ECLI:NL:HR:2001:AB2875
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- A.M.M. Orie
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de uitspraak van het Gerechtshof te Leeuwarden inzake niet tijdig doen van aangifte voor de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 9 oktober 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te Leeuwarden. Het Gerechtshof had op 23 maart 2000, in hoger beroep, de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging. De zaak betrof het opzettelijk niet tijdig indienen van een aangifte voor de inkomstenbelasting over het jaar 1997 door de verdachte, die in de periode van 1 april 1998 tot en met 18 december 1998 niet aan de aangifteplicht voldeed. De Advocaat-Generaal bij het Hof had cassatie ingesteld en geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en terugwijzing naar het Gerechtshof.
De Hoge Raad oordeelde dat het Gerechtshof een onjuiste opvatting had over het overgangsrecht met betrekking tot artikel 69 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR). De Hoge Raad stelde vast dat de gedragingen van de verdachte, die in strijd waren met de aangifteplicht, niet konden leiden tot strafbaarheid, omdat de relevante wetgeving pas van toepassing was op aangiften die betrekking hadden op tijdvakken die aanvingen op of na de datum van inwerkingtreding van de wet. Dit betekende dat de verdachte niet strafbaar was voor het niet tijdig indienen van de aangifte over het jaar 1997.
De Hoge Raad vernietigde de uitspraak van het Gerechtshof en wees de zaak terug naar het Gerechtshof te Leeuwarden, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Dit arrest benadrukt het belang van correcte toepassing van overgangsrecht in belastingzaken en de noodzaak voor rechters om de juiste juridische kaders te hanteren bij het beoordelen van strafbaarheid in belastingzaken.