[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1977,
wonende te [adres] .
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte partieel vrijgesproken van de onder feit 4 tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 1] en ter zake van:
- ‘mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn levensgezel’ (feit 1);
- ‘mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd’ (feit 2);
- ‘mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin’ (feit 3);
- ‘mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen een kind dat hij verzorgt of opvoedt als behorend tot zijn gezin, meermalen gepleegd’ (feit 4);
- ‘opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 5);
- ‘opzettelijk handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd’ (feit 6);
- ‘handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 7),
veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van 200 uren, subsidiair 100 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] toegewezen tot een bedrag van
€ 1.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] is toegewezen tot een bedrag van € 250,00 aan immateriële, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 20 november 2022 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Verder heeft de rechtbank een beslissing genomen ten aanzien van de inbeslaggenomen voorwerpen en is het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de verdachte, opnieuw rechtdoende, ter zake van het onder feit 1 tot en met feit 7 tenlastegelegde zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 180 uren, subsidiair 90 dagen hechtenis, en een gevangenisstraf voor de duur van 90 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 71 dagen voorwaardelijk, en een proeftijd van 2 jaren. De advocaat-generaal heeft voorts gevorderd dat het hof de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 4] toe zal wijzen tot een bedrag van € 250,00, de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 3] toe zal wijzen tot een bedrag van € 1.000,00 en de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] toe zal wijzen tot een bedrag van € 750,00. Alle vorderingen dienen te worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel dient te worden toegepast. Ten slotte heeft de advocaat-generaal gevorderd de inbeslaggenomen hennep te onttrekken aan het verkeer en de overige inbeslaggenomen goederen verbeurd te verklaren.
De raadsman van de verdachte heeft integrale vrijspraak bepleit van het onder feit 4 en feit 6 tenlastegelegde en heeft ten aanzien van het onder feit 1, feit 2, feit 3 tenlastegelegde partiële vrijspraak bepleit. De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het onder feit 5 tenlastegelegde en heeft zich ten aanzien van het onder feit 7 tenlastegelegde gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de raadsman een straftoemetingsverweer gevoerd. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 4] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] heeft de raadsman bepleit deze te matigen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De rechtbank heeft de verdachte in eerste aanleg partieel vrijgesproken van de onder feit 4 tenlastegelegde mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 1] . Het hof is van oordeel dat deze partiële vrijspraak als een beschermde vrijspraak dient te worden beschouwd.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor een verdachte geen hoger beroep open tegen een vrijspraak. Het hof zal de verdachte derhalve niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep, voor zover dit is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven partiële vrijspraak van feit 4.
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de meervoudige kamer.
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Vlissingen zijn levensgezel [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (hardhandig) bij de polsen, althans het lichaam, vast te pakken en/of (vervolgens) die [slachtoffer 4] (naar achteren) te duwen en/of die [slachtoffer 4] (met zijn knie) tegen haar buik, althans het lichaam, te trappen/schoppen/duwen;
2.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 22 juni 2021 tot en met 20 november 2022 te Vlissingen een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 1] , heeft mishandeld door:
- op de benen, althans het lichaam, van die [slachtoffer 2] te gaan zitten,
- die [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, te slaan en/of te stompen,
- die [slachtoffer 2] bij de keel/hals te grijpen/pakken/knijpen en/of die keel/hals dicht te knijpen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] weg te duwen en/of (vervolgens) die [slachtoffer 2] in haar bovenbeen, althans het lichaam, te knijpen,
- die [slachtoffer 2] op/tegen de grond te duwen en/of (vervolgens) bovenop die [slachtoffer 2] te gaan zitten en/of haar bij de polsen vast te pakken en/of (vervolgens) die polsen tegen/op de grond te duwen en/of
- die [slachtoffer 2] van de bank af te duwen en/of die [slachtoffer 2] bij haar been, althans het lichaam, te pakken;
3.
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Vlissingen een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft mishandeld door op die [slachtoffer 3] te zitten en/of die [slachtoffer 3] (met gebalde vuist) tegen het hoofd te slaan/stompen en/of die [slachtoffer 3] (met kracht) bij de haren te pakken en/of (vervolgens) aan die haren te trekken;
4.
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 22 juni 2021 tot en met 20 november 2022 te Vlissingen telkens opzettelijk heeft mishandeld en/of de gezondheid heeft benadeeld van [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 2] , en/of [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 1] , zijnde (een) kind(eren) dat/die hij verzorgt en/of opvoedt als behorend tot zijn gezin door meermalen, althans eenmaal,:
- [slachtoffer 4] (partner verdachte/moeder kinderen) te slaan/ schoppen/stompen/mishandelen terwijl voornoemde kinderen hierbij aanwezig waren en deze mishandelingen hebben waargenomen en/of gehoord en/of ervaren,
- [slachtoffer 4] en/of [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] te bedreigen en/of uit te schelden en/of te kleineren en/of denigrerend en/of dwingend toe te spreken en/of
- tegen [slachtoffer 3] uit te spreken/te zeggen dat zij zelfmoord dient te/zou moeten plegen waardoor die [slachtoffer 3] en/of [slachtoffer 2] psychisch letsel heeft/hebben bekomen en/of een hevige onlust veroorzakende lichamelijke en/of geestelijke gewaarwording bij hun/haar is veroorzaakt;
5.
hij op of omstreeks 20 november 2022 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 403 gram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
6.
hij op of omstreeks in de periode van 20 november 2022 tot en met 22 november 2022 te Vlissingen (een) wapen(s) van categorie I, onder 7°, van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en/of dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk een/vier, althans een of meerdere, gasdrukpistolen (merken P. Beretta en/of Hofeng Air Gun, Long Barrel caliber .45 en/of Detonic tm 50651 en/of Double Eagle) en/of een wapen van categorie I, onder 3°, van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, heeft vervaardigd/voorhanden gehad;
7.
hij op of omstreeks 22 november 2022 te Vlissingen een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een seinpistool/vuurwapen van het merk Kilgore, model B, centraal vuur, kaliber 37mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Partiële vrijspraak ten aanzien van de feiten 1, 2 en 3
Feit 1
Het hof is van oordeel dat het bewijs ervoor tekortschiet dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het (naar achteren) duwen van [slachtoffer 4] . Dat geldt ook ten aanzien van het met de knie trappen/schoppen/duwen tegen de buik, althans het lichaam, van [slachtoffer 4] . De verdachte zal derhalve van die onderdelen van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
Feit 2
Het hof zal de verdachte voorts vrijspreken ten aanzien van de onder feit 2 tenlastegelegde gedachtestreepjes 1 en 2. Met betrekking tot gedachtestreepje 1 overweegt het hof dat weliswaar kan worden bewezen dat de verdachte op de benen van [slachtoffer 2] is gaan zitten, maar naar het oordeel van het hof levert dit geen mishandeling op in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Uit het procesdossier volgt immers niet dat [slachtoffer 2] hiervan pijn of letsel heeft ondervonden. Met betrekking tot gedachtestreepje 2 is het hof van oordeel dat het bewijs ervoor tekortschiet dat de verdachte [slachtoffer 2] meermalen, althans eenmaal, heeft geslagen en/of gestompt, nu enkel [slachtoffer 3] hierover heeft verklaard en die verklaring geen steun vindt in het dossier.
Feit 3
Het hof is, met de raadsman, van oordeel dat het bewijs ervoor tekortschiet dat de verdachte op [slachtoffer 3] is gaan zitten, reden waarom de verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Vrijspraak ten aanzien van feit 4
Het standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft zich, onder verwijzing naar een tweetal arresten van het Gerechtshof Den Haag(vgl. ECLI:NL:GHDHA:2017:1540 en ECLI:NL:GHDHA:2021:806), literatuur(Tijdschrift Familie- en Jeugdrecht, FJR2024:46)en een tweetal vonnissen (ECLI:NL:RBMNE:2021:1786 en ECLI:NL:RBZWB:2021:4242), op het standpunt gesteld dat de onder feit 4 tenlastegelegde psychische mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 3] bewezen kan worden verklaard. De advocaat-generaal heeft samengevat aangevoerd dat er sprake was van structureel handelen waarbij de verdachte denigrerende opmerkingen richting [slachtoffer 3] heeft gemaakt, welke opmerkingen onder meer bestonden uit het uitschelden van die [slachtoffer 3] en het aan haar mededelen dat zij zelfmoord zou moeten plegen. Uit de aangehaalde literatuur en vonnissen van de rechtbank volgt dat voor de vaststelling van psychisch letsel niet altijd een deskundigenrapportage is vereist. De advocaat-generaal heeft zich voorts op het standpunt gesteld dat psychische mishandeling ten aanzien van [slachtoffer 2] niet kan worden bewezen, zodat de verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van de verdachte heeft, op gronden zoals nader vermeld in de pleitnota, bepleit dat de verdachte wordt vrijgesproken van dit feit. Daartoe is samengevat aangevoerd dat in het gezin kennelijk op denigrerende wijze met elkaar werd omgegaan maar dat deze situatie niet in strafrechtelijke zin in de schoenen van de verdachte kan worden geschoven. Ook het feit dat [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] getuige zijn geweest van de mishandeling van hun moeder is onvoldoende voor een bewezenverklaring van geestelijke mishandeling. Voorts heeft de raadsman onder verwijzing naar een vonnis van de Rechtbank Midden-Nederland(vgl. ECLI:NL:RBMNE:2022:263)aangevoerd dat het bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van psychische mishandeling aankomt op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging(en) van verdachte en de omstandigheden waaronder deze is/zijn verricht. De raadsman stelt dat in het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland niet kon worden vastgesteld hoe frequent en op welke wijze het kind denigrerend zou zijn toegesproken. De rechtbank spreekt de verdachte vervolgens vrij omdat op basis van het dossier niet valt vast te stellen of“sprake was van een dusdanige aard van de handelingen of van handelingen binnen een zodanig patroon van kleineringen, afstand of afwijzingen door en van de verdachte dat hierdoor bij (het kind) psychisch letsel als bedoeld in artikel 300”van het Wetboek van Strafrecht is veroorzaakt. De raadsman meent dat ook in de zaak van de verdachte onvoldoende uit het dossier volgt dat er sprake zou zijn van een structureel patroon, reden waarom de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daar komt bij dat een deskundigenrapportage over de psychische gesteldheid van [slachtoffer 3] en [slachtoffer 2] ontbreekt. Ten slotte ontbreekt aan de zijde van de verdachte iedere vorm van opzet om [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] geestelijk te mishandelen. Het hof overweegt als volgt.
Voor wat betreft de vraag of psychisch letsel onder het bepaalde in artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht valt, sluit het hof zich aan bij hetgeen het gerechtshof Den Haag in het arrest van 8 april 2021 daarover heeft overwogen:
“Het hof overweegt dat onder de verbodsnorm van artikel 300 Wetboek van Strafrecht niet alleen lichamelijk letsel is begrepen maar ook psychisch letsel. Het veroorzaakt zijn van letsel, pijn of (psychische) schade voor de gezondheid vormt een voorwaarde voor strafbaarheid. Het hof is in dit opzicht voorts van oordeel dat niet iedere kleinerende of denigrerende handeling of opmerking, en niet iedere emotionele verwaarlozing, als mishandeling in de zin van artikel 300 Wetboek van Strafrecht kan worden aangemerkt. Het komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht.”
Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan (psychische) mishandeling van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Met betrekking tot de tenlastegelegde mishandeling van [slachtoffer 2] overweegt het hof dat zij enkel getuige is geweest van de door de verdachte jegens haar moeder [slachtoffer 4] en zus [slachtoffer 3] gepleegde mishandeling op 20 november 2022, hetgeen voor een minderjarig kind als (zeer) heftig kan worden ervaren, maar naar het oordeel van het hof onvoldoende is om tot een bewezenverklaring van (psychische) mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht te komen, reden waarom de verdachte van het onderdeel van de tenlastelegging dat ziet op [slachtoffer 2] zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de tenlastegelegde mishandeling jegens [slachtoffer 3] overweegt het hof als volgt.
Het hof is van oordeel dat op grond van het procesdossier kan worden vastgesteld dat de verdachte meermalen jegens [slachtoffer 3] opmerkingen heeft gemaakt die zagen op het (aansporen tot het) plegen van zelfmoord. De verdachte heeft in dat kader eveneens filmpjes aan [slachtoffer 3] laten zien. De vraag die gelet op het tenlastegelegde en voornoemd beoordelingskader voorligt, is of dit handelen van de verdachte psychisch letsel c.q. psychische schade voor de gezondheid heeft opgeleverd. Het dossier behelst geen oordeel van een deskundige ter zake waardoor het hof zijn oordeel hierover niet (mede) daarop kan baseren. Naar het oordeel van het hof valt deze vraag in casu evenmin op andere wijze te beantwoorden. Hoewel het hof van oordeel is dat dergelijke uitspraken en handelingen jegens een aan de zorg van de verdachte toevertrouwd minderjarig kind als (zeer) schokkend hebben te gelden en het kind hierdoor (ernstig) psychisch zou kunnen beschadigen, kan bij gebrek aan een gebleken patroon van zulke naar mag worden aangenomen beschadigende opmerkingen niet tot een bewezenverklaring van (psychische) mishandeling worden gekomen. Het hof zal de verdachte derhalve eveneens vrijspreken van de tenlastegelegde (psychische) mishandeling jegens [slachtoffer 3] .
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1, 2, 3, 5, 6 en 7 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 20 november 2022 te Vlissingen zijn levensgezel [slachtoffer 4] heeft mishandeld door die [slachtoffer 4] (hardhandig) bij de polsen vast te pakken;
2.
hij op tijdstippen in de periode van 22 juni 2021 tot en met 20 november 2022 te Vlissingen een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 2] , geboren op [geboortedatum 1] , heeft mishandeld door:
- die [slachtoffer 2] bij de keel te pakken en vervolgens die [slachtoffer 2] weg te duwen en vervolgens die [slachtoffer 2] in haar bovenbeen te knijpen,
- die [slachtoffer 2] tegen de grond te duwen en vervolgens bovenop die [slachtoffer 2] te gaan zitten en haar bij de polsen vast te pakken,
- die [slachtoffer 2] van de bank af te duwen en die [slachtoffer 2] bij haar been te pakken;
3.
hij op 20 november 2022 te Vlissingen een kind dat hij verzorgde of opvoedde als behorend tot zijn gezin, [slachtoffer 3] , geboren op [geboortedatum 2] , heeft mishandeld door die [slachtoffer 3] tegen het hoofd te slaan en die [slachtoffer 3] (met kracht) bij de haren te pakken en vervolgens aan die haren te trekken;
5.
hij op 20 november 2022 te Vlissingen opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 403 gram hennep, zijnde hennep een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst II;
6.
hij in de periode van 20 november 2022 tot en met 22 november 2022 te Vlissingen wapens van categorie I, onder 7°, van de Wet wapens en munitie, te weten een door de Minister van Justitie en Veiligheid aangewezen voorwerp dat een ernstige bedreiging van personen kon vormen en dat zodanig op een wapen geleek dat deze voor bedreiging of afdreiging geschikt was, namelijk vier gasdrukpistolen (merken P. Beretta en Hofeng Air Gun, Long Barrel caliber .45 en Detonic tm 50651 en Double Eagle) en een wapen van categorie I, onder 3°, van de Wet wapens en munitie, te weten een ploertendoder, heeft voorhanden gehad;
7.
hij op 22 november 2022 te Vlissingen een wapen van categorie III, onder 1, van de Wet wapens en munitie, te weten een seinpistool, van het merk Kilgore, model B, centraal vuur, kaliber 37mm, zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman van de verdachte heeft, op gronden zoals nader vermeld in de pleitnota, bepleit dat aan de verdachte ten aanzien van het derde gedachtestreepje onder feit 3 een geslaagd beroep op noodweer toekomt, reden waarom - zo begrijpt het hof - de verdachte dient te worden vrijgesproken. Daartoe is samengevat aangevoerd dat de verdachte, terwijl hij rustig onder een dekentje op de bank televisie aan het kijken was, werd gestoord door [slachtoffer 2] . De verdachte heeft haar vervolgens weggeduwd.
Voorts heeft de raadsman bepleit dat de verdachte ook ten aanzien van het onder feit 6 tenlastegelegde dient te worden vrijgesproken, nu de plastic bibiguns geen sprekende gelijkenis vertoonden met echte vuurwapens van een specifiek merk en de ploertendoder een plastic nepper betrof en derhalve niet als zodanig geschikt was.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Ten aanzien van feit 3
Het hof is, anders dan de verdediging, op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting in hoger beroep van oordeel dat van enige noodweersituatie in de zin van een aanranding of dreigende aanranding van verdachtes lijf door de toentertijd tienjarige [slachtoffer 2] niet is gebleken. Het verweer van de verdediging wordt derhalve verworpen.
Ten aanzien van feit 6
Het hof stelt allereerst vast dat het verweer van de verdediging ten aanzien van de bibiguns niet is aan te merken als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt in de zin van artikel 359, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, zodat dat verweer geen bespreking behoeft. Desalniettemin overweegt het hof dat de stelling van de raadsman, namelijk dat voor een bewezenverklaring is vereist dat de tenlastegelegde wapens sprekende gelijkenissen dienen te vertonen met een wapen van een
specifiek merk, geen eis is die de wet stelt. Het hof is gelet op het hiervan opgemaakte proces-verbaal van bevindingen
(dossierpagina 224 en verder)van oordeel dat de vier tenlastegelegde gasdrukpistolen sprekende gelijkenissen vertonen met een bestaand vuurwapen, niet hebben te gelden als speelgoed, voor bedreiging of afdreiging geschikt zijn en hierdoor vallen onder categorie I, onder 7° van de Wet wapens en munitie.
Met betrekking tot het verweer dat ziet op de ploertendoder overweegt het hof dat uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant]
(dossierpagina 237 e.v.), opgeleid en bevoegd tot het beschrijven van wapens genoemd in de Wet wapens en munitie, volgt dat de tenlastegelegde ploertendoder een wapen betreft in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie 1, onder 3, van de Wet Wapens en Munitie. Het verweer wordt derhalve, gelet op de conclusie uit voornoemd proces-verbaal van bevindingen, verworpen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde wordt als volgt gekwalificeerd: