ECLI:NL:HR:2001:AB2774
Hoge Raad
- Cassatie
- G.G. van Erp Taalman Kip-Nieuwenkamp
- J.B. Fleers
- H.A.M. Aaftink
- O. de Savornin Lohman
- P.C. Kop
- Rechtspraak.nl
Inbreuk op Europees octrooi en de gevolgen voor de betrokken partijen
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 oktober 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tussen Tetra Laval Food Koppens B.V. en Machinefabriek Meyn B.V. Tetra, de eiseres tot cassatie, had in kort geding een inbreukverbod gevorderd tegen Meyn, omdat deze inbreuk zou maken op het Europees octrooi nr. 0 558 151, dat betrekking heeft op een oven voor voedingsproducten. De President van de Rechtbank te 's-Gravenhage had in eerste aanleg de vorderingen van Tetra grotendeels toegewezen, maar Meyn ging in hoger beroep bij het Gerechtshof te 's-Gravenhage, dat het vonnis van de President vernietigde en de vorderingen van Tetra afwees. Tetra stelde cassatie in tegen dit arrest.
De Hoge Raad oordeelde dat het Hof terecht had geoordeeld dat er een gerede kans bestond dat het octrooi van Tetra in de oppositieprocedure bij het Europees Octrooibureau zou worden herroepen. Dit oordeel was van belang voor de beslissing om het gevorderde inbreukverbod niet op te leggen. De Hoge Raad verwerpt het beroep van Tetra en bevestigt de beslissing van het Hof, waarbij Tetra werd veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie.
De zaak benadrukt de complexiteit van octrooirecht en de noodzaak voor eiseressen om niet alleen de inbreuk, maar ook de geldigheid van het octrooi te onderbouwen in kort geding procedures. De uitspraak heeft implicaties voor de manier waarop inbreukprocedures worden gevoerd, vooral in situaties waar de geldigheid van het octrooi ter discussie staat.