ECLI:NL:HR:2003:AF4636
Hoge Raad
- Cassatie
- R. Herrmann
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- F.B. Bakels
- Rechtspraak.nl
Ontvankelijkheid van cassatieberoep inzake verdeling nalatenschap
In deze zaak hebben de eiseressen, aangeduid als de zusters, hun broer, de verweerder, gedagvaard voor de Rechtbank te Rotterdam met het verzoek om de verdeling van de nalatenschap van hun ouders. De zusters vorderden dat de broer zou worden veroordeeld om samen met hen over te gaan tot de verdeling van de nalatenschap, met benoeming van een notaris en een onzijdig persoon om de broer te vertegenwoordigen indien hij zou weigeren mee te werken. De Rechtbank heeft op 19 februari 1998 de broer veroordeeld om met de zusters de nalatenschap te verdelen en een notaris benoemd. Na een proces-verbaal van zwarigheden hebben de zusters hun eis gewijzigd en is de zaak naar de rol verwezen voor bewijslevering. Het Gerechtshof te 's-Gravenhage heeft op 16 mei 2002 het tussenvonnis van de Rechtbank bekrachtigd en de zaak terugverwezen voor verdere behandeling.
Tegen dit arrest hebben de zusters cassatie ingesteld. De broer heeft primair geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid van de zusters in hun cassatieberoep, subsidiair tot verwerping van het beroep. De Advocaat-Generaal heeft eveneens geconcludeerd tot niet-ontvankelijkheid. De Hoge Raad heeft geoordeeld dat de zusters niet-ontvankelijk zijn in hun cassatieberoep, omdat het beroep in cassatie van het tussenarrest slechts tegelijk met het eindarrest kan worden ingesteld, conform artikel 401a lid 2 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De Hoge Raad heeft de zusters bovendien veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie, begroot op € 301,34 aan verschotten en € 1.365,-- voor salaris.