ECLI:NL:HR:2004:AR5107

Hoge Raad

Datum uitspraak
23 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02438/04 U
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • J.P. Balkema
  • A.J.A. van Dorst
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest inzake Belgisch uitleveringsverzoek met betrekking tot verzet tegen verstekvonnis

In deze zaak gaat het om een tussenarrest van de Hoge Raad der Nederlanden inzake een verzoek tot uitlevering van een opgeëiste persoon aan de Belgische autoriteiten. De zaak betreft een beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 2 juni 2004, waarin de uitlevering toelaatbaar werd verklaard. De opgeëiste persoon, geboren in 1945, had verzet aangetekend tegen een Belgisch verstekvonnis van 17 mei 2001, maar de Rechtbank oordeelde dat de uitlevering toelaatbaar was, omdat er sprake zou zijn van vervolgingsuitlevering en niet van executie-uitlevering.

De Hoge Raad heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het oordeel van de Rechtbank niet zonder meer begrijpelijk is. De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer had geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering. De Hoge Raad oordeelde dat de Rechtbank niet voldoende had onderbouwd waarom het verstekvonnis geen voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling bevatte, vooral gezien het feit dat er verzet openstond tegen het vonnis.

De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd en bevolen dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen om te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad op 21 december 2004. Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 november 2004.

Uitspraak

23 november 2004
Strafkamer
nr. 02438/04 U
AGJ/SM
Hoge Raad der Nederlanden
Tussenarrest
op het beroep in cassatie tegen een uitspraak van de Rechtbank te Groningen van 2 juni 2004, nummer RK 03/360, op een verzoek van de Belgische autoriteiten tot uitlevering van:
[de opgeëiste persoon], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1945, wonende te [woonplaats].
1. De bestreden uitspraak
De Rechtbank heeft de gevraagde uitlevering van de opgeëiste persoon toelaatbaar verklaard ter strafvervolging ter zake van de in de bestreden uitspraak omschreven feiten.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de opgeëiste persoon. Namens deze heeft mr. T.B. Trotman, advocaat te 's-Gravenhage, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De waarnemend Advocaat-Generaal Keijzer heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en ontoelaatbaarverklaring van de verzochte uitlevering.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt over de verwerping door de Rechtbank van een gevoerd verweer.
3.2. De Rechtbank heeft het in het middel bedoelde verweer als volgt samengevat en verworpen:
"De raadsman heeft aangevoerd dat de uitlevering niet toelaatbaar is omdat hier sprake is van een executie-uitlevering, nu de termijn waarbinnen verzet kon worden aangetekend tegen het vonnis van 17 mei 2001 allang voorbij is.
(...)
De rechtbank is van oordeel dat er op grond van de hierover gevoerde correspondentie met de Belgische autoriteiten, te weten de faxberichten van de Federale Overheidsdienst Justitie van 10 september 2003 en 16 april 2004, van uit dient te worden gegaan dat in casu sprake is van vervolgingsuitlevering.
De rechtbank acht derhalve de uitlevering toelaatbaar (...)."
3.3.1. Het door de Rechtbank genoemde faxbericht van 10 september 2003 houdt, voorzover hier van belang, in:
"Ingevolge uw faxbericht van heden, kan ik u bevestigen dat het verstekvonnis van 17.05.2001 van de correctionele rechtbank op 20.07.2001 gelet op de evidente afwezigheid van [de opgeëiste persoon] aan het parket werd betekend.
Zolang een bij verstek gewezen vonnis of arrest niet aan de veroordeelde perso(o)n(en) is betekend, blijft het aantekenen van verzet mogelijk. Pas wanneer het vonnis of arrest aan de veroordeelde werd betekend, begint de termijn voor verzet te lopen. In dit geval is het verstekvonnis dus inderdaad vatbaar (...) voor verzet."
3.3.2. Het door de Rechtbank genoemde faxbericht van 16 april 2004 houdt, voorzover hier van belang, in:
"Met verwijzing naar Uw brief dd. 16.04.2004 betreffende mijn verzoek tot uitlevering van [de opgeëiste persoon] deel ik U mede dat niet de datum van de kennisneming van een vonnis de termijn doet lopen waarbinnen verzet kan worden ingesteld, maar de dag waarop de betrokkene kennis kreeg van de betekening van dit vonnis indien dit niet aan hem werd betekend zoals in casu.
Ik zend U hierbij kopie van de artikelen 187 en 188 van het Wetboek van Strafvordering inzake verstekvonnissen.
Bij brief dd. 10.9.2003 werd U reeds medegedeeld dat verzet tegen het vonnis dd. 17.05.2001 van de correctionele rechtbank te Brussel nog openstaat."
3.4. Blijkens het proces-verbaal van de zitting van de Rechtbank van 19 mei 2004 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon aldaar, voorzover voor de beoordeling van het middel van belang, aangevoerd:
"Verzet tegen het vonnis van de Belgische rechter is niet mogelijk. Het vonnis is betekend op 20 juli 2001. Het vonnis is niet in persoon aan [de opgeëiste persoon] betekend, maar [de opgeëiste persoon] is wel op de hoogte geraakt van het gegeven dat er een vonnis was gewezen. Verzet staat niet meer open voor hem."
3.5. In aanmerking genomen (a) dat na het hiervoor vermelde schrijven van 10 september 2003 inhoudende dat tegen het verstekvonnis nog verzet kon worden gedaan, namens de opgeëiste persoon is betoogd dat en waarom voor hem geen verzet meer openstond, en (b) dat dit betoog niet wordt ontzenuwd door het hiervoor vermelde schrijven van 16 april 2004, is het in de overwegingen van de Rechtbank besloten liggende oordeel dat het onderhavige vonnis niet een voor tenuitvoerlegging vatbare veroordeling bevat, niet zonder meer begrijpelijk. Voorzover het middel daarover klaagt is het terecht voorgesteld.
4. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven en als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
Vernietigt de bestreden uitspraak;
Beveelt dat de opgeëiste persoon zal worden opgeroepen te verschijnen ter zitting van de Hoge Raad van 21 december 2004 te 12.00 uur om te worden gehoord omtrent het verzoek tot zijn uitlevering.
Dit arrest is gewezen door de vice-president C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren J.P. Balkema en A.J.A. van Dorst, in bijzijn van de waarnemend-griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 23 november 2004.