ECLI:NL:HR:2009:BH9944

Hoge Raad

Datum uitspraak
2 juni 2009
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
08/03120
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • F.H. Koster
  • B.C. de Savornin Lohman
  • J.W. Ilsink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Cassatie over strafoplegging en motivering door het Hof

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 2 juni 2009 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren in 1962 en ten tijde van de aanzegging gedetineerd, had beroep ingesteld tegen een bij verstek gewezen arrest van het Hof. De advocaat van de verdachte, mr. E.D. van Elst, had middelen van cassatie voorgesteld. De Advocaat-Generaal Vellinga concludeerde tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging en terugwijzing naar het Hof voor herbehandeling.

Het Hof had de verdachte veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden, terwijl de Advocaat-Generaal bij het Hof had gevorderd dat het vonnis zou worden bevestigd. De Hoge Raad oordeelde dat de strafoplegging voldeed aan de eisen van artikel 359, zevende lid, van het Wetboek van Strafvordering (oud), omdat het Hof in de strafmotivering de vordering van de Advocaat-Generaal had vermeld. De Hoge Raad merkte op dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan verduistering en diefstal van goederen, wat leidde tot financiële schade voor de benadeelden.

De Hoge Raad verwierp het beroep van de verdachte, waarbij werd vastgesteld dat de strafoplegging door het Hof voldoende was gemotiveerd en dat er geen bijzondere redenen waren om van de vordering van de Advocaat-Generaal af te wijken. De beslissing van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak voor een zorgvuldige strafmotivering door de lagere rechters, vooral wanneer een zwaardere straf wordt opgelegd dan door de aanklager is gevorderd.

Uitspraak

2 juni 2009
Strafkamer
nr. 08/03120
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek gewezen arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 11 juni 2004, nummer 22/004926-03, in de strafzaak tegen:
[Verdachte], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1962, ten tijde van de betekening van de aanzegging gedetineerd in het D.C.Z. Vreemdelingen te Soesterberg.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. E.D. van Elst, advocaat te Veenendaal, bij schriftuur middelen van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal Vellinga heeft geconcludeerd tot vernietiging van het bestreden arrest wat betreft de strafoplegging, in zoverre tot terugwijzing naar het Hof dan wel verwijzing naar een aangrenzend hof teneinde in zoverre op het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan, en tot verwerping van het beroep voor het overige.
2. Beoordeling van het eerste middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Beoordeling van het tweede middel
3.1. Het middel klaagt dat het Hof een zwaardere straf heeft opgelegd dan door de Advocaat-Generaal bij het Hof is gevorderd zonder de bijzondere redenen op te geven die daartoe hebben geleid.
3.2. De Politierechter heeft de verdachte bij vonnis van 12 september 2003 veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk. De Advocaat-Generaal bij het Hof heeft gevorderd dat dit vonnis zal worden bevestigd. Het Hof heeft de verdachte veroordeeld tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf van zes maanden.
3.3. Het Hof heeft omtrent de strafoplegging overwogen:
"De advocaat-generaal mr. Strack heeft gevorderd dat het vonnis waarvan beroep zal worden bevestigd.
Het hof heeft de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en op grond van de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan is gebleken uit het onderzoek ter terechtzitting.
Daarbij is in het bijzonder het volgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft tot tweemaal toe gedurende enige tijd goederen en geldbedragen, die zij uit hoofde van haar persoonlijke dienstbetrekkingen onder zich had, verduisterd. Aldus heeft zij het door haar respectieve werkgevers in haar gestelde vertrouwen grovelijk beschaamd en hen financieel benadeeld.
Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan diefstal respectievelijk verduistering van benzine. Kennelijk heeft de verdachte bij het plegen van deze feiten zich enkel laten leiden door haar eigen financieel voordeel en heeft zij geen oog gehad voor het gegeven dat dergelijke feiten in de regel leiden tot financiële schade voor de benadeelden.
Voorts is komen vast te staan dat de verdachte, blijkens een haar betreffend uittreksel uit het Justitieel Documentatieregister d.d. 6 april 2004, al eerder is veroordeeld voor het plegen van vermogensmisdrijven, hetgeen haar er kennelijk niet van heeft weerhouden de onderhavige feiten te plegen.
Het hof is van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van na te melden duur een passende en geboden reactie vormt."
3.4. De strafoplegging voldoet aan de in art. 359, zevende lid, (oud) Sv gestelde eis nu het Hof in de strafmotivering de vordering van de Advocaat-Generaal heeft vermeld (vgl. HR 25 januari 2005, LJN AR7168).
3.5. Het middel is tevergeefs voorgesteld.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president F.H. Koster als voorzitter, en de raadsheren B.C. de Savornin Lohman en J.W. Ilsink, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken op 2 juni 2009.