ECLI:NL:HR:2000:AA8715
Hoge Raad
- Cassatie
- F.H.J. Mijnssen
- W.H. Heemskerk
- R. Herrmann
- A.E.M. van der Putt-Lauwers
- O. de Savornin Lohman
- Rechtspraak.nl
Voogdij over een minderjarige in het kader van internationale adoptie en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming
In deze zaak gaat het om de voogdij over een minderjarige, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is. Het echtpaar, dat zich had gewend tot de Kantonrechter te Eindhoven, verzocht om gezamenlijk tot voogd te worden benoemd van een minderjarige, die zij op onregelmatige wijze in hun gezin hadden opgenomen. De Kantonrechter had op 22 oktober 1998 het verzoek van het echtpaar toegewezen, maar de Raad voor de Kinderbescherming ging in hoger beroep. De Rechtbank te 's-Hertogenbosch bekrachtigde de beschikking van de Kantonrechter, waarna de Raad voor de Kinderbescherming cassatie aantekende.
De Hoge Raad oordeelt dat het belang van het kind voorop staat, ook al heeft het echtpaar de wet overtreden door geen beginseltoestemming te hebben voor de opname van het buitenlandse pleegkind. De Raad voor de Kinderbescherming had betoogd dat het echtpaar niet in aanmerking kon komen voor voogdij, maar de Hoge Raad verwierp dit argument. De Hoge Raad benadrukt dat de beoordeling van de voogdij niet alleen gebaseerd kan zijn op de overtreding van de wet, maar dat het belang van het kind leidend moet zijn in de beslissing.
De Hoge Raad concludeert dat de Rechtbank de juiste maatstaf heeft gehanteerd door het belang van het kind voorop te stellen en dat de beslissing om de voogdij bij het echtpaar te laten, niet onbegrijpelijk is. De Hoge Raad verwerpt het beroep van de Raad voor de Kinderbescherming, waarmee de beschikking van de Rechtbank in stand blijft.