ECLI:NL:HR:2005:AS2718

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 april 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
R03/138HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • P. Neleman
  • H.A.M. Aaftink
  • O. de Savornin Lohman
  • E.J. Numann
  • J.C. van Oven
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie van James Town Financial Corporation tegen Dynamo Trust Company & Collection Bureau N.V. inzake betalingsverplichting en rechtsbevoegdheid

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 29 april 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen James Town Financial Corporation, gevestigd op de Kaaimaneilanden, en Dynamo Trust Company & Collection Bureau N.V., gevestigd op Sint Maarten. James Town had een lening van US$ 48.000,-- ontvangen van de familie [betrokkene 1 en 2] en was in gebreke gebleven met de terugbetaling. Dynamo, die de vordering van de familie had overgenomen, had James Town in eerste aanleg aangeklaagd en kreeg gelijk. James Town ging in hoger beroep, maar het Gemeenschappelijk Hof van Justitie bevestigde de eerdere uitspraak. Hierop volgde cassatie bij de Hoge Raad.

De Hoge Raad oordeelde dat James Town niet tijdig had geprotesteerd tegen de bevoegdheid van de rechter en dat de door James Town overgelegde bewijsstukken onvoldoende waren om aan te tonen dat de familie [betrokkene 1 en 2] had ingestemd met de opschorting van de betalingsverplichting. De Hoge Raad vernietigde het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof en verwees de zaak terug voor verdere behandeling. Tevens werd Dynamo veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

De uitspraak benadrukt het belang van tijdige proceshandelingen en de noodzaak om voldoende bewijs te leveren in civiele procedures. De Hoge Raad bevestigde dat de rechtsverhouding tussen partijen onderhevig is aan het recht van de Kaaiman Eilanden, en dat de stellingen van James Town onvoldoende onderbouwd waren om tot cassatie te leiden. De zaak illustreert de complexiteit van internationale rechtsverhoudingen en de noodzaak voor partijen om hun juridische positie goed te onderbouwen.

Uitspraak

29 april 2005
Eerste Kamer
Nr. R03/138HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
de rechtspersoon naar het recht van de Cayman Islands JAMES TOWN FINANCIAL CORPORATION,
gevestigd op Grand Cayman, Cayman Islands,
VERZOEKSTER tot cassatie, voorwaardelijk incidenteel verweerster,
advocaat: mr. D.M. de Knijff,
t e g e n
DYNAMO TRUST COMPANY & COLLECTION BUREAU N.V.,
gevestigd op Sint Maarten, Nederlandse Antillen,
VERWEERSTER in cassatie, voorwaardelijk incidenteel verzoekster,
advocaat: mr. M.H. van der Woude.
1. Het geding in feitelijke instanties
Met een op 23 april 1999 ter griffie van het Gerecht in Eerste Aanleg van de Nederlandse Antillen, zittingsplaats Sint Maarten, - hierna: het gerecht, dan wel: de eerste rechter - ingekomen verzoekschrift heeft verweerster in cassatie - verder te noemen: Dynamo - zich gewend tot dat gerecht en - voor zover thans in cassatie van belang - verzocht verzoekster tot cassatie - verder te noemen: James Town - te veroordelen om aan Dynamo te betalen een bedrag van US$ 48.000,--, althans de tegenwaarde daarvan in Nederlands Antilliaanse courant, vermeerderd met de geconvenieerde rente van 15% per annum vanaf 7 december 1984 tot de dag der voldoening.
Nadat James Town niet was verschenen, heeft het gerecht tegen James Town verstek verleend en bij verstekvonnis van 9 november 1999 de vordering van Dynamo toegewezen.
Met een op 24 december 1999 ter griffie van het gerecht ingekomen verzetschrift is James Town tegen dit verstekvonnis in verzet gekomen.
Dynamo heeft in oppositie de vordering bestreden en verzocht James Town wegens overschrijding van de verzettermijn niet-ontvankelijk te verklaren in het verzet.
Het gerecht heeft bij vonnis van 23 mei 2000 James Town niet-ontvankelijk in het verzet verklaard.
Tegen het vonnis van 23 mei 2000 heeft James Town hoger beroep ingesteld bij het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba, hierna: het hof.
Bij vonnis van 26 januari 2001 heeft het hof het vonnis waarvan beroep vernietigd en, opnieuw rechtdoende, James Town ontvankelijk in het verzet verklaard, en de zaak naar het gerecht teruggewezen.
Na verwijzing heeft het gerecht bij tussenvonnis van 5 juni 2001 een comparitie van partijen gelast en bij tussenvonnis van 18 september 2001 James Town tot bewijslevering toegelaten. Bij eindvonnis van 7 mei 2002 heeft het gerecht het vonnis, waarvan verzet, bevestigd.
Tegen de vonnissen van 5 juni 2001, 18 september 2001 en 7 mei 2002 heeft James Town hoger beroep ingesteld bij voormeld hof.
Bij vonnis van 22 augustus 2003 heeft het hof de bestreden vonnissen van het gerecht bevestigd.
Het vonnis van het hof van 22 augustus 2003 is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen laatstvermeld vonnis van het hof heeft James Town beroep in cassatie ingesteld. Dynamo heeft voorwaardelijk incidenteel cassatieberoep ingesteld. Het cassatierekest en het verweerschrift tevens houdende het voorwaardelijk incidenteel beroep zijn aan dit arrest gehecht en maken daarvan deel uit.
Partijen hebben over en weer verzocht het beroep te verwerpen.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten en voor James Town mede door mr. E.A.L. Emden, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt:
in het principaal beroep: tot vernietiging van het bestreden vonnis van het Gemeenschappelijk Hof en tot terugwijzing van de zaak naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing, en
in het incidenteel beroep: tot verwerping van het beroep.
De advocaat van James Town heeft bij brief van 27 januari 2005 op die conclusie gereageerd.
3. Uitgangspunten in cassatie
[Betrokkene 1 en 2] (in deze procedure ook aangeduid als: de familie [betrokkene 1 en 2]) hebben op of omstreeks 7 december 1984 tegen afgifte van een 'promissory note' aan James Town een bedrag van US$ 48.000,-- geleend, welk bedrag (met rente) in de promessory note per 1 december 1987 opeisbaar was gesteld. James Town heeft het geleende bedrag niet terugbetaald en evenmin de overeengekomen rente voldaan. [Betrokkene 1 en 2] hebben Dynamo opgedragen hun vordering op grond van voornoemde geldlening op eigen naam te innen. Op grond daarvan heeft Dynamo de hiervóór in 1 weergegeven vordering ingesteld. In eerste aanleg is James Town veroordeeld tot betaling van hoofdsom en rente. Het hof heeft de hiertegen gerichte grieven verworpen.
4. Beoordeling van het middel in het principale beroep
4.1 De onderdelen I-I.4 zijn gericht tegen de verwerping door het hof van de eerste grief van James Town, waarin James Town aanvoerde dat de eerste rechter zich ten onrechte bevoegd heeft geacht om van de vordering van Dynamo op James Town kennis te nemen.
Deze onderdelen kunnen bij gebrek aan belang niet tot cassatie leiden, omdat het bestreden oordeel in ieder geval op de volgende grond juist is. James Town heeft in de eerste instantie de bevoegdheid van de rechter niet bestreden. Waar zij ingevolge art. 120 NARv de exceptie van internationale onbevoegdheid, op straffe van verval, tegelijk met het verweer op de hoofdzaak diende voor te dragen, kon zij dit niet voor het eerst in hoger beroep doen.
4.2.1 De onderdelen II-II.3 hebben betrekking op het volgende.
James Town heeft in de eerste instantie aangevoerd dat [betrokkene 1 en 2] hebben ingestemd met verlenging van de looptijd van de lening en dat de lening deswege nog niet opeisbaar is. De eerste rechter heeft haar in de gelegenheid gesteld hiervan bewijs te leveren. James Town heeft vervolgens een aantal geschriften als bewijs overgelegd. De eerste rechter heeft geoordeeld dat James Town daarmee niet geslaagd is in het te leveren bewijs. James Town heeft in hoger beroep dit oordeel bestreden en daarbij tevens nader getuigenbewijs aangeboden. James Town heeft hierbij aangegeven dat zij als getuigen wilde doen horen personen "die in loondienst zijn of waren en/of werkzaamheden verrichten of hebben verricht voor Genesis Ltd., de huidige secretary van James Town".
Het hof heeft (rov. 4.3) geoordeeld dat, naar de eerste rechter terecht heeft overwogen, uit de door James Town overgelegde geschriften niet kan worden afgeleid dat de familie [betrokkene 1 en 2] op enigerlei wijze heeft ingestemd met de gestelde verlenging van de looptijd van de lening. Het hof is aan het bewijsaanbod voorbijgegaan omdat James Town heeft nagelaten concreet uiteen te zetten op grond van welke (nieuwe) feiten of omstandigheden geconcludeerd kan worden dat de familie [betrokkene 1 en 2] ermee heeft ingestemd dat de vordering voorlopig niet opeisbaar is. In het bijzonder, aldus het hof, mag van James Town onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat zij een aantal concrete, voor bewijs vatbare, feiten stelt ten aanzien van haar stelling dat "de aandeelhouders van James Town, waaronder ook de familie [betrokkene 1 en 2], aan het eind van de 80-er jaren hebben besloten de door hen aan James Town verstrekte lening voor onbepaalde tijd niet op te eisen ...".
4.2.2 James Town heeft gesteld dat zij indertijd is opgericht als investeringsvehikel voor een door Antilles Pelican N.V. (hierna: Pelican) te Sint Maarten, waarvan zij alle aandelen verwierf, te ontwikkelen en te construeren onroerendgoedproject op Sint Maarten. De investeerders dienden een of meer aandelen in James Town te nemen en daarnaast ook een lening te verstrekken. Op deze voet waren ook [betrokkene 1 en 2] behalve verstrekker van een lening ook aandeelhouder. Naar James Town voorts stelde, genereerde Pelican onvoldoende inkomsten om de lening die James Town haar had verstrekt, terug te kunnen betalen en was James Town daardoor niet in staat haar schulden aan haar investeerders/aandeelhouders te voldoen. In 1987 was dit nog steeds het geval, hetgeen tot maatregelen heeft geleid waarover James Town in haar akte houdende schriftelijke bewijslevering en nadere uitlating - in reactie op de haar in de eerste aanleg gegeven bewijsopdracht - onder meer het volgende heeft gesteld:
"Uit (...) blijkt dat de aandeelhouders van James Town, waaronder de familie [betrokkene 1 en 2], in augustus 1987 konden kiezen om hun aandelen in James Town aan [betrokkene 3] te verkopen, dan wel als aandeelhouder aan te blijven met opschorting van hun rechten die zij hadden uit hoofde van de aan hen uitgegeven promissory notes. Voorts blijkt hieruit dat 22 aandeelhouders, houders van in totaal 33 aandelen in James Town en even zoveel promissory notes ten bedrage van US$ 48.000,00, waaronder ook de familie [betrokkene 1 en 2], hebben gekozen en besloten om als aandeelhouder van James Town aan te blijven met als gevolg dat zij vanaf augustus 1987 hun rechten onder de promissory notes werden opgeschort. Afgesproken was de opschorting te laten voortduren tot dat Antilles Pelican N.V. weer in goede doen en in staat was de lening van James Town terug te betalen."
De eerste rechter en het hof hebben - niet onbegrijpelijk - geoordeeld dat de door James Town overgelegde stukken niet bewezen dat ook de familie [betrokkene 1 en 2] had ingestemd met de opschorting van de betaling. Het bewijsaanbod van James Town strekt ertoe om te dien aanzien nader bewijs door middel van getuigen te leveren. In het licht van hetgeen James Town omtrent de gang van zaken heeft aangevoerd, heeft het hof bij zijn hiervoor in 4.2.1 weergegeven oordelen hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door uit te gaan van te hoge eisen ten aanzien van de mate waarin ten bewijze aangeboden stellingen moeten zijn gespecificeerd, hetzij zijn beslissing onvoldoende begrijpelijk gemotiveerd. De hierop gerichte klachten van de onderdelen 11-11.3 zijn derhalve gegrond; de overige klachten behoeven geen behandeling.
4.3 De onderdelen 111.1 en 111.2 (voorafgegaan door een inleiding in onderdeel III) kunnen wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Anders dan waarvan in deze onderdelen wordt uitgegaan, heeft het hof niet geoordeeld dat op de vraag of in het onderhavige geval een ingebrekestelling vereist was, Engels recht van toepassing is. Mede gezien rov. 4.4, waar het hof het recht van de Kaaiman Eilanden van toepassing acht op de vraag of James Town aanspraak kan maken op afgifte van het origineel van de promissory note bij voldoening van haar daaruit voortvloeiende verplichtingen, moet worden aangenomen dat het hof op de vraag of voorafgaande ingebrekestelling was vereist, het recht van de Kaaiman Eilanden van toepassing heeft geacht, welk recht volgens het hof evenwel op dit punt overeenstemt met het Engelse recht.
4.4 Onderdeel III.3, dat uitgaat van de zojuist aanvaarde lezing van 's hofs vonnis, faalt niettemin. Het klaagt dat het oordeel van het hof, dat in dit geval - waar James Town zich zowel beroept op de geconvenieerde opschorting van haar betalingsverplichting als op haar financiële onvermogen om aan haar betalingsverplichtingen te voldoen - een ingebrekestelling niet is vereist en dat het tegendeel door James Town ook geenszins aannemelijk is gemaakt, onbegrijpelijk is in het licht van een door haar overgelegde opinie van een advocaat uit de Kaaiman Eilanden. Deze klacht kan echter niet slagen, aangezien de vraag of ingebrekestelling ook dan noodzakelijk is, wanneer de debiteur betaling heeft geweigerd op de zojuist weergegeven gronden, in de bedoelde opinie niet wordt besproken.
4.5 Onderdeel 111.4 klaagt dat het hof ten onrechte geen beslissing heeft gegeven over een essentiële stelling van James Town, te weten de stelling dat betaling slechts kan worden gevorderd tegen afgifte van de originele promissory note (en dat aldus de eerste rechter had moeten bepalen dat betaling slechts tegen afgifte van het origineel behoeft te geschieden).
Het hof heeft in rov. 4.4 overwogen dat James Town door de eerste rechter is veroordeeld om "tegen behoorlijk bewijs van kwijting" US$ 48.000,-- aan Dynamo te betalen. Indien James Town, aldus het hof, naar het recht van de Kaaiman Eilanden aanspraak kan maken - zoals zij stelt - op afgifte van het origineel van de promissory note bij voldoening van haar daaruit voortvloeiende verplichtingen jegens Dynamo, dient die afgifte te worden beschouwd als een onderdeel van de door Dynamo te verlenen behoorlijke kwijting als bedoeld in het bestreden vonnis. Door aldus de beslissing over de betrokken stelling van James Town afhankelijk te maken van een niet door het hof gegeven - naar de kennelijke opvatting van het hof in een eventueel executiegeschil van de rechter te vragen - oordeel over de inhoud van het recht van de Kaaiman Eilanden, heeft het hof zijn taak als appelrechter miskend. Onderdeel III.4 slaagt derhalve.
4.6 De onderdelen IV-IV.2 zijn gericht tegen de verwerping door het hof van het beroep van James Town op verjaring van de vordering van Dynamo. Het hof heeft te dien aanzien in rov. 4.3 overwogen:
"De thans voor het eerst aangevoerde stelling van James Town dat de onderwerpelijke vordering is verjaard verdraagt zich niet met het eerder door James Town ingenomen standpunt dat haar betalingsverplichting is opgeschort dan wel de looptijd van de lening is verlengd totdat Pelican "weer in goede doen is" Ook aan die stelling wordt daarom voorbijgegaan."
Onderdeel IV.1 klaagt terecht dat het hof heeft miskend dat een door een procespartij aangevoerde stelling niet terzijde mag worden gesteld op de enkele grond dat deze stelling strijdig is met hetgeen die partij subsidiair heeft gesteld. De overige klachten van de onderdelen IV-IV.2 behoeven geen behandeling.
5. Beoordeling van het middel in het incidentele beroep
Uit het onder 4 overwogene volgt dat de voorwaarde waaronder het incidentele beroep is ingesteld, is vervuld, zodat het daarin voorgestelde middel moet worden onderzocht.
Het middel kan wegens gebrek aan feitelijke grondslag niet tot cassatie leiden. Het klaagt dat het hof ten onrechte op de overeenkomst van geldlening tussen [betrokkene 1 en 2] enerzijds en James Town anderzijds het recht van de Kaaiman Eilanden van toepassing heeft geacht in plaats van het recht van de staat in de Verenigde Staten, waar [betrokkene 1 en 2] woonden ten tijde van het aangaan van die overeenkomst. Het hof heeft echter zijn oordeel over de toepasselijkheid van het recht van de Kaaiman Eilanden beperkt tot de aan hem voorgelegde promissory note en zich niet uitgelaten over de vraag, welk recht van toepassing is op de daaraan ten grondslag liggende overeenkomst.
6. Beslissing
De Hoge Raad:
in het principale beroep:
vernietigt het vonnis van het Gemeenschappelijk Hof van Justitie van de Nederlandse Antillen en Aruba van 22 augustus 2003;
verwijst het geding naar dat hof ter verdere behandeling en beslissing;
veroordeelt Dynamo in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van James Town begroot op € 1.561,28 aan verschotten en € 1.590,-- voor salaris;
in het incidentele beroep:
verwerpt het beroep;
veroordeelt Dynamo in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van James Town begroot op € 68,07 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.
Dit arrest is gewezen door de vice-president P. Neleman als voorzitter en de raadsheren H.A.M. Aaftink, O. de Savornin Lohman, E.J. Numann en J.C. van Oven, en in het openbaar uitgesproken door de vice-president P. Neleman op 29 april 2005.