ECLI:NL:PHR:2020:260

Parket bij de Hoge Raad

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
18/05003
Instantie
Parket bij de Hoge Raad
Type
Conclusie
Rechtsgebied
Strafrecht
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van het cassatieberoep na verstrijken van de termijn in een geweldszaak

In deze zaak gaat het om de ontvankelijkheid van het cassatieberoep van de verdachte, die op 17 oktober 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch is veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, wegens openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen. De verdachte had op de nadere terechtzitting van 3 oktober 2018 moeten verschijnen, en het cassatieberoep diende binnen veertien dagen na de uitspraak van het hof, dus uiterlijk op 31 oktober 2018, ingesteld te worden. Echter, uit de akte cassatie blijkt dat het beroep pas op 7 november 2018 is ingesteld, wat ruim na de wettelijke termijn is. De conclusie van de Procureur-Generaal is dat de verdachte niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het cassatieberoep, omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar maken.

De akte cassatie werd opgesteld door een administratief ambtenaar van het gerechtshof, die een schriftelijke volmacht van de advocaat van de verdachte ontving. Deze volmacht was gedateerd op 18 oktober 2018, maar de e-mail met de volmacht werd pas op 6 november 2018 naar de griffie gestuurd. De Procureur-Generaal stelt dat de overschrijding van de cassatietermijn niet kan worden verontschuldigend, omdat de verdachte zelf verantwoordelijk is voor het tijdig instellen van het beroep. De enkele mogelijkheid dat de overschrijding aan een ambtelijke fout te wijten is, is onvoldoende om het beroep ontvankelijk te achten. De conclusie is dat de verdachte niet-ontvankelijk is in het cassatieberoep, en dat er geen verdere bespreking van de middelen aan de orde komt.

Conclusie

PROCUREUR-GENERAAL

BIJ DE

HOGE RAAD DER NEDERLANDEN

Nummer18/05003
Zitting31 maart 2020

CONCLUSIE

E.J. Hofstee
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
De verdachte is bij arrest van 17 oktober 2018 door het gerechtshof 's-Hertogenbosch wegens primair “openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen” veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek als bedoeld in art. 27(a) Sr.
Er bestaat samenhang met de zaken 19/01573 en 19/01575. Ook in die zaken zal ik vandaag concluderen.
Namens de verdachte heeft mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur twee middelen van cassatie voorgesteld.
Voorafgaand aan de bespreking van de middelen, dient evenwel in deze zaak de vraag naar de ontvankelijkheid van het cassatieberoep aan de orde te worden gesteld.
De oproeping om op de nadere terechtzitting in hoger beroep van 3 oktober 2018 te verschijnen is op 16 augustus 2018 – op grond van art. 588, derde lid aanhef en onder a (oud), Sv – uitgereikt aan [betrokkene 1], die zich toentertijd op het adres [a-straat 1] te [plaats] bevond en die zich bereid verklaarde de brief in ontvangst te nemen en onverwijld aan de verdachte te doen toekomen. [1]
6. De verdachte was op de nadere terechtzitting van 3 oktober 2018 aanwezig. Dit brengt mee dat het cassatieberoep op grond van art. 432 Sv binnen veertien dagen na de uitspraak van het hof en dus uiterlijk op 31 oktober 2018 diende te zijn ingesteld.
7. Uit de akte cassatie, opgesteld door de administratief ambtenaar bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch, blijkt echter dat het cassatieberoep op 7 november 2018 – dus (ruim) na het verstrijken van de cassatietermijn – is ingesteld.
8. De akte cassatie vermeldt verder dat (i) het cassatieberoep is ingesteld door de genoemde administratief ambtenaar nadat deze daartoe van een advocaat een schriftelijke volmacht verleend had gekregen om namens de verdachte een rechtsmiddel in te stellen, [2] (ii) de bijzondere volmacht aan de cassatieakte is gehecht en (iii) die bijzondere volmacht ter griffie is ontvangen op 6 november 2018. Aan de cassatieakte is gehecht een e-mailwisseling die eveneens op 6 november 2018 heeft plaatsgevonden. Blijkens die e-mailwisseling zou mr. M.A. Buntsma om 15:49 uur de schriftelijke volmacht als bijlage bij het e-mailbericht aan de strafgriffie van het hof hebben verzonden. [3]
9. De volmacht is gedateerd 18 oktober 2018 en houdt eensdeels in dat op 17 oktober 2018 arrest is gewezen in de zaak van verdachte [verdachte] met parketnummer 20/003616-15 en anderdeels dat mr. Buntsma door de verdachte is gemachtigd om een griffiemedewerker een bijzondere volmacht te geven tot het voor de verdachte aanwenden van het rechtsmiddel cassatie.
10. Op 6 november 2018, de dag waarop de bijzondere volmacht ter griffie is ontvangen (zie randnummer 8 ad (iii)), is direct daarop door een administratief medewerker B van het hof een e-mailbericht verstuurd aan de Centrale Informatiebalie (CIB) van de rechtbank Oost-Brabant, bij welke balie zowel hoger beroep als beroep in cassatie kan worden ingesteld. [4] Dit e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“Van: Strafgriffie (Hof ’s-Hertogenbosch)
Verzonden: dinsdag 6 november 2018 16:13 uur
Aan: CIB (Rechtbank Oost-Brabant)
Onderwerp: FW: [verdachte]
Bijlagen: [0001]
Hoi [...],
Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist.
Deze advocaat zegt dit per post al gestuurd te hebben, maar ik heb geen brief kunnen vinden..
Aub akte cassatie
[…]”
De wet bepaalt in welke gevallen tegen een rechterlijke uitspraak een rechtsmiddel kan worden aangewend en binnen welke termijn dit kan geschieden; die termijnen zijn van openbare orde. [5] Uitgangspunt is dat de wettelijke cassatietermijn strikt in acht wordt genomen. Indien tegen een rechterlijke beslissing geen, of niet tijdig, een rechtsmiddel wordt ingesteld, wordt die beslissing onherroepelijk en daarmee vatbaar voor tenuitvoerlegging (art. 557 oud Sv; sinds 1 januari 2020 art. 6:1:16 Sv). Na een overschrijding van de termijn voor het instellen van een rechtsmiddel blijft een niet-ontvankelijkverklaring slechts dán achterwege, indien sprake is van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn, bijvoorbeeld in geval van een ambtelijk verzuim dat niet voor rekening van de verdachte mag komen. [6] De enkele mogelijkheid dat de overschrijding van de cassatietermijn aan een ambtelijke fout te wijten is geweest, is onvoldoende om het beroep toch ontvankelijk te achten. [7] Voor fouten die in de risicosfeer van de verdachte liggen, geldt dat die hem niet kunnen baten. Daaronder valt bijvoorbeeld het verzuim van de raadsman om tijdig hoger beroep in te stellen. [8]
12. In de onderhavige cassatieschriftuur wordt op de ontvankelijkheid van het cassatieberoep in het geheel niet ingegaan. Wat betreft de vraag naar de ontvankelijkheid houden de stukken van het geding enkel in hetgeen hiervoor in de randnummers 5 t/m 10 is vermeld. Daaruit blijkt niet van bijzondere, de verdachte niet toe te rekenen omstandigheden welke de overschrijding van de termijn verontschuldigbaar doen zijn. Aanknopingspunten die (voldoende) aannemelijk maken dat de advocaat eerder dan 6 november 2018 – en binnen de cassatietermijn – per post een schriftelijke volmacht aan de administratief ambtenaar of medewerker heeft verzonden om namens de verdachte cassatieberoep in te stellen en dat deze griffiemedewerker vervolgens in gebreke zou zijn gebleven tijdig een cassatieakte op te maken, biedt het dossier niet. Daarbij merk ik nog op dat door de raadsman pas zes dagen na afloop van de cassatietermijn de genoemde volmacht in een bijlage bij een e-mail aan de griffie van het hof is verzonden; binnen de cassatietermijn is door hem op dat punt geen initiatief genomen.
13. Nu in cassatie ervan uit dient te worden gegaan dat het beroep in cassatie pas op 7 november 2018 is ingesteld, is de verdachte gelet op het bepaalde in art. 432, eerste lid onder b, Sv niet-ontvankelijk in het beroep. Aan een bespreking van de middelen kom ik derhalve niet toe.
14. Deze conclusie strekt tot het niet-ontvankelijk verklaren van de verdachte in het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden

AG

Voetnoten

1.Daarnaast is de oproeping voor die nadere zitting uitgereikt op 10 augustus 2018 ter griffie van de rechtbank Oost-Brabant omdat het geregistreerde BRP-adres van de verdachte een adres in Duitsland betrof en is de gerechtelijke brief ook als gewone brief verzonden aan dat Duitse adres van de verdachte.
2.Zie over deze mogelijkheid G.J.M. Corstens,
3.In de door de strafgriffie van het hof aan de Centrale Informatiebalie (door)gestuurde e-mail staat enkel vermeld dat zich daarbij als bijlage bevindt het bestand ‘[0001].pdf’. Zie over het instellen van beroep in cassatie door middel van een volmacht in een bijlage bij een e-mailbericht HR 22 november 2016, ECLI:NL:HR:2016:2654,
4.
5.HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587,
6.Ik noem: (a) door, binnen de beroepstermijn verstrekte, ambtelijke informatie is bij de verdachte de gerechtvaardigde verwachting gewekt dat de beroepstermijn op een ander tijdstip aanvangt (HR 6 januari 2004, ECLI:NL:HR:2004:AN8587,
7.Van Dorst, a.w., p. 37 en HR 19 december 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6431,
8.HR 12 januari 2016, ECLI:NL:HR:2016:16,