ECLI:NL:HR:2005:AR3646
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- A.M.J. van Buchem-Spapens
- J.C. van Oven
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van alimentatiebeschikking en verwijzing naar gerechtshof
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 januari 2005 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende een alimentatiegeschil tussen een man en een vrouw. De vrouw had op 11 december 2001 een verzoekschrift ingediend bij de rechtbank te 's-Gravenhage, waarin zij verzocht om wijziging van de alimentatie die haar door de man was toegewezen in een eerdere beschikking van 21 mei 1997. De rechtbank had de man destijds veroordeeld tot het betalen van ƒ 4.500,-- per maand. Na een echtscheidingsconvenant dat op 6 en 7 augustus 1998 was ondertekend, was de alimentatie verlaagd naar ƒ 1.250,-- per maand. De vrouw verzocht nu om de alimentatie met terugwerkende kracht te verhogen naar € 2.042,01 per maand, met ingang van 1 juli 2001.
De rechtbank heeft op 30 juli 2002 de alimentatie vastgesteld op het door de vrouw verzochte bedrag. De man ging hiertegen in hoger beroep bij het gerechtshof te 's-Gravenhage, dat op 21 mei 2003 de beschikking van de rechtbank bekrachtigde. De man heeft vervolgens cassatie ingesteld. In cassatie werd onder andere aangevoerd dat het hof het bewijsaanbod van de man ten onrechte had gepasseerd en dat het hof het beginsel van hoor en wederhoor had geschonden door de mondelinge behandeling door te laten gaan zonder de aanwezigheid van de advocaat van de man, die om aanhouding had verzocht wegens ziekte.
De Hoge Raad oordeelde dat het hof het bewijsaanbod van de man onterecht had gepasseerd en dat het hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het verzoek om aanhouding was afgewezen. De Hoge Raad vernietigde de beschikking van het gerechtshof en verwees de zaak naar het gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling en beslissing.