ECLI:NL:HR:2000:AA7231

Hoge Raad

Datum uitspraak
26 september 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
00106/00
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • C.J.G. Bleichrodt
  • H.A.M. Aaftink
  • J.P. Balkema
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep in strafzaak tegen verdachte

In deze zaak heeft de Hoge Raad op 26 september 2000 uitspraak gedaan in een cassatieberoep tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Gravenhage. De verdachte, geboren op Curaçao in 1963, was ten tijde van de bestreden uitspraak gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De Dordtse Poorten” te Dordrecht. Het Gerechtshof had in hoger beroep een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage bevestigd, waarbij de verdachte was veroordeeld tot één week gevangenisstraf voor diefstal. Het beroep in cassatie was ingesteld door de verdachte, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. M.R. Mantz.

De Advocaat-Generaal, Wortel, concludeerde dat de verdachte niet-ontvankelijk verklaard diende te worden in zijn cassatieberoep. De Hoge Raad heeft vastgesteld dat de dagvaarding voor de terechtzitting in hoger beroep op 20 oktober 1999 aan de verdachte in persoon was betekend. Volgens artikel 432, eerste lid aanhef en onder a, van het Wetboek van Strafvordering diende het beroep in cassatie binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof, dus uiterlijk op 1 december 1999, ingesteld te worden.

De Hoge Raad heeft geconstateerd dat de kopie van de mededeling van de verdachte, waarin hij verzocht om cassatie, op 1 december 1999 om 23.50 uur bij de Griffie van het Gerechtshof te 's-Gravenhage was binnengekomen. Dit gebeurde echter na sluitingstijd van de griffie, waardoor het beroep te laat was ingediend. De Hoge Raad oordeelde dat de verdachte daarom niet-ontvankelijk moest worden verklaard in zijn beroep, omdat de wettelijke termijn niet was nageleefd. De uitspraak van de Hoge Raad bevestigt de noodzaak van strikte naleving van de termijnen in het strafproces.

Uitspraak

26 september 2000
Strafkamer
nr. 00106/00
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een bij verstek
gewezen arrest van het Gerechtshof te
's-Gravenhage van 17 november 1999 in de
strafzaak tegen:
[verdachte], geboren op Curaçao (Nederlandse
Antillen) op [geboortedatum] 1963, ten tijde
van de bestreden uitspraak uit anderen hoofde
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting “De
Dordtse Poorten” te Dordrecht.
1. De bestreden uitspraak
Het Hof heeft in hoger beroep bevestigd
een vonnis van de Politierechter in de Arrondissementsrechtbank te 's-Gravenhage van 7 juni 1999, waarbij de verdachte ter zake van "diefstal" is veroordeeld tot één week gevangenisstraf.
2. Geding in cassatie
2.1. Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. M.R. Mantz, advocaat te ‘s-Gravenhage, een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat_Generaal Wortel heeft geconcludeerd dat de verdachte niet-ontvankelijk zal worden verklaard in zijn cassatieberoep.
2.2. De Hoge Raad heeft kennis genomen van het schriftelijk commentaar van de raadsman op de conclusie van de Advocaat-Generaal.
3. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
3.1. Bij de stukken van het geding bevindt zich een akte van uitreiking, inhoudende dat de dagvaarding in
appèl op 20 oktober 1999 aan de verdachte in persoon is uitgereikt.
3.2. Nu de dagvaarding om op de terechtzitting in hoger beroep van 3 november 1999 te verschijnen aan de verdachte in persoon is betekend, had, ingevolge art. 432, eerste lid aanhef en onder a, Sv, het beroep in cassatie binnen veertien dagen na de einduitspraak van het Hof, derhalve uiterlijk op 1 december 1999, moeten worden ingesteld.
3.3. Bij de stukken van het geding bevindt zich niet een akte als bedoeld in art. 451 Sv. Wel bevindt zich bij deze stukken een op een kopie van de appèldagvaarding gestelde mededeling van de verdachte, inhoudende:
“1-12-99 te 21.30 uur [verdachte], thans verblijvende in verzekering gesteld op het politiebureau Hoofdbureau cel 311, wenst in cassatie te gaan en verzoekt advocaat Mantz dit nog heden per fax door te geven”.
3.4. Voormelde kopie met die mededeling, welke moet worden opgevat als een bijzondere volmacht tot het instellen van beroep in cassatie als bedoeld in art. 450 Sv, is via de fax op 1 december 1999 te 23.50 uur bij de Griffie van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage binnengekomen, weliswaar op de laatst mogelijke dag van de bij de wet gestelde termijn, doch na sluiting van de griffie en derhalve te laat. Op dat tijdstip kan immers geen akte als bedoeld in art. 451 Sv worden opgemaakt. De verdachte kan daarom in zijn beroep niet worden ontvangen.
4. Beslissing
De Hoge Raad verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president
C.J.G. Bleichrodt als voorzitter, en de raadsheren
H.A.M. Aaftink en J.P. Balkema, in bijzijn van de
waarnemend-griffier E.H. Schulten, en uitgesproken
op 26 september 2000.