ECLI:NL:HR:2002:AD9599
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- C.H.M. Jansen
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- D.H. Beukenhorst
- A. Hammerstein
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de nietigheid van ontslag en loonvordering in arbeidsrechtelijke geschil
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 3 mei 2002 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen N.V. GTI Holding en een werknemer, aangeduid als [verweerder]. De zaak betreft een geschil over de nietigheid van een ontslag en de daaruit voortvloeiende loonvordering. De Hoge Raad verwijst naar een eerder arrest van 26 juni 1998, waarin het vonnis van de Rechtbank te Utrecht van 8 januari 1997 werd vernietigd. In dat vonnis was de loonvordering van [verweerder] toegewezen, maar de Hoge Raad oordeelde dat de termijn voor het inroepen van de nietigheid van het ontslag was verstreken. Het geding werd vervolgens verwezen naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling.
Na verwijzing heeft het Hof op 11 mei 2000 het vonnis van de Kantonrechter te Utrecht vernietigd en de loonvordering van [verweerder] grotendeels toegewezen. GTI Holding heeft hiertegen cassatie ingesteld. De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling vastgesteld dat het Hof de taak had om te onderzoeken of [verweerder] de nietigheid van het ontslag eerder dan bij memorie van grieven had ingeroepen. Het Hof kwam tot de conclusie dat de nietigheid van het ontslag bij inleidende dagvaarding op 7 april 1994 voldoende duidelijk was ingeroepen, waardoor het ontslag niet rechtsgeldig was.
De Hoge Raad heeft het beroep van GTI Holding verworpen en hen veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor werkgevers om zorgvuldig om te gaan met ontslagprocedures en de rechten van werknemers in acht te nemen, vooral met betrekking tot de termijnen voor het inroepen van nietigheid.