ECLI:NL:HR:2004:AO1936
Hoge Raad
- Cassatie
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van de weduwe en erfgenaam in cassatie betreffende erfopvolging onder Egyptisch recht
In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van de eiseres, in haar hoedanigheid van weduwe en erfgenaam van [betrokkene 1], in een cassatieprocedure. De eiseres heeft de procedure overgenomen na het overlijden van haar echtgenoot, [betrokkene 1], die op 16 januari 2003 is overleden. De Hoge Raad heeft de vraag te beantwoorden of de eiseres kan worden aangemerkt als de enig erfgenaam van [betrokkene 1] volgens het toepasselijke Egyptische recht. De eiseres heeft bij exploot van 17 april 2003 verklaard dat zij de procedure in cassatie wenst te hervatten, maar heeft niet aangetoond dat zij de enige erfgenaam is. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat [betrokkene 1] ten tijde van zijn overlijden de Egyptische nationaliteit had en zijn gewone verblijfplaats in Egypte. Hierdoor wordt zijn erfopvolging beheerst door het Egyptische recht, zoals bepaald in de Wet conflictenrecht erfopvolging en het Haags Verdrag Erfopvolging van 1989.
De Hoge Raad heeft de eiseres in de gelegenheid gesteld om door middel van gelegaliseerde bescheiden, zoals een verklaring van erfrecht, aan te tonen dat zij de enig erfgenaam is. De zaak is verwezen naar de rol van 25 juni 2004 voor verdere behandeling. De uitspraak van de Hoge Raad is gedaan op 2 april 2004, waarbij de raadsheren J.B. Fleers, H.A.M. Aaftink, D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein en P.C. Kop betrokken waren. De uitspraak is openbaar uitgesproken door raadsheer A. Hammerstein.