ECLI:NL:RBALK:2007:BA4732

Rechtbank Alkmaar

Datum uitspraak
3 mei 2007
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
AWB 07/254
Instantie
Rechtbank Alkmaar
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging verkeersbesluit uitbreiding voetgangerszone Enkhuizen wegens onevenwichtige belangenafweging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar op 3 mei 2007 uitspraak gedaan in een geschil tussen een vennootschap onder firma, gevestigd te Enkhuizen, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen. De vennootschap, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. B. Liefting-Voogd, heeft bezwaar gemaakt tegen een verkeersbesluit van 22 juni 2006, waarbij delen van de Westerstraat en Zuiderkerkstraat in Enkhuizen zijn afgesloten voor auto’s en bromfietsen en zijn aangewezen als voetgangersgebied. Dit besluit heeft geleid tot de creatie van een laad- en losplaats tegenover het pand van de verzoekster, wat volgens haar de toegang tot haar bedrijf blokkeert.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het verkeersbesluit onvoldoende gemotiveerd is en dat de belangen van de verzoekster niet zorgvuldig zijn afgewogen. De verzoekster heeft aangevoerd dat de laad- en losplaats niet geschikt is voor de bevoorrading van haar bedrijf, omdat grote vrachtwagens er niet kunnen parkeren en de toegang tot haar pand wordt belemmerd. De voorzieningenrechter oordeelt dat de belangen van de verzoekster, die al 50 jaar gebruik maakt van de toegang tot haar pand, niet in redelijkheid kunnen worden genegeerd door het college.

De voorzieningenrechter heeft het beroep van de verzoekster gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en het college opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de belangen van de verzoekster opnieuw in overweging moeten worden genomen. Tevens is een voorlopige voorziening getroffen, waardoor het verkeersbesluit wordt geschorst. De proceskosten van de verzoekster zijn door de gemeente Enkhuizen vergoed, inclusief het griffierecht. Deze uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige belangenafweging bij het nemen van verkeersbesluiten en de noodzaak om de belangen van betrokkenen adequaat te motiveren.

Uitspraak

RECHTBANK ALKMAAR
Sector Bestuursrecht
Zaaknummer: 07/254 en 07/787 BESLU
Uitspraak van de voorzieningenrechter
in de zaak van:
de vennootschap onder firma [de vennootschap], waarvan de vennoten zijn: [vennoot 1], [vennoot 2], [vennoot 3] en [vennoot 4],
gevestigd te Enkhuizen,
verzoekster,
gemachtigde mr. B. Liefting-Voogd,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enkhuizen,
verweerder.
Ontstaan en loop van de zaak
Met een verkeersbesluit van 22 juni 2006 heeft verweerder, voor zover hier van belang,
1. de weggedeelten Westerstraat tussen Nieuwstraat en Zuiderkerkstraat, Zuiderkerkstraat en een deel van de Zuiderkerksteeg afgesloten voor auto’s en bromfietsen en aangewezen als voetgangersgebied, het Zuiderkerkplein aangewezen als stadserf en de Westerstraat tussen Zuiderkerkstraat en Melkmarkt aangewezen als voetgangersgebied;
2. bepaald dat de bevoorrading van winkels en andere ondernemingen van de onder in 1 genoemde straten alleen is toegestaan tussen 8.00 en 11.00 uur;
3. bepaald dat dit wordt gerealiseerd door het aanbrengen van het bord E7 (gelegenheid voor het onmiddellijk laden en lossen van goederen) met het onderbord (max. 30 min) ter hoogte van [adres] ten behoeve van een laad- en losplaats.
Het tegen het onder 3 vermelde onderdeel door verzoekster gemaakte bezwaar is bij besluit van 12 december 2006 ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft bij brief van 22 januari 2007 tegen dit besluit beroep ingesteld. Bij brief van 4 april 2007 heeft verzoekster de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht om toepassing te geven aan artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld ter zitting van 24 april 2007, waar namens verzoekster is verschenen [vennoot 1], bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen H. Meester.
Motivering
1. Ingevolge artikel 8:81 van de Awb kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:86 van de Awb heeft de voorzieningenrechter na behandeling ter zitting van het verzoek een voorlopige voorziening te treffen de bevoegdheid om, indien hij van oordeel is dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
Aangezien alle voor een beslissing relevante feiten en omstandigheden naar het oordeel van de voorzieningenrechter in dit geding aan de orde zijn geweest meent de voorzieningenrechter dat nader onderzoek redelijkerwijs niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak. De voorzieningenrechter zal dan ook gebruik maken van de bevoegdheid om onmiddellijk uitspraak te doen in de hoofdzaak.
2. Ingevolge artikel 21 van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer (BABW) vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere dan de in artikel 2, eerste en tweede lid, van die wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze deze belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de WVW, zoals dit luidde ten tijde in geding, kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
3. Verweerder heeft het verkeersbesluit genomen in verband met het uitbreiden van de voetgangerszone in het kernwinkelgebied. In de Westerstraat tussen Nieuwstraat en Zuiderkerkstraat, de Zuiderkerkstraat en een deel van de Zuiderkerksteeg worden auto’s en bromfietsers geweerd. In genoemde gedeelten wordt aan auto’s en bromfietsen alleen toegang geboden voor laden en lossen tussen 8.00 en 11.00 uur. Voor de bevoorrading van winkels buiten de venstertijden is volgens verweerder een extra laad- en losplaats nodig.
4. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 november 2000 (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl onder LJN AA8955 en in BR 2001,234) overweegt de voorzieningenrechter dat het treffen van een verkeersmaatregel als deze als een normale, maatschappelijke ontwikkeling moet worden beschouwd, waarmee een ieder kan worden geconfronteerd en waarvan de nadelige gevolgen in beginsel voor rekening van betrokkenen behoren te blijven. De bevoegdheid tot het nemen van verkeersmaatregelen kent weliswaar ruime beoordelingsmarges, waarbinnen het daartoe bevoegde bestuursorgaan de belangen die bij het nemen van een verkeersbesluit zijn betrokken, tegen elkaar afweegt, maar dat neemt niet weg dat zich feiten en/of omstandigheden kunnen voordoen waardoor een individueel belang ten gevolge van een dergelijke maatregel zodanig zwaar wordt getroffen dat het bestuursorgaan, na afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het treffen van de verkeersmaatregel heeft kunnen besluiten, dan wel het nadeel daarvan redelijkerwijs niet ten laste van betrokkenen dient te blijven. Of zich een zodanige onevenwichtigheid in de belangenafweging voordoet moet de rechter met terughoudendheid toetsen. Dit laatste neemt echter niet weg dat voor een verkeersbesluit, gelet op artikel 21 van de BAWB, strenge motiveringseisen gelden. Of aan deze eis is voldaan dient de rechter ten volle te beoordelen.
5. Verzoekster is op zichzelf niet gekant tegen het instellen van een voetgangerszone in het kernwinkelgebied. Verzoekster kan zich echter niet verenigen met de verkeersmaatregel voor zover hiermee een laad- en losplaats wordt gecreëerd tegenover [adres]. Zij heeft hiertoe aangevoerd dat het besluit op dit punt onvoldoende is gemotiveerd. Zo is niet aangegeven op welke wijze de belangen die daaraan ten grondslag liggen worden gediend, is niet aangetoond dat de verkeersmaatregel noodzakelijk is om de doelstellingen die in het verkeersbesluit staan te realiseren en is niet ingegaan op andere belangen dan de verkeersbelangen en op de gepresenteerde alternatieven.
Ten aanzien van de verkeersbelangen heeft verzoekster aangevoerd dat grote vrachtwagens niet op de laad- en losplaats passen. Daarbij maken bestelbusjes praktisch geen gebruik van de reeds gerealiseerde laad- en losplaats omdat er andere, meer voor de hand liggende mogelijkheden zijn om winkels aan de Westerstraat te bevoorraden. De laad- en losplaats wordt voornamelijk gebruikt door klanten van nabijgelegen winkels. Indien de laad- en losplaats wordt bezet moeten de overige voertuigen elders laden en lossen. Aangezien de dichtstbijzijnde parkeerplaats 50 meter verderop ligt vindt dit op de rijbaan plaats. Mede gelet op de verkeersituatie ter plaatse leidt dit tot verkeersonveilige situaties.
Ten aanzien van haar belangen heeft verzoekster aangevoerd dat het pand [adres] al 50 jaar in gebruik is als magazijn, garageruimte en als ingang ten behoeve van de technische dienst van haar aan de [adres bedrijf vennootschap] gevestigde bedrijf in witgoed, bruingoed en muziekinstrumenten. Deze toegang tot het pand wordt sindsdien gebruikt als in- en uitrit. Gemiddeld zijn er 15 tot 20 verkeersbewegingen per dag met de servicewagens van hun bedrijf. Daarnaast komen klanten en leveranciers regelmatig (zware) goederen halen en brengen via de toegang aan de [adres]. Ook wordt in de garage apparatuur ingebouwd in auto’s van klanten. De ingang van [adres] wordt geblokkeerd indien de laad- en losplaats door derden wordt gebruikt. Er resteert in dat geval niet voldoende manoeuvreerruimte voor het bedrijf van verzoekster. De belangen van verzoekster worden hierdoor onevenredig aangetast.
6. Ten aanzien van de feiten met betrekking tot de situatie ter hoogte van [adres] is de voorzieningenrechter het volgende gebleken. In [adres] bevindt zich een garage/magazijn ten behoeve van het bedrijf van verzoekster. Laatstelijk in 1962 is voor het realiseren van een garage, inclusief garagedeuren, bouwvergunning verleend. Op de garagedeuren heeft verzoekster een bord “uitrit vrijhouden” aangebracht. Vóór het nemen van het verkeersbesluit en het op grond daarvan herinrichten van de weg was voor het pand [adres] een trottoir aanwezig van ongeveer 1 meter breed. Aansluitend aan het trottoir bevond zich een gedeelte waarop auto’s in de breedterichting konden worden geparkeerd. Deze parkeerplaats was bedoeld voor vergunninghouders, hetgeen niet ter plaatse, maar bij de grenzen van de zone waarbinnen dit parkeerregime geldt werd aangegeven. De inrit van de garage, het trottoir en het parkeergedeelte bevonden zich nagenoeg op dezelfde hoogte. Om ter plaatse te kunnen uitwegen was derhalve geen aanpassing van de weg noodzakelijk. Deze situatie bestond sinds 1980. Voor 1980 gebruikte verzoekster houten opritjes om in de garage te komen.
Na het nemen van het verkeersbesluit is de weg heringericht. Het trottoir is 2,5 meter breed. Op de laad- en losplaats kunnen auto’s slechts in de lengterichting worden geparkeerd. Door een verkeersbord is aangegeven dat er sprake is van een laad- en losplaats.
7.1 De voorzieningenrechter leidt uit het bestreden besluit af dat verweerder met het bestreden besluit de in artikel 2, eerste lid, onder a en b, van de WVW genoemde belangen voor ogen heeft gehad.
7.2 De voorzieningenrechter stelt voorts vast dat verweerder erkent dat de parkeerplaats voor vergunninghouders voor de ingang van [adres] feitelijk als gevolg van afspraken met omwonenden werd vrijgehouden. Omdat de laad- en losplaats wordt gebruikt door derden is de plaats voor de garagedeur van [adres] regelmatig bezet. Verweerder is echter van mening dat het trottoir van 2,5 meter breed kan dienen als manoeuvreerruimte bij transport van zware objecten en dus voor verzoekster een oplossing biedt. Het omzetten van een parkeerplaats in een laad- en losplaats heeft volgens verweerder overigens juridisch gezien voor verzoekster geen nadelige gevolgen. Verweerder heeft geconcludeerd dat de nadelige gevolgen voor verzoekster niet onevenredig zijn in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen.
Daarbij is verweerder van mening dat het vertrouwensbeginsel hem niet hoeft te beperken in zijn bevoegdheden in een situatie waarin lange tijd niet handhavend is optreden tegen een illegale situatie.
8.1 De voorzieningenrechter is van oordeel dat het besluit een evenwichtige afweging van belangen ontbeert en daarom onvoldoende is gemotiveerd. Hiertoe wordt het volgende overwogen.
8.2 Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het belang van verzoekster dat zich verzet tegen het creëren van een laad- en losplaats ter hoogte van [adres] en dat daarom in de besluitvorming van verweerder een rol diende te spelen het belang van een onbelemmerde toegang tot hun bedrijf in [adres] en derhalve het hebben van een uitweg ten behoeve van haar bedrijfsvoering ter plaatse. Niet in geschil is immers dat verzoekster al lang een zodanig feitelijk gebruik maakte van de garage van [adres] en de daarvoor gelegen openbare weg, bestaande uit trottoir en parkeerplaats. Daar waar verweerder de nadruk heeft gelegd op het feit dat verzoekster juridisch gezien niet is benadeeld en verweerder zich in zijn bevoegdheden ter zake van het nemen van een verkeersbesluit niet beperkt acht door een lang bestaande illegale situatie heeft verweerder de bestaande feitelijke situatie en het af te wegen belang van verzoekster derhalve miskend.
8.3 Dat wil echter niet zeggen dat het feit dat verzoekster niet beschikte over een vergunning voor het ter plaatse uitwegen en dat zich voor het pand [adres] een parkeerplaats voor vergunninghouders bevond geen rol kan spelen. Verschillende factoren kunnen het gewicht dat aan het belang van verzoekster moet worden toegekend beïnvloeden.
Verweerder zal voor een zorgvuldige besluitvorming de nodige kennis over de relevante feiten en de af te wegen belangen dienen te vergaren. In het onderhavige geval zal het daarbij in ieder geval moeten gaan om de vraag of er sprake is van een illegale situatie en zo ja of verzoekster hiervan op de hoogte was. Voorts kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter van belang worden geacht wat de aard is van de bedrijfsvoering van verzoekster, hoe lang de huidige situatie heeft bestaan en waarom verweerder, indien sprake was van een illegale situatie, hiertegen niet eerder is opgetreden. Verweerder zal een en ander dienen af te wegen tegen het belang van het creëren van een laad- en losplaats op deze locatie. Een enkele verwijzing naar het verkeersplan Enkhuizen 2005-2015 acht de voorzieningenrechter in dit verband onvoldoende. Mede gelet op hetgeen door verzoekster is aangevoerd ten aanzien van de bruikbaarheid van de laad- en losplaats zal verweerder moeten ingaan op de aard van de voertuigen waarvoor de laad- en losplaats is bedoeld, het winkelgebied dat vanuit deze plaats moet worden bevoorraad en de toegevoegde waarde van de laad- en losplaats ten opzichte van de bestaande alternatieven.
9. Voor zover verzoekster heeft aangevoerd dat ter plaatse een erfdienstbaarheid door verjaring is ontstaan overweegt de voorzieningenrechter dat het al dan niet ontstaan van een erfdienstbaarheid een privaatrechtelijke kwestie is, welke in deze procedure niet ter beoordeling voorligt.
10. Gelet op het onder 8.1 tot en met 8.3 overwogene heeft verweerder de belangen van verzoekster naar het oordeel van de voorzieningenrechter niet zorgvuldig in kaart gebracht en onvoldoende meegewogen. Het belang bij het nemen van de verkeersmaatregel, voor zover in geschil, heeft verweerder slechts in algemene zin in de besluitvorming betrokken. Aldus heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 21 van het BABW. Het beroep is daarom gegrond en het besluit moet worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen.
De voorzieningenrechter ziet hierin voorts aanleiding met toepassing van artikel 8:72, vijfde lid, van de Awb de voorlopige voorziening te treffen dat het besluit van 22 juni 2006 wordt geschorst als hierna vermeld.
11. De voorzieningenrechter merkt nog op dat hiermee niet is gezegd dat deze verkeersmaatregel, gelet op de door verzoekster aangevoerde belangen, onaanvaardbaar is. Daarover zal verweerder zich alsnog een oordeel moeten vormen.
12. De voorzieningenrechter acht termen aanwezig om met toepassing van artikel 8:84, vierde lid, juncto 8:75 van de Awb verweerder te veroordelen in de proces¬kosten die verzoekster in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het verzoek om voorlopige voorziening redelijkerwijs heeft moeten maken.
Deze kosten worden met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) begroot op € 966,00 als kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit bedrag is het product van 3,00 (punten voor het opstellen van het verzoekschrift en het beroepschrift en voor het verschijnen ter zitting) en € 322,00 (waarde per punt) en 1,00 (gewicht van de zaak: gemiddeld).
Het bedrag aan reiskosten genoemd in artikel 1, onderdeel c, van het Besluit dient op grond van artikel 2, eerste lid, onder c, van het Besluit te worden vastgesteld overeenkomstig artikel 6, eerste lid, onderdeel III, van het Besluit tarieven in strafzaken. Deze worden berekend op basis van de kosten van een retour met het openbaar vervoer, tweede klas. De rechtbank stelt deze kosten vast op € 12,50 (1x retour Enkhuizen-Alkmaar).
Het bedrag aan verletkosten dient op grond van artikel 2, eerste lid, onder d, van het Besluit te worden vastgesteld overeenkomstig een tarief dat, afhankelijk van de omstandigheden, tussen € 4,54 en € 53,09 per uur bedraagt. De ter zitting verschenen vennoot van verzoekster is werkzaam als zelfstandig ondernemer. Het uurbedrag dat verzoekster opvoert is € 65,00. Gelet op de tijd benodigd voor heen- en terugreis en de duur van de zitting komt een tijdverzuim van vier uur, zoals door verzoeker sub 2 opgevoerd, niet onredelijk voor. De verzoekende partij dient evenwel met stukken te onderbouwen wat de werkelijk gemaakte kosten zijn. Nu verzoekster dit heeft nagelaten kent de voorzieningenrechter het laagste tarief toe. Aldus komt een bedrag van € 18,16 aan verletkosten voor vergoeding in aanmerking.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak
is overwogen;
- wijst het verzoek om een voorlopige voorziening toe;
- schorst het besluit van 20 juni 2006 tot zes weken na verzending van de nieuwe beslissing op bezwaar;
- veroordeelt verweerder in de aan de zijde van verzoekster redelijkerwijs gemaakte proceskosten ten
bedrage van € 996,66;
- wijst de gemeente Enkhuizen aan als de rechtspersoon die de proceskosten moet vergoeden;
- bepaalt dat de betaling van € 996,66 dient te worden gedaan aan verzoekster;
- bepaalt dat de gemeente Enkhuizen aan verzoeker het griffierecht ten bedrage van € 570,00
(twee maal € 285,00) vergoedt;
- bepaalt dat de betaling van € 570,00 dient te worden gedaan aan verzoekster.
.
Deze uitspraak is gedaan op 3 mei 2007 door mr. drs. C.M. van Wechem, voor¬zieningen¬rechter, in tegen¬woordig¬heid van mr. S.L. Toorenburg-Bovenkerk, griffier.
griffier voorzieningenrechter
Tegen de uitspraak kunnen belanghebbenden - in elk geval de eisende partij - en verweerder hoger beroep instellen. Hoger beroep wordt ingesteld door binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak een brief (beroepschrift) en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.