ECLI:NL:HR:2003:AF6572
Hoge Raad
- Cassatie
- A.G. Pos
- L. Monné
- P.J. van Amersfoort
- A.R. Leemreis
- C.J.J. van Maanen
- Rechtspraak.nl
Cassatie van burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem tegen uitspraak Gerechtshof Arnhem inzake waarde onroerende zaak
In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van de burgemeester en wethouders van de gemeente Doetinchem tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 15 mei 2002. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 te Z, voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waarde was aanvankelijk vastgesteld op ƒ 855.080, maar na bezwaar door de belanghebbende, werd deze door de heffingsambtenaar verlaagd naar ƒ 800.380. De belanghebbende ging in beroep bij het Hof, dat de waarde verder verlaagde naar ƒ 750.000 (€ 340.335). De burgemeester en wethouders hebben hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft de klachten van de gemeente beoordeeld. De eerste klacht betrof de schending van artikel 17, lid 2, van de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ). De gemeente stelde dat het Hof ten onrechte gelijk gewicht had toegekend aan de taxatierapporten van de belanghebbende en de ambtenaar, ondanks dat de rapporten van de belanghebbende een ander doel hadden en geen verkoopcijfers van vergelijkbare objecten bevatten. De Hoge Raad oordeelde dat de argumenten van de gemeente niet opgingen, omdat de waardes die door de makelaars waren bepaald niet noodzakelijkerwijs in strijd waren met de Wet WOZ.
Daarnaast werd betoogd dat het Hof onvoldoende had gemotiveerd waarom het gewicht aan de waardeoordelen van de makelaars B en C niet minder was dan dat van A, de ambtenaar. De Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel berustte op de waardering van bewijsmiddelen door het Hof en dat het niet onbegrijpelijk was. De Hoge Raad verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten.