ECLI:NL:HR:2004:AQ8489
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- J.L.M. Urlings
- G.J.M. Corstens
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van ontnemingsmaatregel wegens onjuiste toerekening van wederrechtelijk verkregen voordeel
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 december 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Amsterdam. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in 1967 is geboren en ten tijde van de aanzegging in cassatie gedetineerd was in de Penitentiaire Inrichting 'De Schie' te Rotterdam. Het Gerechtshof had de betrokkene de verplichting opgelegd om een bedrag van € 838.324,05 aan de Staat te betalen, als ontneming van het geschatte wederrechtelijk verkregen voordeel. Dit bedrag was gebaseerd op de gezamenlijke opbrengst van de betrokkene en zijn mededader, zonder dat was vastgesteld welk deel van dit bedrag aan de betrokkene toekwam.
De Hoge Raad oordeelde dat de ontnemingsmaatregel onjuist was opgelegd, omdat deze niet voldeed aan de vereisten van artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht. De Hoge Raad benadrukte dat de ontnemingsmaatregel er juist op gericht is om de betrokkene het voordeel te ontnemen dat hij zelf daadwerkelijk heeft genoten. Het Hof had onvoldoende gemotiveerd waarom het de betrokkene hoofdelijke aansprakelijkheid had opgelegd voor het totale bedrag, zonder te specificeren welk deel van het voordeel aan hem toekwam. De Hoge Raad gaf richtlijnen voor de vaststelling van de omvang van het voordeel in gevallen met meerdere daders, waarbij de rechter rekening moet houden met de rol van elke dader en de omstandigheden van het geval.
Uiteindelijk vernietigde de Hoge Raad de bestreden uitspraak en verwees de zaak terug naar het Gerechtshof te Amsterdam, zodat de zaak opnieuw kan worden berecht en afgedaan, met inachtneming van de juiste juridische principes.