ECLI:NL:HR:2001:AB1518
Hoge Raad
- Cassatie
- W.J.M. Davids
- G.J.M. Corstens
- B.C. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de hoogte van het opgelegde bedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en de duur van vervangende hechtenis
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 8 mei 2001 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een beslissing van het Gerechtshof te Arnhem. De zaak betreft een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel van de betrokkene, die in eerste instantie door de Arrondissementsrechtbank te Arnhem was opgelegd. De betrokkene, geboren in 1960, had een verplichting tot betaling aan de Staat van een bedrag van vijfendertigduizend gulden, met een subsidiaire straf van honderdvijftig dagen hechtenis. De betrokkene heeft beroep in cassatie ingesteld, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. D.J.L. Wijnveldt.
De Advocaat-Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de Hoge Raad de bestreden uitspraak zal vernietigen, maar alleen met betrekking tot de vaststelling van het bedrag van het wederrechtelijk verkregen voordeel en de duur van de vervangende hechtenis. De Hoge Raad heeft de hoogte van het wederrechtelijk verkregen voordeel vastgesteld op f. 31.052,32 en de verplichting tot betaling aan de Staat op f. 29.500,=. Tevens is het aantal dagen hechtenis dat kan worden tenuitvoergelegd bij gebreke aan betaling vastgesteld op 140 dagen.
De Hoge Raad heeft de bestreden uitspraak vernietigd, maar enkel voor wat betreft de hoogte van het opgelegde bedrag en de duur van de vervangende hechtenis. Het bedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel is verlaagd naar f. 29.562,06 en de vervangende hechtenis naar 140 dagen. Het beroep is voor het overige verworpen. De uitspraak is gedaan door de vice-president en twee raadsheren, in aanwezigheid van de griffier, en is openbaar gemaakt op dezelfde datum.