ECLI:NL:HR:2003:AF5555
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Verlenging terbeschikkingstelling en voorlopige machtiging op grond van de Wet Bopz
In deze zaak gaat het om de verlenging van de terbeschikkingstelling (t.b.s.) van een betrokkene, die eerder door de Rechtbank te Amsterdam was opgelegd. De betrokkene was ter beschikking gesteld met een bevel tot verpleging van overheidswege. De Rechtbank had op 24 oktober 2002 een voorlopige machtiging verleend voor het verblijf van de betrokkene in een psychiatrisch ziekenhuis. De officier van justitie heeft hiertegen beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad oordeelt dat de wetgever de verschillen tussen strafrechtelijke terbeschikkingstelling en civielrechtelijke machtiging op grond van de Wet Bopz heeft erkend, en dat deze verschillen van belang zijn voor de vraag of een voorlopige machtiging kan worden verleend terwijl er een lopende terbeschikkingstelling is. De Hoge Raad vernietigt de beschikking van de Rechtbank en verwijst de zaak terug voor verdere behandeling. De beslissing van de Hoge Raad benadrukt dat zolang de terbeschikkingstelling niet onvoorwaardelijk is beëindigd, er geen (onvoorwaardelijke) machtiging ingevolge de Wet Bopz kan worden verleend. Dit om te voorkomen dat er tegelijkertijd een strafrechtelijke en een civielrechtelijke maatregel van toepassing is, wat zou leiden tot onduidelijkheid over de rechtsgrond voor de vrijheidsbeneming van de betrokkene.