ECLI:NL:HR:2005:AS2500
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- J.W. Ilsink
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Noodweerexces en de beoordeling van wederrechtelijke aanranding in een steekpartij
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 februari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Arnhem. De verdachte, geboren in 1965 en destijds gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting voor vrouwen te Zwolle, was veroordeeld voor doodslag na een steekpartij waarbij haar partner, [betrokkene 5], om het leven kwam. De verdachte stelde zich op het standpunt dat zij handelde uit noodweer, omdat zij werd aangevallen door [betrokkene 5]. Het hof had echter geoordeeld dat er geen sprake was van een voortdurende wederrechtelijke aanranding op het moment van de steekpartij, en dat de verdachte niet aannemelijk had gemaakt dat zij in een hevige gemoedsbeweging verkeerde die haar handelen rechtvaardigde.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het hof. Het hof had vastgesteld dat de verdachte een mes had gepakt en dat zij dit mes had gebruikt om [betrokkene 5] te steken, terwijl er geen acute dreiging voor haar leven was. De verklaringen van de verdachte en getuigen werden door het hof als niet consistent en niet geloofwaardig beoordeeld. De Hoge Raad oordeelde dat het hof niet onbegrijpelijk had geoordeeld dat de verdachte niet in een situatie verkeerde waarin zij zich moest verdedigen tegen een onmiddellijke dreiging. De Hoge Raad verwierp het beroep en bevestigde de veroordeling van de verdachte tot vijf jaar gevangenisstraf, evenals de toewijzing van de vordering van de benadeelde partij.
Deze uitspraak benadrukt de strikte eisen die worden gesteld aan de verdediging van noodweer en noodweerexces, en de noodzaak voor de verdediging om overtuigend bewijs te leveren voor de aanwezigheid van een acute dreiging en een hevige gemoedsbeweging.