ECLI:NL:HR:2002:AE6403
Hoge Raad
- Cassatie
- G.J. Zuurmond
- F.W.G.M. van Brunschot
- P. Lourens
- C.B. Bavinck
- J.W. van den Berge
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de aftrekbaarheid van vooruitbetaalde rente in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van de Staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De belanghebbende had in 1998 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen ontvangen, gebaseerd op een belastbaar inkomen van f 27.848. Na bezwaar werd deze aanslag gehandhaafd, maar het Hof verklaarde het beroep van de belanghebbende gegrond en verlaagde de aanslag tot f 14.801. De Staatssecretaris ging in cassatie tegen deze uitspraak.
De Hoge Raad oordeelt dat de beperking van de aftrekbaarheid van vooruitbetaalde rente, zoals neergelegd in artikel 38, lid 6, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, niet correct door het Hof is geïnterpreteerd. Het Hof had geoordeeld dat de regeling alleen van toepassing was op vooruitbetaalde rente die betrekking heeft op jaren na het jaar van betaling. De Hoge Raad stelt echter vast dat de wetgever bij de invoering van deze bepaling niet de bedoeling had om een dergelijke beperking aan te brengen. De Hoge Raad concludeert dat de strekking van de bepaling meebrengt dat vooruitbetaalde rente niet onder het regiem van artikel 38, lid 6, valt, voor zover deze betrekking heeft op het jaar waarin de betaling is verricht.
De Hoge Raad verklaart het beroep van de Staatssecretaris gegrond, vernietigt de uitspraak van het Hof, behoudens de beslissing omtrent het griffierecht, en verklaart het beroep van de belanghebbende ongegrond. Dit arrest is gewezen op 6 december 2002 door de vice-president en vier raadsheren, en is openbaar uitgesproken.