ECLI:NL:HR:2003:AE9405
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij levering van onroerende zaken na sloopwerkzaamheden
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 maart 2003 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure over de vrijstelling van overdrachtsbelasting bij de levering van onroerende zaken. De belanghebbende, een vastgoedontwikkelaar, had op aangifte een bedrag van ƒ 291.000 aan overdrachtsbelasting voldaan bij de verkrijging van twee onroerende zaken. Na bezwaar tegen dit bedrag, dat door de Inspecteur niet-ontvankelijk werd verklaard, is de belanghebbende in beroep gegaan bij het Hof. Het Hof heeft het beroep gegrond verklaard en de vrijstelling van artikel 15, lid 1, letter a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer van toepassing verklaard op de betrokken verkrijging. De Staatssecretaris van Financiën heeft hiertegen cassatie ingesteld.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat de levering van de onroerende zaken plaatsvond na sloopwerkzaamheden, maar dat deze werkzaamheden niet als een verbouwing kunnen worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat de levering van een gebouw niet langer zonder meer is uitgezonderd van de vrijstelling indien door het uitvoeren van werkzaamheden een nieuw goed wordt voortgebracht. Dit betekent dat de vrijstelling van overdrachtsbelasting van toepassing is, omdat de levering niet plaatsvond vóór, op of uiterlijk twee jaren na het tijdstip van eerste ingebruikneming.
De Hoge Raad heeft het beroep van de Staatssecretaris gegrond verklaard, de uitspraak van het Hof vernietigd, en de uitspraak van de Inspecteur bevestigd, waarbij het bezwaar van de belanghebbende werd afgewezen. De zaak benadrukt de noodzaak om bij de beoordeling van vrijstellingen van overdrachtsbelasting rekening te houden met de specifieke omstandigheden van de levering en de uitgevoerde werkzaamheden.