ECLI:NL:GHARN:2002:AD9872

Gerechtshof Arnhem

Datum uitspraak
1 februari 2002
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01-00943
Instantie
Gerechtshof Arnhem
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de heffing van leges voor bouwvergunning door Gerechtshof Arnhem

In deze zaak heeft belanghebbende een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het verbouwen van een woning in de gemeente Doetinchem. De vergunning is van rechtswege verleend omdat het college van B en W niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. Belanghebbende heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen de heffing van leges die in verband met de aanvraag is opgelegd. Het Gerechtshof Arnhem heeft in zijn uitspraak van 1 februari 2002 geoordeeld dat de heffing van leges terecht heeft plaatsgevonden. Het Hof overweegt dat de verplichting om de indiener van een bezwaarschrift te horen niet geldt indien daar niet om is verzocht. Aangezien belanghebbende in zijn bezwaarschrift niet om een hoorzitting heeft gevraagd, kon het Hof geen onzorgvuldigheden in de procedure aanvoeren als reden voor vernietiging van de uitspraak. Het Hof verwijst naar relevante wetgeving, waaronder de Woningwet en de Algemene wet inzake rijksbelastingen, en concludeert dat de leges zijn verschuldigd, ongeacht het feit dat de aanvraag niet is getoetst aan het Bouwbesluit. Het Hof bevestigt de eerdere uitspraak en verklaart het beroep ongegrond. Tevens wordt er geen kostenveroordeling opgelegd, omdat het Hof geen termen aanwezig acht voor een dergelijke veroordeling.

Uitspraak

Gerechtshof Arnhem
Zevende enkelvoudige belastingkamer
nr. 01/00943
Proces-verbaal mondelinge uitspraak
belanghebbende : [X]
te : [Z]
ambtenaar : de heffingsambtenaar van de gemeente Doetinchem
aangevallen beslissing : uitspraak op bezwaarschrift
soort belasting : leges
dagtekening kennisgeving : 23 augustus 2000
mondelinge behandeling : met schriftelijke toestemming van partijen niet gehouden
gronden:
1. Belanghebbende heeft bij het college van B en W van de gemeente Doetinchem een aanvraag ingediend voor een vergunning voor het verbouwen van de woning gelegen [a-straat 1 te Z].
2. De vergunning is, zoals belanghebbende is medegedeeld bij brief van 23 augustus 2000, ingevolge artikel 46, vierde lid, van de Woningwet van rechtswege verleend nu op de aanvraag niet is beslist binnen de in gemeld wetsartikel gestelde beslissingstermijn.
3. Ingevolge artikel 25, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen bestaat de verplichting de indiener van een bezwaarschrift te horen niet indien daarom niet is verzocht. Belanghebbende heeft in zijn bezwaarschrift niet verzocht te worden gehoord.
4. De loop van de procedure in belastingzaken brengt mee dat eventuele onzorgvuldigheden in de totstandkoming en/of de motivering van de bestreden uitspraak op zichzelf niet tot vernietiging van die uitspraak kunnen leiden.
5. Volgens artikel 2 van de Legesverordening 2000 in verbinding met artikel XI, onder 2, van de bij die verordening behorende tarieftabel, zijn de leges (reeds) verschuldigd ter zake van het in behandeling nemen van de aanvraag tot het verkrijgen van een bouwvergunning. Naar uit de door de ambtenaar bij het verweerschrift overgelegde stukken (in het bijzonder bijlagen b, c en d) blijkt is belanghebbendes aanvraag in behandeling genomen. Het belastbare feit heeft zich derhalve voltrokken (vgl. Hoge Raad 10 augustus 2001, nr. 36 112, Belastingblad 2001/953). De omstandigheden dat de aanvraag niet is getoetst aan het Bouwbesluit en dat de bouwvergunning op grond van artikel 46, vierde lid, van de Woningwet van rechtswege is verleend, staan aan het heffen van de leges niet in de weg.
6. Zoals onder meer blijkt uit het arrest van de Hoge Raad van 24 december 1997, nr. 32 569 (BNB 1998/70) is geen rechtstreeks verband vereist tussen de hoogte van de leges in een concreet geval enerzijds en de omvang van de ter zake door de gemeente verstrekte diensten anderzijds. Gesteld noch aannemelijk geworden is dat de tarieven zodanig hoog zijn vastgesteld dat de totale geraamde baten van de door de gemeente geheven leges uitgaan boven de totale geraamde lasten ter zake (artikel 229b, eerste lid, van de Gemeentewet).
7. Het vorenoverwogene leidt tot het oordeel dat de heffing van de leges terecht heeft plaatsgevonden.
slotsom:
Het beroep is ongegrond.
proceskosten:
Voor een kostenveroordeling als bedoeld in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht vindt het Hof geen termen aanwezig.
beslissing:
Het Gerechtshof bevestigt de uitspraak waarvan beroep.
Aldus gedaan en in het openbaar uitgesproken op 1 februari 2002 te Arnhem door mr. drs. F.J.P.M. Haas, raadsheer, lid van de zevende enkelvoudige belastingkamer, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G.J. van Well als griffier.
Waarvan opgemaakt dit proces-verbaal.
De griffier, Het lid van voormelde kamer,
(M.C.G.J. van Well) (F.J.P.M. Haas)
Afschriften aangetekend per post verzonden op: 8 februari 2002
Tegen deze mondelinge uitspraak is geen beroep in cassatie mogelijk; dat kan alleen tegen een schriftelijke uitspraak van het gerechtshof. Ieder van de partijen kan binnen vier weken na de verzenddatum van dit proces-verbaal het gerechtshof verzoeken de mondelinge uitspraak te vervangen door een schriftelijke. De vervanging van een mondelinge uitspraak door een schriftelijke strekt ertoe de mondelinge uitspraak in een andere vorm vast te leggen. Bij de vervanging van een mondelinge uitspraak mag het gerechtshof de gedane uitspraak niet aan een heroverweging onderwerpen.
De partij die om een vervangende schriftelijke uitspraak verzoekt is hiervoor griffierecht verschuldigd en krijgt daarover bericht van de griffier. Het griffierecht dat de belanghebbende betaalt ter verkrijging van een schriftelijke uitspraak, komt in mindering op het griffierecht dat de griffier van de Hoge Raad zal heffen als de belanghebbende beroep in cassatie instelt.