ECLI:NL:HR:2000:AA6923

Hoge Raad

Datum uitspraak
29 augustus 2000
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
35032
Instantie
Hoge Raad
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Cassatie
Rechters
  • R.J.J. Jansen
  • F.W.G.M. van Brunschot
  • D.G. van Vliet
  • P.J. van Amersfoort
  • P. Lourens
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Teruggaaf van inkomstenbelasting over middelingstijdvak 1991-1993

In deze zaak gaat het om een beroep in cassatie van belanghebbende X tegen de uitspraak van het Gerechtshof te 's-Gravenhage van 17 november 1998. De zaak betreft een teruggaaf van inkomstenbelasting over het middelingstijdvak van 1991 tot en met 1993. De Inspecteur had aan belanghebbende een teruggaaf verleend van f 2.428,--, na een verzoek om teruggaaf krachtens artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964. Belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen deze beschikking, omdat hij een hoger bedrag van f 3.315,-- had berekend. Het Hof bevestigde de uitspraak van de Inspecteur, waarop belanghebbende cassatie instelde.

De Hoge Raad oordeelt dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat het wettelijke stelsel van artikel 66a van de Wet en artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen niet toestaat dat een bezwaarschrift tegen een beschikking op een verzoek tot middeling het verzoek wijzigt naar een ander middelingstijdvak. De Hoge Raad stelt vast dat artikel 66a van de Wet de belastingplichtige de vrijheid geeft om het tijdvak van drie jaar te kiezen, mits er geen overlapping is met een eerder verleende middelingstijdvak. Aangezien het bezwaar van belanghebbende geen overlapping zou veroorzaken en niet zou leiden tot een lagere teruggaaf, is het oordeel van het Hof onterecht.

De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te Amsterdam voor verdere behandeling. Tevens wordt bepaald dat de Staatssecretaris van Financiën het griffierecht van f 315,-- aan belanghebbende moet vergoeden. Dit arrest is op 29 augustus 2000 vastgesteld door de vice-president en vier raadsheren, en is in het openbaar uitgesproken.

Uitspraak

Hoge Raad der Nederlanden
D e r d e K a m e r
Nr. 35032
29 augustus 2000
Arrest
gewezen op het beroep in cassatie van X te Z tegen de uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Gravenhage van 17 november 1998 betreffende een aan belanghebbende verleende teruggaaf krachtens artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 over het middelingstijdvak 1991 tot en met 1993.
1. Beschikking, bezwaar en geding voor het Hof
Bij op verzoek van belanghebbende gegeven beschikking heeft de Inspecteur aan belanghebbende over het middelingstijdvak 1991 tot en met 1993 een teruggaaf van inkomstenbelasting verleend ten bedrage van f 2.428,--, welke beschikking, na daartegen door belanghebbende gemaakt bezwaar, bij uitspraak van de Inspecteur is gehandhaafd.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij het Hof, dat deze uitspraak heeft bevestigd. De uitspraak van het Hof is aan dit arrest gehecht.
2. Geding in cassatie
Belanghebbende heeft tegen ‘s Hofs uitspraak beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Staatssecretaris heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden.
De Advocaat-Generaal Van Kalmthout heeft op 7 maart 2000 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het Hof en tot verwijzing van het geding naar een ander gerechtshof.
De Staatssecretaris heeft een schriftelijke reactie op die conclusie gegeven.
3. Beoordeling van het middel van cassatie
3.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
Belanghebbende heeft bij brief van 3 januari 1997 een verzoek gedaan om teruggaaf krachtens artikel 66a van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (hierna: de Wet) van inkomstenbelasting over het middelingstijdvak 1991 tot en met 1993. Bij het verzoek was een berekening van het bedrag van de teruggaaf gevoegd, uitkomende op f 3.607,--. Bij beschikking van 14 februari 1997 heeft de Inspecteur een teruggaaf verleend ten bedrage van f 2.428,--. Bij brief met dagtekening 5 maart 1997 heeft belanghebbende tegen die beschikking bezwaar gemaakt en verzocht om teruggaaf van belasting wegens middeling over het tijdvak 1990 tot en met 1992. Deze teruggaaf berekende belanghebbende op f 3.315,--. De Inspecteur heeft het bezwaar afgewezen.
3.2. Het Hof heeft geoordeeld dat het wettelijke stelsel van artikel 66a van de Wet en artikel 23 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) niet toelaat dat door middel van een bezwaarschrift tegen een beschikking op een verzoek tot middeling het verzoek in die zin wordt gewijzigd dat dit moet worden geacht betrekking te hebben op een ander middelingstijdvak.
Dit oordeel wordt door het middel terecht bestreden. Artikel 66a van de Wet laat - voorzover in dit geding van belang - de belastingplichtige vrij in de keuze van het tijdvak van drie jaar waarover hij middeling verzoekt, behoudens in zoverre dat dit tijdvak een ander middelingstijdvak waarover een middelingsteruggaaf is verleend, niet mag overlappen. Nu tegemoetkoming aan het door belanghebbende gemaakte bezwaar niet een overlapping als hiervóór bedoeld tot gevolg zou hebben en niet tot een lagere teruggaaf zou leiden, valt niet in te zien dat artikel 66a van de Wet en artikel 23 van de AWR zich verzetten tegen het tegemoet komen aan het gemaakte bezwaar. Voorts is van belang dat de mogelijkheid om bezwaar te maken tegen een besluit mede is gegeven in het belang van de burger c.q. belastingplichtige die na kennisneming van een besluit tot het inzicht komt dat het aan een onjuistheid, onvolledigheid of misrekening in de door hem ingediende aanvraag is te wijten dat het op de aanvraag genomen besluit ongunstig of minder gunstig voor hem is uitgevallen. Het middel slaagt derhalve. ’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. Verwijzing moet volgen.
4. Proceskosten
De Hoge Raad acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 5a van de Wet administratieve rechtspraak belastingzaken.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de uitspraak van het Hof;
verwijst het geding naar het Gerechtshof te Amsterdam ter verdere behandeling en beslissing van de zaak in meervoudige kamer met inachtneming van dit arrest;
gelast dat door de Staatssecretaris van Finan- ciën aan belanghebbende wordt vergoed het door deze ter zake van de behandeling van het beroep in cassatie verschuldigd geworden griffierecht ten bedrage van f 315,--.
Dit arrest is op 29 augustus 2000 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren F.W.G.M. van Brunschot, D.G. van Vliet, P.J. van Amersfoort en P. Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier J.M. van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.