ECLI:NL:GHSHE:2017:284

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 januari 2017
Publicatiedatum
30 januari 2017
Zaaknummer
20-001490-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Materieel strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag in een horecagelegenheid met een gebroken glas

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 januari 2017 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag, nadat hij op 8 december 2013 in een café in Made met een gebroken glas tegen de hals en het gezicht van het slachtoffer had geslagen. De verdachte voerde aan dat hij niet opzettelijk had gehandeld, maar dat zijn agressie het gevolg was van alcoholgebruik. Het hof oordeelde dat er geen sprake was van een gebrek aan inzicht in de gevolgen van zijn handelen, en verwierp dit verweer. Het hof kwam tot de conclusie dat de verdachte wel degelijk opzettelijk handelde, en dat hij de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer had aanvaard. De rechtbank had in haar vonnis verzuimd om een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen, wat in strijd was met artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht. Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank en legde een gevangenisstraf op van 182 dagen, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 240 uren. De beslissing was gebaseerd op de ernst van het bewezen verklaarde en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die inmiddels de schade aan het slachtoffer had vergoed en zich onder behandeling had gesteld voor zijn alcoholgebruik.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-001490-15
Uitspraak : 30 januari 2017
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 24 april 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-801144-13 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1961,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van het voorarrest. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat die in hoger beroep niet meer aan de orde is, nu de vordering door de verdachte is voldaan.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daarnaast is een strafmaatverweer gevoerd.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, is de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] toegewezen tot een bedrag van € 3.600,- te vermeerderen met de wettelijke rente. De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep aangevoerd dat genoemd bedrag inclusief de wettelijke rente onlangs aan de benadeelde partij is voldaan. De advocaat-generaal heeft namens de benadeelde partij bevestigd dat de vordering is voldaan en niet langer aan de orde is. Gelet daarop wordt de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] door het hof als ingetrokken beschouwd zodat deze geen deel meer uitmaakt van het hetgeen ter beoordeling aan het hof is voorgelegd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Voorts heeft de rechtbank, in strijd met art. 22b Sr, verzuimd aan de verdachte een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf op te leggen.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
primair:hij op of omstreeks 08 december 2013 te Made, gemeente Drimmelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een kapot glas, althans met een scherp en puntig voorwerp die [slachtoffer] in zijn hals en/of nek en/of gezicht heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair:hij op of omstreeks 08 december 2013 te Made, gemeente Drimmelen, aan een persoon genaamd [slachtoffer] , opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (steekverwondingen aan hals en gelaat), heeft toegebracht, door opzettelijk (met een kapot glas) te slaan tegen het gezicht en/of de hals en/of de nek van die [slachtoffer] als gevolg waarvan er glasscherven in diens gezicht en/of hals en/of nek terecht zijn gekomen;
meer subsidiair:hij op of omstreeks 08 december 2013 te Made, gemeente Drimmelen, opzettelijk mishandelend een persoon genaamd [slachtoffer] , tegen het gezicht en/of de hals en/of de nek heeft geslagen, ten gevolge waarvan deze zwaar lichamelijk letsel (steekverwondingen aan hals en gelaat), althans enig lichamelijk letsel, heeft bekomen en/of pijn heeft ondervonden.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 08 december 2013 te Made, gemeente Drimmelen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [slachtoffer] van het leven te beroven, met dat opzet met een kapot glas die [slachtoffer] in zijn hals en gezicht heeft gestoken en/of geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Door het hof gebruikte bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan het arrest gehecht.
Bijzondere overwegingen omtrent het bewijs
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat hij moet worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Daartoe is aangevoerd dat sprake is geweest van een in een reflex losgebroken agressie, die het gevolg is van een door alcoholgebruik veroorzaakte verstoring van de balans van bepaalde stoffen in de hersenen. De verdachte was er niet op bedacht dat hij door de inname van een grote hoeveelheid bier zijn zelfbeheersing zou kunnen verliezen. Hij was niet bekend met agressiviteit veroorzaakt door alcoholgebruik en heeft geenszins bewust het risico genomen dat hij zou kunnen ontsporen. Er is om die reden geen sprake van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin.
Het hof overweegt als volgt.
Een verweer, inhoudende dat een verdachte het hem ten laste gelegde niet opzettelijk heeft begaan door de toestand waarin hij verkeerde na het voorafgaande gebruik van alcohol, kan slechts slagen indien bij de verdachte ten tijde van zijn handelen ieder inzicht in de draagwijdte van zijn gedragingen en de mogelijke gevolgen daarvan zou hebben ontbroken (vgl. HR 14 december 2004, ECLI:NL:HR:2004:AR3226).
Naar het oordeel van het hof is van een zodanig uitzonderlijk geval in de onderhavige strafzaak geen sprake. Uit de stukken in het dossier blijkt dat de verdachte op het moment dat hij aangever [slachtoffer] aanviel, niet van zodanig inzicht verstoken was. De getuige [naam 1] (dossierpagina 85-86) hoorde een klap van een glas dat stuk ging, keek om en zag dat de verdachte een slaande beweging maakte met de vuist naar het slachtoffer, waarna de twee personen naar de grond gingen. Getuige [naam 2] verklaart (dossierpagina 56) dat hij zag dat de verdachte een glas kapot sloeg en vervolgens op het slachtoffer sprong. De getuige [naam 3] heeft verklaard (dossierpagina 70) dat hij aan de mimiek van de verdachte zag dat deze boos was en hoorde dat verdachte iets riep in de trant van “ik pak hem”.
De verdachte zelf heeft verklaard (dossierpagina 95-96) dat hij zich herinnert dat hij het slachtoffer is aangevlogen en voorts ‘Ik weet nog dat ik zoiets had van “wat godverdomme” en daarna pas weer dat ik op de grond lag’.
Al deze feitelijkheden duiden er op dat de verdachte tenminste in enige mate bewust en doelgericht heeft gehandeld.
Het verweer dat van opzettelijk handelen geen sprake was, moet dus worden verworpen.
Het hof stelt vast dat de verdachte met een gebroken glas met scherpe punten tegen de hals en het gezicht van aangever [slachtoffer] heeft geslagen. Evenals de rechtbank, overweegt het hof dat het op een dergelijke manier met een scherp voorwerp slaan in het gezicht en de hals, vlakbij de halsslagader, een slagaderlijke bloeding en daarmee de dood tot gevolg kan hebben. Door zo te handelen heeft de verdachte naar het oordeel van het hof willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij een vitaal lichaamsdeel zou raken waardoor het slachtoffer zou kunnen overlijden. Naar het oordeel van het hof heeft de verdachte derhalve in voorwaardelijke zin opzet gehad op de dood van [slachtoffer] . Slechts door de gelukkige omstandigheid dat het slachtoffer met de scherpe punten van het kapotte glas niet in de slagader maar net daarnaast is geraakt, is het bij een poging tot doodslag gebleven.
Het verweer dat ook geen sprake is van voorwaardelijk opzet wordt verworpen.
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten.
De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf of maatregel
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat het hof aan de verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee dagen zal opleggen, met aftrek van het voorarrest, en dat voor het overige een straf gelijk aan de door de rechtbank opgelegde straf zal worden opgelegd.
Daartoe is aangevoerd dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur de verdachte dusdanig in de financiële problemen zal brengen dat zijn leven zal zijn geruïneerd. Een langdurige gevangenisstraf zal het einde betekenen voor de onderneming van de verdachte en ook ingrijpende gevolgen hebben voor zijn gezin. De raadsman heeft aandacht gevraagd voor de omstandigheid dat het feit ruim drie jaar geleden werd begaan, terwijl voor en na het feit niet is gebleken van andere door de verdachte gepleegde strafbare feiten.
De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting in hoger beroep het bepaalde in artikel 22b van het Wetboek van Strafrecht (Sr) aan de orde gesteld. Nu het in de onderhavige strafzaak gaat om een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van meer dan zes jaren is gesteld en dat een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gehad, had de rechtbank niet kunnen volstaan met de oplegging van een taakstraf en een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Er dient volgens het openbaar ministerie een gevangenisstraf te worden opgelegd met een substantieel onvoorwaardelijk deel.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de zogenaamde Wet beperking oplegging taakstraf (wet van 17 november 2011, Stb. 2012, 1; inwerkingtreding 3 januari 2012) is art. 22b Sr gewijzigd.
Zoals dit hof recentelijk in het kader van een aantal strafzaken heeft overwogen (zie onder meer het arrest Hof ’s-Hertogenbosch 28 december 2016, ECLI:NL:GHSHE:2016:5683 met uitvoerige weergave van de wetsgeschiedenis) heeft de wetgever met het gewijzigde art. 22b Sr de rechter beperkt in de mogelijkheden tot het opleggen van een taakstraf. Op grond van art. 22b lid 1 onder a Sr kan in een geval als het onderhavige een ‘kale’ taakstraf niet meer worden opgelegd. Ingevolge art. 22b lid 3 Sr kan de rechter nog wel een taakstraf opleggen, maar dan moet naast de taakstraf een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel worden opgelegd.
Het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf dient tenminste gelijk te zijn aan het wettelijk minimum dat is genoemd in art. 10 lid 2 Sr, namelijk één dag. Een combinatie van hoofdstraffen, te weten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van één dag en een taakstraf, behoort derhalve bij een veroordeling ter zake van een misdrijf dat valt onder de reikwijdte van art. 22b lid 1 Sr nadrukkelijk tot het palet van mogelijke straffen. In de wetsgeschiedenis zijn geen aanwijzingen te vinden dat de rechterlijke straftoemetingsvrijheid verder is beperkt dan voortvloeit uit het (nieuwe) wettelijke kader van art. 22b Sr.
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof is, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, in beginsel de oplegging van een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming van een substantiële duur met zich brengt geïndiceerd.
Het bewezen verklaarde houdt immers in dat de verdachte in een horecagelegenheid voor het oog van andere bezoekers en onder invloed van alcohol met een scherp voorwerp in de hals en het gezicht van het slachtoffer heeft geslagen. Indien het slachtoffer op iets andere wijze zou zijn geraakt, had het voorval fatale gevolgen kunnen hebben. Het slachtoffer heeft blijvende littekens in zijn gezicht en hals opgelopen. Misdrijven als de onderhavige leiden vaak tot langdurige gevoelens van angst en onveiligheid bij het slachtoffer, waarvan ook in de onderhavige strafzaak is gebleken.
Evenwel zal het hof met het oog op de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en gelet op het standpunt van het slachtoffer over de straftoemeting, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken, niet overgaan tot de oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van lange duur. Bij dit oordeel betrekt het hof de volgende omstandigheden.
Uit het verdachte betreffende Uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 10 november 2016 blijkt dat de nu 54 jaar oude verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Naar aanleiding van het voorval op 8 december 2013 heeft de verdachte zich onder behandeling gesteld van Bouman GGZ, teneinde het overmatig gebruik van alcohol terug te dringen. Voorts heeft de verdachte de schade van het slachtoffer inmiddels vergoed. De verdachte heeft oprecht spijt betuigd en heeft er blijk van gegeven dat hij de ernst van het door hem aan het slachtoffer aangedane leed inziet.
Het reclasseringsadvies van Bouwman GGZ (rapporteur [reclasseringswerker] ) d.d. 12 februari 2014 schat het recidiverisico in als laag en acht reclasseringstoezicht noch gedragsinterventies nodig.
Het slachtoffer heeft recent in een gesprek met de advocaat-generaal te kennen gegeven dat hij zich kan vinden in de door de rechtbank opgelegde straf en dat het voor hem niet nodig is dat aan de verdachte een hogere straf wordt opgelegd.
Ter terechtzitting is aannemelijk geworden dat de oplegging van een gevangenisstraf als door de advocaat-generaal is gevorderd, zeer nadelige gevolgen zal hebben voor de onderneming van de verdachte. Gelet daarop zal het hof, indachtig het bovenstaande, een gevangenisstraf opleggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast acht het hof het passend en geboden aan de verdachte dezelfde combinatie van straffen op te leggen als de rechtbank, te weten een taakstraf van 240 uren en een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
Met oplegging van een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22b, 22c, 22d, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
182 (honderdtweeëntachtig) dagen.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
180 (honderdtachtig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. H.A.W. Vermeulen, voorzitter,
mr. J.C.A.M. Claassens en mr. E.F.G.M. Gelderman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 30 januari 2017 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E.F.G.M. Gelderman is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.