ECLI:NL:HR:2000:AA6595
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- F.W.G.M. van Brunschot
- D.G. van Vliet
- P.J. van Amersfoort
- P. Lourens
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de waardering van ruilverkavelingsschulden en de aftrekbaarheid van ruilverkavelingsrente in de inkomstenbelasting
In deze zaak gaat het om een cassatieberoep van belanghebbende tegen de uitspraak van het Gerechtshof te Arnhem, die betrekking heeft op een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 1994. De belanghebbende, die samen met zijn zoon een melkveehouderij exploiteert, had een aanslag opgelegd gekregen naar een belastbaar inkomen van ƒ 47.239,--. Na bezwaar door de belanghebbende, handhaafde de Inspecteur de aanslag, waarna het Hof de uitspraak van de Inspecteur bevestigde. De belanghebbende heeft vervolgens cassatie ingesteld.
De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak van het Hof niet in stand kan blijven. De belanghebbende had ruilverkavelingsschulden die in 1979 waren ontstaan en die hij in zijn fiscale balans had opgenomen. Hij had de ruilverkavelingsrente tot aan 1994 jaarlijks ten laste van de winst gebracht, maar had zijn administratieve verwerking gewijzigd na een eerder arrest van de Hoge Raad. De belanghebbende stelde dat hij in de jaren vóór 1994 te weinig interest ten laste van de winst had gebracht en dat hij dit in 1994 mocht herstellen. De Inspecteur had dit bedrag niet in aftrek toegelaten.
De Hoge Raad vernietigt de uitspraak van het Hof en verwijst de zaak naar het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch voor verdere behandeling. De Hoge Raad oordeelt dat de ruilverkavelingsschulden moeten worden gewaardeerd tegen de geldende marktrente ten tijde van het aangaan van de verplichtingen. De middelen van de belanghebbende worden gegrond verklaard, en de Staatssecretaris van Financiën wordt veroordeeld in de proceskosten van het geding in cassatie. Dit arrest is op 25 juli 2000 vastgesteld en in het openbaar uitgesproken.