ECLI:NL:HR:2001:AB3219
Hoge Raad
- Cassatie
- E. Korthals Altes
- D.H. Beukenhorst
- P.J. van Amersfoort
- Rechtspraak.nl
Weigering van bouwvergunningen en legesheffing in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 10 augustus 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de weigering van drie bouwvergunningen aan belanghebbende, X, door het college van burgemeester en wethouders van Enschede. De weigering was gebaseerd op artikel 44, letter c, van de Woningwet. Daarnaast was er een geschil over de leges die aan belanghebbende waren opgelegd, ter hoogte van ƒ 1.100,22 en ƒ 1.182,47 voor het jaar 1996. Na bezwaar tegen de legesheffing heeft het hoofd van de afdeling belastingen van de gemeente Enschede de leges gehandhaafd, waarna belanghebbende in beroep ging bij het Gerechtshof te Arnhem. Het Hof bevestigde de uitspraak van het hoofd, waarop belanghebbende cassatie instelde.
De Hoge Raad heeft in zijn beoordeling de klachten van belanghebbende tegen de uitspraak van het Hof behandeld. Een van de klachten betrof de vermeende omissie van het Hof om de 'repliek op verweerschrift' van belanghebbende in de beoordeling te betrekken. De Hoge Raad oordeelde dat deze klacht feitelijke grondslag mist, aangezien het Hof wel degelijk op de ingediende stukken had gelet.
Verder oordeelde de Hoge Raad dat het in behandeling nemen van de aanvragen voor bouwvergunningen een dienst is in de zin van de Legesverordening 1991, ongeacht het feit dat de vergunningen niet zijn verleend. De overige klachten van belanghebbende werden eveneens verworpen, zonder dat verdere motivering nodig was, omdat deze niet leidden tot beantwoording van rechtsvragen die van belang zijn voor de rechtseenheid of rechtsontwikkeling.
De Hoge Raad concludeerde dat er geen termen aanwezig waren voor een veroordeling in de proceskosten en verklaarde het beroep ongegrond. Dit arrest is openbaar uitgesproken door de vice-president en twee raadsheren, met de waarnemend griffier aanwezig.