ECLI:NL:HR:2005:AT4371
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na overschrijding van de beroepstermijn
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de verdachte in hoger beroep na het verstrijken van de wettelijke beroepstermijn. De verdachte was in eerste aanleg gedagvaard en op 16 mei 2003 bij verstek veroordeeld door de politierechter in de rechtbank te Haarlem. De dagvaarding was op 5 maart 2003 uitgereikt. De verdachte heeft pas op 16 september 2003 hoger beroep ingesteld, wat buiten de wettelijk voorgeschreven termijn van 14 dagen viel. De Hoge Raad oordeelt dat de overschrijding van de termijn in principe betekent dat de verdachte niet in het hoger beroep kan worden ontvangen, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding verontschuldigbaar maken.
De verdachte heeft aangevoerd dat hij vóór het verstrijken van de beroepstermijn informatie heeft ontvangen van een parketambtenaar, die hem de indruk gaf dat de beroepstermijn nog niet was aangevangen. Het hof heeft echter geoordeeld dat er geen sprake was van bijzondere omstandigheden die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maken. De Hoge Raad vindt dit oordeel niet zonder meer begrijpelijk, gezien de door de verdachte aangevoerde argumenten.
De Hoge Raad vernietigt de bestreden uitspraak van het hof en wijst de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam voor een nieuwe behandeling. Dit arrest benadrukt het belang van de wettelijke termijnen voor het instellen van hoger beroep en de mogelijkheid om in uitzonderlijke gevallen van deze termijnen af te wijken, mits er voldoende bewijs is van bijzondere omstandigheden die de verdachte niet kunnen worden toegerekend.