ECLI:NL:HR:2006:AY8639

Hoge Raad

Datum uitspraak
22 september 2006
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
40311
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oordeel van de Hoge Raad over de proceskostenvergoeding in een belastingzaak

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 22 september 2006 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure die was ingesteld door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: het College) tegen een uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft de waardering van een onroerende zaak, gelegen aan de a-straat 1 te Z, voor het tijdvak van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004. De waarde was vastgesteld op ƒ 1.350.000 (€ 612.603). Na bezwaar van belanghebbende, die in deze procedure wordt aangeduid als X, heeft het Hoofd van de afdeling Gemeentebelastingen de beschikking gehandhaafd. Belanghebbende heeft hiertegen beroep ingesteld bij het Hof, dat het beroep gegrond verklaarde en de waarde verlaagde tot € 508.000. Tevens werd het College veroordeeld tot betaling van proceskosten aan belanghebbende ter hoogte van € 899,60.

Het College heeft tegen deze uitspraak cassatie ingesteld, waarbij het Hof in zijn oordeel over de proceskostenvergoeding werd bekritiseerd. De Hoge Raad oordeelde dat de klacht over de vergoeding van de taxatiekosten slaagde. Het Hof had de vergoeding gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten, maar de Hoge Raad oordeelde dat dit oordeel onvoldoende gemotiveerd was. De Hoge Raad concludeerde dat het Hof niet duidelijk had gemaakt hoe het tot het toegekende bedrag was gekomen, en dat het oordeel blijk gaf van een onjuiste rechtsopvatting. Daarom kon de uitspraak van het Hof niet in stand blijven en werd de zaak verwezen naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling.

De Hoge Raad verklaarde het beroep gegrond, vernietigde de uitspraak van het Hof, maar enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten. De zaak werd terugverwezen voor een nieuwe beoordeling, waarbij de Hoge Raad de noodzaak voor een veroordeling in de proceskosten niet aanwezig achtte. Dit arrest is van belang voor de rechtsontwikkeling met betrekking tot de proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedures.

Uitspraak

Nr. 40.311
22 september 2006
Za
gewezen op het beroep in cassatie van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn (hierna: het College) tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem van 16 september 2003, nr. 02/00546, betreffende na te melden ten aanzien van X te Z (hierna: belanghebbende) genomen beschikking op grond van de Wet waardering onroerende zaken.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Ten aanzien van belanghebbende is bij beschikking de waarde van de onroerende zaak a-straat 1 te Z voor het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2004 vastgesteld op ƒ 1.350.000 (€ 612.603).
Na door belanghebbende daartegen gemaakt bezwaar heeft het hoofd van de afdeling Gemeentebelastingen van de gemeente Apeldoorn (hierna: het Hoofd) bij uitspraak de beschikking gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof.
Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard, de uitspraak waarvan beroep vernietigd, de bij de bestreden beschikking vastgestelde waarde verminderd tot € 508.000 en het Hoofd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 899,60. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Het College heeft tegen 's Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Belanghebbende heeft een verweerschrift ingediend.
Het College heeft een conclusie van repliek ingediend.
Belanghebbende heeft een conclusie van dupliek ingediend.
3. Beoordeling van de klachten
3.1. De klacht gericht tegen 's Hofs oordeel in onderdeel 5.5 van zijn uitspraak kan niet tot cassatie leiden. Zulks behoeft, gezien artikel 81 van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de klacht niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling (vgl. HR 14 november 2003, nr. 38399, BNB 2004/48).
3.2. Het Hof heeft in onderdeel 6 van zijn uitspraak de door de gemeente Apeldoorn aan belanghebbende te vergoeden proceskosten bepaald op: € 8 (reiskosten) + € 891,60 (taxatiekosten) = € 899,60.
3.3. De klacht over het door het Hof aan belanghebbende toegekende bedrag voor vergoeding van taxatiekosten, welk bedrag overeenkomt met - volgens belanghebbendes verklaring ter zitting - het bedrag van de nota van de taxateur, slaagt. Indien het Hof - dat kennelijk en terecht tot uitgangspunt heeft genomen dat de kosten ter zake van het uitbrengen van het taxatierapport zijn aan te merken als kosten in de zin van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) en van artikel 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht - die vergoeding heeft gebaseerd op de werkelijk gemaakte kosten, geeft dat oordeel blijk van een onjuiste opvatting van het bepaalde in artikel 2, lid 1, letter b, van het Besluit proceskosten bestuursrecht in verbinding met artikel 8:36, lid 2, Awb en met artikel 1, lid 1, onderdeel IV, van het Besluit tarieven in strafzaken (tekst voor 1 oktober 2003). Mocht het Hof wel van de juiste rechtsopvatting zijn uitgegaan, dan is zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd nu niet duidelijk is hoe het tot dat bedrag is gekomen.
's Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt de uitspraak van het Hof, doch enkel voor wat betreft de beslissing omtrent de proceskosten, en
verwijst het geding naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing van de zaak met inachtneming van dit arrest.
Dit arrest is gewezen door de raadsheer J.W. van den Berge als voorzitter, en de raadsheren P.J. van Amersfoort en C.A. Streefkerk, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier A.I. Boussak-Leeksma, en in het openbaar uitgesproken op 22 september 2006.