ECLI:NL:HR:1999:AA2626
Hoge Raad
- Cassatie
- R.J.J. Jansen
- Van Brunschot
- Hammerstein
- Van Amersfoort
- Lourens
- Rechtspraak.nl
Kwalificatie van ziekenfondscontracten in de inkomstenbelasting
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 17 november 1999 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure betreffende de kwalificatie van een ziekenfondscontract in het kader van de inkomstenbelasting. De belanghebbende, een fysiotherapeut, had een aanslag in de inkomstenbelasting ontvangen voor het jaar 1994, die na bezwaar was verminderd. De discussie concentreerde zich op de vraag of de overnamesom voor het ziekenfondscontract als goodwill moest worden gekwalificeerd of als een niet-slijtend onlichamelijk bedrijfsmiddel. Het Hof had geoordeeld dat het ziekenfondscontract een waarde had van f 87.500,-- en dat dit bedrag niet daalde door het gebruik van het contract. De belanghebbende stelde dat het ziekenfondscontract geen waarde had en dat de overnamesom als goodwill moest worden aangemerkt. De Hoge Raad oordeelde dat het Hof niet onjuist had geoordeeld, maar dat het niet had onderzocht of het ziekenfonds in geval van niet volledige benutting van het aantal zittingen een korting zou toepassen. Dit leidde tot de conclusie dat de uitspraak van het Hof niet in stand kon blijven en dat verwijzing naar het Gerechtshof te Amsterdam volgde voor verdere behandeling. De Staatssecretaris van Financiën werd veroordeeld in de proceskosten en het griffierecht van de belanghebbende werd vergoed.