ECLI:NL:HR:2005:AR7168
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- G.J.M. Corstens
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie tegen de strafoplegging voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in Marokko in 1978 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had een hoeveelheid hashish en hennep in zijn woning. De Advocaat-Generaal had in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar gevorderd. Echter, het Hof legde een onvoorwaardelijke geldboete van vierhonderd euro op, subsidiair acht dagen hechtenis. De verdachte stelde dat het Hof een zwaardere straf had opgelegd dan door de Advocaat-Generaal was gevorderd, zonder bijzondere redenen te geven voor deze beslissing.
De Hoge Raad oordeelde dat, voor zover het Hof inderdaad een zwaardere straf had opgelegd, deze strafoplegging voldeed aan de eisen van artikel 359, zevende lid (oud) van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had in zijn strafmotivering de vordering van de Advocaat-Generaal weergegeven, wat in overeenstemming was met de wet. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van cassatie niet tot vernietiging van de uitspraak kon leiden, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.
Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken op 25 januari 2005.