ECLI:NL:HR:2003:AF3412

Hoge Raad

Datum uitspraak
9 mei 2003
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
C01/226HR
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R. Herrmann
  • D.H. Beukenhorst
  • A. Hammerstein
  • P.C. Kop
  • F.B. Bakels
  • O. de Savornin Lohman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van rederij voor schade door explosie aan boord van schip

In deze zaak heeft eiser, een leerling-matroos, de rederij aangeklaagd voor schadevergoeding na een explosie aan boord van het schip Hester. De explosie vond plaats op 8 augustus 1998 tijdens een reis van Bordeaux naar Teignmouth, waarbij eiser ernstig gewond raakte. De lading, raapzaadmeel, was gespoeld met hexaan, een gevaarlijke stof die onder bepaalde omstandigheden kan ontbranden. De kapitein had nagelaten de lading te ventileren en had geen navraag gedaan naar de eigenschappen van de lading, wat leidde tot de explosie.

Eiser vorderde in kort geding een voorschot op schadevergoeding, maar de rederij betwistte de aansprakelijkheid en voerde aan dat eiser eigen schuld had, omdat hij tegen instructies in het ruim was gegaan. De President van de Rechtbank te Rotterdam oordeelde dat de rederij in beginsel aansprakelijk was, maar dat eiser ook een zekere mate van eigen schuld had. In hoger beroep oordeelde het Gerechtshof dat de rederij aansprakelijk was voor de schade, maar dat eiser ook eigen schuld had, wat leidde tot een lagere schadevergoeding.

Eiser ging in cassatie bij de Hoge Raad, die oordeelde dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting had gehanteerd met betrekking tot de eigen schuld van eiser. De Hoge Raad vernietigde het arrest van het Gerechtshof en verwees de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens werd de rederij veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.

Uitspraak

9 mei 2003
Eerste Kamer
Nr. C01/226HR
JMH
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Eiser],
wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
advocaat: mr. J.B.M.M. Wuisman,
t e g e n
1. de vennootschap onder firma "Hester",
gevestigd te Rotterdam,
2. [Verweerder 2],
wonende te [woonplaats],
3. [Verweerster 3],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDERS in cassatie,
niet verschenen.
1. Het geding in feitelijke instanties
Eiser tot cassatie - verder te noemen: [eiser] - heeft bij exploit van 7 juli 1999 verweerders in cassatie - tezamen verder te noemen: de rederij - in kort geding gedagvaard voor de President van de Rechtbank te Rotterdam en gevorderd bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, de rederij te veroordelen om aan [eiser] als voorschot op de totale schadevergoeding te betalen tot een bedrag van ƒ 100.000,--, althans een zodanig bedrag als de President in goede justitie vermeent te behoren, met veroordeling van de rederij in de kosten van dit geding.
De rederij heeft de vordering bestreden.
De President heeft bij vonnis van 21 september 1999 de rederij veroordeeld om aan [eiser] te betalen een bedrag van ƒ 25.000,-- en het meer of anders gevorderde afgewezen.
Tegen dit vonnis heeft de rederij hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage. [Eiser] heeft incidenteel hoger beroep ingesteld en daarbij zijn eis vermeerderd tot een bedrag van ƒ 250.000,-- als voorschot op de uiteindelijke schadevergoeding, althans een zodanig bedrag als het Hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
Bij arrest van 19 juni 2001 heeft het Hof het vonnis waarvan beroep behoudens de kostenveroordeling vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de vordering van [eiser] toegewezen tot een bedrag van ƒ 50.000,--.
Het arrest van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het Hof heeft [eiser] beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
Tegen de niet verschenen rederij is verstek verleend.
[Eiser] heeft de zaak doen toelichten door zijn advocaat en door mr. J. Sluysmans, advocaat bij de Hoge Raad.
De conclusie van de Advocaat-Generaal L. Strikwerda strekt tot vernietiging van het bestreden arrest en tot verwijzing van de zaak naar een ander Gerechtshof ter verdere behandeling en beslissing.
3. Beoordeling van het middel
3.1 In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De rederij is eigenares van het m.s. Hester (hierna: het schip). Op 8 augustus 1998 heeft zich in het ruim van het schip tijdens een reis van Bordeaux naar Teignmouth (Engeland) een explosie voorgedaan. Daarbij is [eiser], die aan boord als leerling-matroos werkzaam was en vlak voor de explosie tegen de instructies in dat ruim was binnengegaan, ernstig gewond geraakt (hierna: het ongeval).
(ii) De lading van het schip, die zich in het ruim bevond, bestond uit raapzaadmeel, op het cognossement omschreven als "rapeseedextraction meal in bulk". Rapeseedextraction meal komt voor op de lijst van gevaarlijke stoffen van de International Maritime Organisation als materiaal dat onder bepaalde omstandigheden tot zelfontbranding kan overgaan. Het raapzaadmeel was gespoeld met hexaan.
(iii) Met hexaan gespoeld raapzaadmeel dient voor belading goed te worden gelucht en tijdens de reis te worden geventileerd in verband met de mogelijke aanwezigheid van resten werkzaam hexaangas, dat zeer explosief is. De kapitein van het schip is echter ervan uitgegaan dat de lading volstrekt ongevaarlijk was en heeft geen navraag gedaan naar de eigenschappen daarvan. Evenmin heeft hij geïnformeerd of tijdens de reis bijzondere maatregelen dienden te worden getroffen. Tijdens die reis is de lading niet geventileerd; de luiken van het ruim waren dicht.
3.2 [Eiser] heeft aan zijn onder 1 weergegeven vordering ten grondslag gelegd dat de rederij heeft nagelaten voor de onderhavige reis te onderzoeken wat de aard van de lading was en dat zij niet heeft voldaan aan de voorschriften voor het vervoer van een dergelijke lading, waardoor een verhoogd risico op arbeidsongevallen is ontstaan, welk risico zich heeft verwezenlijkt. Hij heeft daaraan toegevoegd dat de rederij hem evenmin heeft gewaarschuwd dat de lading gevaarlijk was.
De rederij heeft de gevraagde voorziening betwist met een beroep op eigen schuld van [eiser] aan zijn schade. Daartoe heeft zij zich erop beroepen dat [eiser] tegen de uitdrukkelijke instructies het ruim van het schip heeft betreden. Voorts heeft zij betoogd dat art. 7:658 BW niet op de rechtsverhouding tussen partijen van toepassing is, gezien art. 450b K.
3.3 De President heeft, kort gezegd, de rederij in beginsel aansprakelijk geacht voor de door [eiser] geleden schade, maar aannemelijk geacht dat [eiser] daaraan een zekere mate van eigen schuld had.
Het Hof is samengevat weergegeven ervan uitgegaan dat de explosie is veroorzaakt doordat de kapitein de toepasselijke veiligheidsvoorschriften niet heeft nageleefd, nu de rederij niet aannemelijk heeft gemaakt dat de explosie zich ook zou hebben voorgedaan als die voorschriften wél waren nageleefd. Daarom is de rederij tegenover [eiser] in beginsel aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval (rov. 2.3). [Eiser] heeft evenwel een zekere mate van eigen schuld aan zijn schade, doordat hij in strijd met de instructies het ruim is binnengegaan. Het Hof waardeerde deze eigen schuld echter minder zwaar dan de President omdat de kapitein de lading volstrekt ongevaarlijk achtte, zodat ook [eiser] daarvan mocht uitgaan (rov. 3.2-3.4).
3.4 Het tegen deze beslissing gerichte middel, dat uit vier onderdelen bestaat, komt met name op tegen 's Hofs beslissing dat [eiser] eigen schuld heeft aan zijn schade. Onderdeel 3a, dat de Hoge Raad als eerste zal bespreken, betoogt in de kern dat het Hof een onjuiste rechtsopvatting heeft gehanteerd bij zijn beoordeling van de onderhavige vraag, althans zijn oordeel onvoldoende heeft gemotiveerd.
3.5 De Hoge Raad heeft onlangs in een geval waarin de reder van een schip werd aangesproken door de kapitein daarvan voor de schade die deze had geleden als gevolg van de fout van een opvarende, geoordeeld - samengevat weergegeven - dat weliswaar art. 391 K. meebrengt dat art. 7:658 BW geen toepassing vindt ten aanzien van de dienst van de kapitein aan boord van een schip, maar dat moet worden aanvaard dat art. 391 K., gelet op het stelsel van de wet ten aanzien van door een werknemer aan de werkgever of aan derden toegebrachte schade en op de ontstaansgeschiedenis van art. 391 K., niet eraan in de weg staat aan te nemen dat eventuele fouten van een kapitein die hebben bijgedragen tot het ontstaan van de schade waarvan hij op grond van onrechtmatige daad vergoeding vordert van de werkgever, slechts aan hem kunnen worden toegerekend indien deze schade in belangrijke mate het gevolg is van zijn opzet of bewuste roekeloosheid (HR 12 april 2002, C 00/207, RvdW 2002, 70). Op dezelfde gronden moet worden aangenomen dat deze uitleg ook heeft te gelden ten aanzien van art. 450b K., dat in dezelfde bewoordingen als art. 391 K. bepaalt dat art. 7:658 BW geen toepassing vindt ten aanzien van de dienst van de schepeling aan boord van een schip en dat dezelfde ontstaansgeschiedenis heeft (zie de conclusie van de Advocaat-Generaal onder 11). Indien het Hof dit heeft miskend is de rechtsklacht gegrond; indien het de juiste maatstaf heeft gehanteerd is zijn daarop gebaseerde oordeel zonder nadere motivering, die evenwel ontbreekt, onbegrijpelijk.
3.6 Nu onderdeel 3a slaagt, is ook onderdeel 4, dat is gericht tegen de beslissing van het Hof ver de proceskosten, terecht voorgedragen. De overige klachten van het middel behoeven geen behandeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt het arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 19 juni 2001;
verwijst de zaak ter verdere behandeling en beslissing naar het Gerechtshof te Amsterdam;
veroordeelt de rederij in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van [eiser] in totaal begroot op € 4.683,53, waarvan € 4.590,51 op de voet van artikel 243 Rv. te voldoen aan de Griffier en € 93,02 aan [eiser].
Dit arrest is gewezen door de vice-president R. Herrmann als voorzitter en de raadsheren D.H. Beukenhorst, A. Hammerstein, P.C. Kop en F.B. Bakels, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer O. de Savornin Lohman op 9 mei 2003.