ECLI:NL:HR:2005:AR7168

Hoge Raad

Datum uitspraak
25 januari 2005
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01374/04
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • G.J.M. Corstens
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie tegen de strafoplegging voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet

In deze zaak gaat het om een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam, waarin de verdachte is veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet. De verdachte, geboren in Marokko in 1978 en zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland, had een hoeveelheid hashish en hennep in zijn woning. De Advocaat-Generaal had in hoger beroep een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaar gevorderd. Echter, het Hof legde een onvoorwaardelijke geldboete van vierhonderd euro op, subsidiair acht dagen hechtenis. De verdachte stelde dat het Hof een zwaardere straf had opgelegd dan door de Advocaat-Generaal was gevorderd, zonder bijzondere redenen te geven voor deze beslissing.

De Hoge Raad oordeelde dat, voor zover het Hof inderdaad een zwaardere straf had opgelegd, deze strafoplegging voldeed aan de eisen van artikel 359, zevende lid (oud) van het Wetboek van Strafvordering. Het Hof had in zijn strafmotivering de vordering van de Advocaat-Generaal weergegeven, wat in overeenstemming was met de wet. De Hoge Raad concludeerde dat het middel van cassatie niet tot vernietiging van de uitspraak kon leiden, en dat er geen grond was voor ambtshalve vernietiging van de bestreden uitspraak.

Uiteindelijk verwierp de Hoge Raad het beroep, waarmee de beslissing van het Gerechtshof in stand bleef. Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster, samen met de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, en werd uitgesproken op 25 januari 2005.

Uitspraak

25 januari 2005
Strafkamer
nr. 01374/04
PB/IV
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof te Amsterdam van 7 november 2003, nummer 23/002974-01, in de strafzaak tegen:
[verdachte], geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum] 1978, zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep - met vernietiging van een vonnis van de Politierechter in de Rechtbank te Amsterdam van 21 april 2000 - de verdachte ter zake van "opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C, van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd" veroordeeld tot een geldboete van vierhonderd euro, subsidiair acht dagen hechtenis.
2. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. S.M. Krans, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Jörg heeft geconcludeerd tot vernietiging van het arrest voorzover het de opgelegde straf betreft en tot verwijzing naar een aangrenzend hof.
3. Beoordeling van het middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal bij het Hof is gevorderd zonder de bijzondere redenen op te geven, die daartoe hebben geleid.
3.2. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van twee weken met een proeftijd van twee jaren. Het Hof heeft aan de verdachte een onvoorwaardelijke geldboete van vierhonderd euro opgelegd.
3.3. Het Hof heeft omtrent de strafoplegging overwogen:
"De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee weken met een proeftijd van twee jaren.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Bij een huiszoeking werd in de woning van de verdachte een hoeveelheid hashish en hennep aangetroffen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een hoeveelheid hashish en hennep. Hashish en hennep zijn voor de volksgezondheid schadelijke stoffen.
Blijkens een hem betreffend uittreksel uit het Algemeen Documentatieregister van de Justitiële Documentatiedienst van 19 augustus 2003, is verdachte niet eerder veroordeeld voor een soortgelijk delict.
Het hof heeft bij de op te leggen straf rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid van het EVRM, in die zin dat het hof volstaat met het opleggen van een geldboete in plaats van een op zichzelf passend en geboden (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraf."
3.4. Voorzover al zou moeten worden aangenomen dat het Hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal was gevorderd, voldoet de strafoplegging aan de in art. 359, zevende lid (oud), Sv gestelde eis, nu het Hof in de strafmotivering de vordering van de Advocaat-Generaal heeft weergegeven (vgl. HR 21 september 2004, LJN AP8341).
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad ook geen grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, moet het beroep worden verworpen.
5. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren G.J.M. Corstens en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier L.J.J. Okker-Braber, en uitgesproken op 25 januari 2005.