Uitspraak
wonende te [woonplaats],
zetelende te ’s-Hertogenbosch,
1.Het geding in feitelijke instantie
2.Het geding in cassatie
3.Beoordeling van het middel
4.Beslissing
10 juli 2015.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 juli 2015 uitspraak gedaan over de vraag of een voorlopige machtiging op grond van de Wet Bopz kan samengaan met een opgelegde ISD-maatregel. De zaak betreft een betrokkene die eerder door de rechtbank te 's-Hertogenbosch was veroordeeld tot een ISD-maatregel en vervolgens in een penitentiaire inrichting was opgenomen. De officier van justitie verzocht om een voorlopige machtiging voor opname in een psychiatrisch ziekenhuis, wat door de rechtbank werd verleend. De Hoge Raad oordeelde dat de voorlopige machtiging niet in strijd is met de ISD-maatregel, mits er geen ongewenste doorkruising van de strafrechtelijke beslissing plaatsvindt. De rechtbank had overwogen dat de ISD-maatregel geen mogelijkheid biedt voor dwangbehandeling, en dat de Wet Bopz in dit geval een noodzakelijke aanvulling kan zijn voor de behandeling van de betrokkene. De Hoge Raad bevestigde dat de voorlopige machtiging niet overbodig was, ondanks de wijzigingen in de wet die op 1 januari 2015 in werking traden. De Hoge Raad verwierp het beroep van de betrokkene, waarbij werd vastgesteld dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de Bopz-machtiging en de ISD-maatregel elkaar niet bijten. De uitspraak benadrukt de noodzaak van zorgvuldige afwegingen bij de toepassing van beide maatregelen en de bescherming van de betrokken belangen.