ECLI:NL:HR:2002:AD9124
Hoge Raad
- Cassatie
- P. Neleman
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- A.G. Pos
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Aansprakelijkheid van werkgever voor onrechtmatige daad van werknemer tijdens werkzaamheden op baggervaartuig
In deze zaak heeft eiser, een kapitein van het baggervaartuig Johanna Hendrika, De Branding gedagvaard voor de Kantonrechter te Haarlem. Eiser vorderde smartengeld en bijkomende kosten na een ongeval op 4 september 1990, waarbij hij gewond raakte tijdens het afmeren van het schip in Le Havre, Frankrijk. De Branding heeft de vordering bestreden en een exceptie van onbevoegdheid ingediend. De Kantonrechter heeft de vordering van eiser afgewezen voor zover deze gebaseerd was op een arbeidsovereenkomst en de zaak naar de Rechtbank te Haarlem verwezen. De Rechtbank heeft de vordering op 15 september 1998 afgewezen, waarna eiser hoger beroep instelde bij het Gerechtshof te Amsterdam. Het Hof bekrachtigde het vonnis van de Rechtbank op 6 april 2000.
Eiser stelde dat het ongeval was veroorzaakt door een onrechtmatige daad van de tweede machinist, [betrokkene A], die in strijd met de instructies van eiser de tros had losgegooid. Het Hof oordeelde dat de aansprakelijkheid van De Branding voor de onrechtmatige daad van [betrokkene A] bestond, maar dat eiser ook eigen schuld had. Het Hof oordeelde dat de mate van fout van [betrokkene A] in verhouding tot de eigen schuld van eiser zo gering was dat de schade geheel voor rekening van eiser diende te blijven.
De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en oordeelde dat de fouten van eiser, als ingeleende kapitein, niet aan hem konden worden toegerekend, tenzij er sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid. De Hoge Raad verwees de zaak naar het Gerechtshof te 's Gravenhage voor verdere behandeling en beslissing, en veroordeelde De Branding in de kosten van het geding in cassatie.