ECLI:NL:HR:2009:BH9944
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H. Koster
- B.C. de Savornin Lohman
- J.W. Ilsink
- Rechtspraak.nl
Cassatie over strafoplegging en motivering door het Hof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1962 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd, had beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. E.D. van Elst, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling.
Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, terwijl de Advocaat-Generaal bij het Hof had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de strafoplegging voldeed aan de eisen van artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering (oud), omdat het Hof in de strafmotivering de vordering van de Advocaat-Generaal had vermeld. De Hoge Raad merkte op dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering en diefstal van goederen, wat leidde tot financiële schade voor de benadeelden.
De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de strafoplegging door het Hof voldoende was gemotiveerd en dat er geen bijzondere redenen waren om van de vordering van de Advocaat-Generaal af te wijken. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige strafmotivering door de lagere rechters, vooral wanneer een zwaardere straf wordt opgelegd dan door de aanklager is gevorderd.