4.3Het oordeel van de rechtbank
Overwegingen met betrekking tot de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
De verdediging heeft gesteld dat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] niet betrouwbaar genoeg zijn om voor het bewijs te gebruiken. De rechtbank deelt dit standpunt niet en zal dit eerst toelichten voordat zij overgaat tot de bespreking van de verschillende verwijten.
De rechtbank constateert allereerst dat de verklaringen die beiden hebben afgelegd grotendeels en op belangrijke punten met elkaar overeenkomen. Beiden verklaren bijvoorbeeld dat de fysieke mishandelingen uit hun vroege jeugd grotendeels van de kant van vader kwamen en dat verdachte daarin een beperktere rol had. Beiden verklaren dat de fysieke mishandelingen van de kant van verdachte op enig moment ophielden. Beiden verklaren dat zij gedurende hun jeugd enige tijd op een kamer verbleven waar een slot op zat en dat het gebruik van het slot op latere leeftijd stopte.
Uit deze voorbeelden blijkt niet alleen dat zij gelijkluidend verklaren, maar dat zij daarnaast ook op relevante onderdelen ontlastend voor moeder verklaren. Het meest concrete voorbeeld op dit punt is de verklaring van [slachtoffer 3] , die verklaart dat als vader hem mishandelde en verdachte voor hem op wilde komen, zij dan zelf klappen kreeg. De rechtbank heeft gelet hierop niet het idee dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] in hun verklaringen hun verhaal hebben ‘aangedikt’ om verdachte in een kwaad daglicht te stellen, integendeel. Dat volgt ook uit de aanloop naar hun aangiftes. Beide broers zijn in eerste instantie zeer terughoudend met het doen van aangifte. Zij geven aan dat zij enkel willen bewerkstelligen dat hun zusje veilig is, van wrok in de richting van verdachte lijkt geen sprake te zijn. Tot slot merkt de rechtbank op dat voor de verklaringen van beide broers in algemene zin ook steun te vinden in overige processtukken in het dossier. Zo maakt het intakeverslag van Altrecht uit 2003 er melding van dat moeder zelf aangeeft [slachtoffer 3] te slaan en merkt de medewerker van Altrecht op dat zij heeft gehoord dat moeder [slachtoffer 3] ‘aap’ en ‘stommerd’ noemt. Ook de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] bevestigen in algemene zin de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] .
Gelet op het feit dat beide broers voor het overgrote deel gelijkluidend verklaren, zij daarbij op relevante punten ook (sterk) ontlastend verklaren over verdachte, hun motief om te verklaren niet door wrok lijkt te zijn ingegeven en hun verklaringen op onderdelen ondersteund worden door overige processtukken, acht de rechtbank hun verklaringen betrouwbaar en zal zij deze voor het bewijs gebruiken.
Dit wil niet zeggen dat er niet behoedzaam met hun verklaringen omgegaan dient te worden. Voor een belangrijk deel verklaren beide broers over gebeurtenissen die meer dan tien jaar geleden plaats hebben gevonden. Het is vanzelfsprekend moeilijker om accuraat gebeurtenissen die zo lang geleden plaats hebben gevonden tot in detail correct te herinneren. De rechtbank constateert met de verdediging daarnaast dat een deel van de verklaring van met name [slachtoffer 2] niet wordt bevestigd door overige bevindingen in het opsporingsonderzoek. Zo lijkt zijn stelling dat [slachtoffer 1] vaak niet naar school werd gebracht, niet overeen te komen met de administratie van haar school. Ook zijn verklaring dat [slachtoffer 1] in de weken voorafgaand aan de aanhouding niet genoeg te eten en drinken kreeg, is niet bevestigd door het medisch onderzoek dat naar [slachtoffer 1] plaats heeft gevonden. Deze omstandigheden maken dat de rechtbank de verklaring van [slachtoffer 2] enkel zal gebruiken, daar waar deze steun vindt in overige bewijsmiddelen.
Vrijspraak feiten 2 en feit 4
Wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 3] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1]
De rechtbank zal verdachte vrijspreken van de onder feit 2 primair en feit 4 primair ten laste gelegde wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer 1] , [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] . De rechtbank bespreekt deze feiten tezamen, omdat het telkens gaat om dezelfde kamer die vanaf de buitenzijde werd vergrendeld met een slotje. De verbalisanten beschrijven dat de deur van binnenuit niet open te krijgen is. De rechtbank kan op basis van het dossier vaststellen dat alle drie de kinderen tussen ongeveer hun vierde en achtste jaar in de desbetreffende kamer hebben verbleven. De rechtbank kan ook vaststellen dat verdachte de deur van buiten af op slot deed zodra de kinderen gingen slapen of als ze straf kregen. Verdachte stelt dat zij dit deed om te voorkomen dat er ’s nachts ongelukken zouden gebeuren en zij dit niet zou meekrijgen vanwege haar slechthorendheid. De kinderen konden haar dan via een systeem van flitssignalen wakker maken. Zowel [slachtoffer 2] als [slachtoffer 3] verklaren dat het vergrendelen van de deur ophield toen ze een bepaalde leeftijd bereikten. Dit bevestigt naar het oordeel van de rechtbank de verklaring van verdachte, daar waar zij stelt dat het slot een veiligheidsmaatregel was.
Het beperken van de vrijheid van kinderen door ouders is niet per definitie wederrechtelijk. Ouders hebben in het kader van de opvoeding van hun kinderen ruimte om uit veiligheidsoverwegingen of ter correctie van gedrag deze vrijheid te beperken. De lat voor bewezenverklaring van opzettelijke wederrechtelijke vrijheidsberoving door een ouder in het kader van straf en/of veiligheidsmaatregel ligt hoog. Hoewel de rechtbank zich kan voorstellen dat er ook voor slechthorenden minder vergaande alternatieven denkbaar zijn voor het waarborgen van de veiligheid van kinderen in de nachtelijke uren (een traphekje/afspraken met de overige gezinsleden), is de rechtbank van oordeel dat niet vastgesteld kan worden dat het handelen verdachte in deze situatie wederrechtelijk was. Het gebruik van het slot met bijbehorend flitssysteem ligt, mits gereageerd wordt op de flitsen, binnen de ruimte die (slechthorende) ouders hebben voor wat betreft de veiligheid in de nachtelijke uren. Op basis van het dossier kan de rechtbank niet met voldoende zekerheid vaststellen dat er door verdachte onvoldoende werd gereageerd op dit systeem of dat de kinderen voor buitenproportioneel lange periodes werden opgesloten. [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] verklaren daarover niet meer dan dat zij, net als [slachtoffer 1] nu, beiden als (jong) kind in de ‘slotkamer’ hebben geslapen en daar wel eens werden opgesloten als zij straf hadden. Ook [slachtoffer 1] verklaart dat zij in de ‘slotkamer’ sliep en niet altijd uit haar kamer werd gelaten als zij dit wilde. Uit haar verklaring blijkt ook dat zij dit als onprettig heeft ervaren. Geen van de kinderen verklaart echter concreet over (een) situatie(s) waarin de duur of de wijze van opsluiting dusdanig buitenproportioneel was dat dit niet meer in het kader van een (opvoedkundige) straf of veiligheidsmaatregel kan worden gezien. De rechtbank kan op basis van de stukken in het dossier dan ook niet vaststellen dat er sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving en zal verdachte daarvan vrijspreken.
In hulpeloze toestand brengen en/of laten van [slachtoffer 1]
In het verlengde van het hierboven besprokene zal de rechtbank verdachte ook vrijspreken van het onder feit 2 subsidiair ten laste gelegde in hulpeloze toestand brengen en/of laten van [slachtoffer 1] door haar slaapkamerdeur met een slotje te vergrendelen. Op basis van het dossier kan niet worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] ooit in hulpeloze toestand was op het moment dat verdachte de kamer vergrendelde. Hoewel het invoelbaar is dat [slachtoffer 1] het vervelend vond om haar kamer niet zelf te kunnen openen, blijkt uit het dossier niet dat [slachtoffer 1] bijvoorbeeld honger of dorst had of naar het toilet moest op de momenten dat zij de kamer niet zelf kon verlaten of dat (langdurig) niet in haar behoeften werd voorzien. De rechtbank acht derhalve ook dit feit niet bewezen.
[slachtoffer 2] , de jongste broer van [slachtoffer 1] , verklaart in zijn getuigenverhoor onder meer het volgende:
“Tegenover mijn zusje zijn er echter wel dingen die niet kunnen. De kracht daarvan is over de top voor mijn zusje. Mijn moeder slaat mijn zusje, niet compleet in het gezicht, maar ze duwt haar dan soort van op het gezicht of slaat op wille kleurige plekken op het lijf.
Voor november 2018 gebeurd dit fysieke geweld circa 3 keer in de week en waren het uitbarstingen van frustraties. Dit uitte zich in fysiek geweld richting zijn zusje door trekken, duwen, het slaan op haar bovenlichaam en ook armen en benen.”
[slachtoffer 3] , de oudste broer van [slachtoffer 1] , verklaart in zijn getuigenverhoor onder meer het volgende:
“V: Heb je wel eens gezien dat [slachtoffer 1] geknepen werd door je moeder?
A: Ja. Mijn zusje zegt vaak dan auw. Mijn zusje is geen aansteller.
V: Waar knijpt ze [slachtoffer 1] dan?
A: In haar bovenarm.”
Tijdens het verhoor van [slachtoffer 1] verklaart zij zelf onder meer het volgende:
“V: Wat doet mama als mama pissig is, wat doet zij dan?
A: Als ik gemene dingen doe, dan gaat ze mij slaan bijvoorbeeld en dan ga ik huilen en ga ik naar het hoekje lopen.
V: En waar gaat ze jou slaan dan?
A: Ik ga zo rondjes lopen om de tafel en dan gaat ze me slaan.
V: Waarmee slaat ze jou?
A: Met haar hand.
V: Waarom ga je dan in dat hoekje kruipen?
A: Omdat ik ben bang voor mama.”
In de SAVE rapportage opgemaakt in het kader van het verzoek gezag beëindigende maatregel staat het volgende vermeldt:
“ [slachtoffer 1] heeft meerdere keren de SAVE medewerkers laten weten dat ze alleen in het bijzijn van SAVE medewerkers haar moeder wenst te zien. Als [slachtoffer 1] alleen met moeder is, is [slachtoffer 1] bang dat haar moeder (…) haar weer opnieuw gaat slaan.”
Bewezenverklaring fysieke mishandeling [slachtoffer 1]
De rechtbank acht de onder feit 1 ten laste gelegde fysieke mishandeling wettig en overtuigend te bewijzen en zal verdachte daar dan ook voor veroordelen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] beiden voldoende concreet verklaren over het handelen van verdachte tegen hun zusje. [slachtoffer 1] zelf verklaart ook dat zij door haar moeder wordt geslagen, zij dan moet huilen en bang is voor haar moeder. Hoewel [slachtoffer 1] niet uitdrukkelijk verklaart dat zij hierdoor pijn heeft gehad, neemt de rechtbank dit wel aan. Zij huilde immers direct nadat zij geslagen werd. De rechtbank wordt gesterkt in haar overtuiging door het rapport van Samen Veilig, waarin beschreven wordt dat [slachtoffer 1] ook na haar uithuisplaatsing aangeeft bang is dat haar moeder haar gaat slaan en zij niet alleen met haar moeder wil zijn. Voor het hardhandig aan de ledematen trekken of het naar de grond werken van [slachtoffer 1] , zoals door [slachtoffer 2] verklaard, vindt de rechtbank in het dossier onvoldoende steun om tot een bewezenverklaring te komen en de rechtbank zal verdachte partieel vrijspreken van deze handelingen.
Partiële vrijspraak psychische mishandeling [slachtoffer 1]
Voor psychische mishandeling of emotionele verwaarlozing van kinderen hanteert het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) de volgende definitie: aanhoudende of extreme frustratie van elementaire emotionele behoeften van het kind, waaronder ongevoeligheid van de ouders met betrekking tot het ontwikkelingsniveau van het kind alsmede het uiten van bedreigingen (zonder verwondingen).De Jeugdwet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 definiëren kindermishandeling als: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Vormen hiervan zijn lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing, psychische mishandeling, psychische verwaarlozing, seksueel misbruik en getuige zijn van geweld in het gezin.
Op basis van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Hoewel in de wetsgeschiedenis van artikel 300 Sr niet wordt gesproken over de geestelijke gezondheid, sluit de tekst van artikel 300 Sr dit ook niet uit. De in het vierde lid van artikel 300 Sr genoemde gelijkstelling van mishandeling met benadeling van de gezondheid biedt aanknopingspunten voor strafbaarheid van niet alleen het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust, maar ook voor psychische mishandeling. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar het antwoord van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 september 2020 op Kamervragen over psychische mishandeling waarin hij op vragen over de strafrechtelijke aanpak van psychische mishandeling wijst op artikel 300 Sr.Of sprake is van psychische mishandeling komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging(en) van verdachte en de omstandigheden waaronder deze is/zijn verricht.
In deze zaak kan op basis van de verklaringen in het dossier worden vastgesteld dat verdachte tegen [slachtoffer 1] schreeuwde en zij [slachtoffer 1] wel eens een kreng of lastpak noemde. Op basis van het dossier kan echter niet worden vastgesteld hoe frequent en op welke wijze [slachtoffer 1] denigrerend zou worden toegesproken, omdat de verklaringen van [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] hieromtrent te algemeen van aard zijn. Bovendien heeft [slachtoffer 3] verklaart dat er geen patroon te zien was van psychisch geweld bij [slachtoffer 1] . [slachtoffer 1] zelf verklaart hier ook niks over. Verder kan op basis van het dossier worden vastgesteld dat [slachtoffer 1] éénmaal, te weten op de dag van aanhouding van verdachte, onvoldoende gewassen en/of gedoucht was en te kleine en vieze kleding droeg. Aanknopingspunten om aan te nemen dat dit op stelselmatige wijze zou gebeuren ontbreken. Zeker op dit punt is de rechtbank behoedzaam met het gebruik van de verklaring van [slachtoffer 2] . Zijn verklaring wordt op dit punt niet gesteund door [slachtoffer 3] . Bovendien hebben de leerkrachten van [slachtoffer 1] dit ook nooit waargenomen. Zij verklaren dat [slachtoffer 1] er altijd verzorgd uit zag en nooit opvallend afwezig is geweest. Dat verdachte [slachtoffer 1] niet dagelijks naar school zou brengen kan derhalve ook niet worden bewezen. Tot slot ontbreekt een rapportage over de psychische gesteldheid van [slachtoffer 1] . Hoewel de rechtbank in het dossier aanwijzingen ziet dat verdachte niet altijd goed voor [slachtoffer 1] zorgde, valt er op basis van het dossier niet vast te stellen dat daarmee reeds sprake was van een dusdanige aard van de handelingen of van handelingen binnen een zodanig patroon van kleineringen, afstand of afwijzing door en van de verdachte dat hierdoor bij [slachtoffer 1] psychisch letsel als bedoeld in artikel 300 Sr is veroorzaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van de onder feit 1 ten laste gelegde (onderdelen van) psychische mishandeling.
[slachtoffer 3] heeft tegen zijn moeder aangifte gedaan van kindermishandeling van hemzelf, zijn broertje en zijn zusje. Hij verklaart in zijn aangifte onder meer het volgende:
“Mijn moeder zei dingen tegen mij, waardoor ik voelde dat ik niet goed was. Dingen zoals dat ik niet normaal ben. Er waren ook momenten dat ze bepaalde persoonlijkheden niet oké vond.Ik was een klein kind en ik weet niet meer wat ik zei, maar ik wist toen dat ik weg moest rennen want mijn moeder die was boos en uiteindelijk gaf ze een tik op mijn hoofd en toen viel ik op de grond. Dat was met platte hand op mijn hoofd terwijl ik wegrende dus toen viel ik neer. Dat was zeg maar ook van achter. Er was nog een ander moment toen ze zwanger was van mijn zusje en toen greep ze mij bij de keel. Dat was toen in de keuken.Als ze mij sloeg voelde ik me verraden. Mijn moeder gebruikte fysiek geweld tegen mij tot mijn 15e.
De ene week was ik het favorietje en de andere week [slachtoffer 2] . Geen van ons was compleet veilig van oordeel. En ook echt heel zwaar oordeel van [slachtoffer 3] scoort goeie cijfers, waarom doe jij dat niet [slachtoffer 2] ? Of [slachtoffer 2] is sociaal en heeft vrienden waarom ben jij dat niet [slachtoffer 3] ? Zeg maar het zijn zulke dingen het zijn dingen zeg maar het tergt zeg maar ze stellen je echt aan de tand aan je persoonlijkheid, dingen daar waar je echt niets kan doen.Ik overwoog de dood als een alternatief die veel beter was. Het was van alle dingen die ik fout deed, alle dingen die werden weer naar mij toe gegooid. Ik kon ze nooit vergeten. Ik kon er nooit vergiffenis voor krijgen.Ze liet me geloven dat ik niets waard ben. Dat ik gigantische problemen heb die ik nooit zou kunnen oplossen. Of die ik alleen zou kunnen oplossen door zeg maar naar mijn ouders te luisteren. Meestal werden we tegen
elkaar opgespeeld.Ons eigen gebrek of waar aan we konden werken dat werd met elkaar vergeleken. Want [slachtoffer 3] is beter in deze dingen. Dus als we het over deze onderwerpen hebben dan gaan we [slachtoffer 2] kleineren. Gaan we het hebben over waar [slachtoffer 2] beter is, gaan we [slachtoffer 3] extra gekleineerd want hij is de oudste, want hij moet beter zijn in alles. Maar op hetzelfde moment als [slachtoffer 2] ergens niet goed in is dan moet hij het ook te verduren krijgen. Dus je kon nooit winnen. Ik denk dat deze gesprekken met mij werden gevoerd vanaf mijn zevende of achtste jaar.Het ging echt uren door.Als we straf hadden werden we gescheiden van elkaar, want ze wilden niet dat wij met elkaar praten over dat soort dingen. We werden heel vaak tegen elkaar opgespeeld en dan had je een compleet verkeerd beeld van je broer. We werden ook uit elkaar gezet, van [slachtoffer 3] jij naar boven en jij [
de rechtbank begrijpt [slachtoffer 2]] blijft hier. Ze wilden dat je niets hoorde.In zo’n situatie hebben ze hem [
[slachtoffer 2]] genoeg aan het huilen gezet. Ik voelde me slecht als ik mijn broertje hoorde huilen, maar ik dacht ook: “nu ben ik het tenminste niet”. Ik haatte ook die gedachte.Ik was een heel gemeen kind. Ik werd helemaal niet sociaal opgevoed. Ik werd bang van de gedachte dat mensen beter waren dan ik, want ik moest de beste zijn. Ik werd voor idioot uitgemaakt. Door mijn beide ouders. Dit gebeurde al zo lang als ik mij kan herinneren.
Uit het getuigenverhoor van [slachtoffer 3] blijkt ook nog het volgende:
“Er was altijd verbaal geweld, het was normaal dat je naar mensen schreeuwt. Fysiek geweld denk ik twee tot drie keer per maand. De ene maand iets meer of minder. Ik werd suïcidaal, dus ik kan wel zeggen dat ik het vreselijk vond. Ze zeiden ook dat ik alles kwijt zou raken als ik met artsen zou praten en de politie zou komen. Ze zeiden dat ik dan ook mijn computer kwijt zou raken. Misschien wisten ze ook wel dat ik dingen zou zeggen tegen andere en dat ze op deze reden wilden voorkomen dat ik iets zou zeggen.Mijn moeder maakte het verhaal meestal rond. Zij bevestigde wat mijn vader zei. Het waren constante beledigingen. Consistent zeggen dat ik dom ben en nooit iets kan.Ze noemde [slachtoffer 2] altijd lui en uitvreter.”
[slachtoffer 2] verklaart onder meer het volgende:
“Mijn moeder verteld over mij van alles tegen mijn broer en tegen mij van alles over mijn broer. Ze praat eigenlijk alleen maar achter mijn rug om.Ze gooiden met alles, met afstandsbediening, met glas en boeken. Ze gooiden het naar mij en [slachtoffer 3] . Ze gooiden ons in het rond, tegen de muur. Mijn vader kon daar meer van. Het fysieke geweld van mijn moeder zwakte af toen wij ouder werden, omdat zij klein is. Mijn vader sloeg mij op alle plekken die je kan bedenken. Mijn moeder keek toe en vond het goed. Soms deed ze eraan mee. Voor zover ik mij kan herinneren was dat normaal. Er was altijd geweld.Alles aan ons moest perfect zijn. Wij konden geen één fout maken. Ik ben dan waardeloos en de lui van de familie.Na het overlijden van mijn vader gebruikte mijn moeder geen fysiek geweld meer tegen mij, want ik werd vanaf toen sterker. Het psychisch geweld bleef doorgaan. Ze manipuleert mensen tegenover jou en zegt dingen die niet eens waar zijn.Ze deed haar gehoorapparaat uit en bleef maar allemaal vreselijke dingen over mij zeggen. Ik moest gewoon huilen want alles kwam terug. Het maakte haar niets uit. Volgens haar was het zelfmedelijden. Ze zou me compleet waardeloos noemen.Ook al ben je kapot, je hebt opgegeven. Je wilt dood zijn, maar zij gaat verder totdat ze wint.V: Maar jij zegt soms hielp ze hem, maar wat deed ze dan?
A: Hetzelfde, fysieke mishandeling in de vorm van dezelfde beschrijving. Hij doet 1 ding zij doet dat andere. Dus denk als aan, als wij ergens tegen aan worden gegooid, dan zou zij ons ook gewoon iets naar ons toe gooien. Als wij een soort van tegen de grond gewerkt werden dan zou zij dat ook doen.Van wat ik weet gebeurde dit vanaf dat ik vier was tot en met zeker mijn achtste. Als het om straf ging dan zouden wij geïsoleerd van elkaar worden. Dan zouden wij elkaar niet zien voor een tijdje. We zagen niet van wat er met de ander gebeurde. Eentje beneden en de ander naar een andere kamer.
V: Welke psychisch geweld oefende jou moeder op jou uit?
A: Er voor zorgen, nadat wij compleet in elkaar geslagen werden, ze ons zou laten weten waarom het was. En niet waarom het was, maar van ja het was gebeurd en stop met janken. Constant voor waardeloos worden uitgemaakt, ook in die leeftijd. Alle wat fout zou kunnen gaan werd op ons geschoven. Wij werden een idioot genoemd voor alles wat fout kon gaan.
V: Hoe was het psychisch geweld naar [slachtoffer 3] toe?
A: hij werd vaak dom genoemd, vieze autist.
[slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] zijn door M.L. van Steenderen, kinder- en jeugdpsychiater, onderzocht. De psychiater trekt onder meer de volgende conclusies:
“De geestelijke ontwikkeling van zowel [slachtoffer 3] als [slachtoffer 2] is benadeeld. Er is bij beide jongens sprake van psychiatrische aandoeningen van het affect (depressie, PTSS) als ook een ernstig gestagneerde persoonlijkheidsontwikkeling door tekortkomingen in de opvoeding op jongere leeftijd.Op korte termijn zijn de jongens bezig met hun leven zelfstandig op orde krijgen waarbij ze gehinderd worden door psychiatrische problemen. Ook is het lijden bij beide jongens groot. Gezien de ernst en de complexiteit van de problematiek vermoed ik dat de weg naar herstel nog jaren in beslag zal nemen. Indien de feiten uit het dossier bewezen worden geacht, dan is aannemelijk dat beide jongens onvoldoende zijn gestimuleerd in hun ontwikkeling wat ze met betrekking tot het aanleren van een aantal vaardigheden ( sociaal, emotioneel, identiteit) op achterstand heeft gezet.”
Bewezenverklaring fysieke en psychische mishandeling [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3]
Onder feit 1 heeft de rechtbank reeds uiteengezet in welke gevallen er sprake kan zijn van psychische mishandeling of emotionele verwaarlozing en heeft de rechtbank geoordeeld dat dergelijke mishandelingen en/of verwaarlozingen kunnen worden aangemerkt als mishandeling in de zin van artikel 300 van het Wetboek van Strafrecht. Anders dan bij [slachtoffer 1] acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte, naast op fysieke wijze, [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] ook psychisch heeft mishandeld. Beide jongens verklaren zeer gedetailleerd en met concrete voorbeelden over het handelen van verdachte. Op basis van het dossier stelt de rechtbank vast dat er gedurende een zeer lange periode sprake is geweest van een patroon van kleineren, manipuleren, uitschelden, beledigen en het tegen elkaar uitspelen van de jongens. Ook de conclusie van de psychiater speelt een belangrijke rol. Hierin wordt duidelijk beschreven dat het handelen van verdachte bij beiden jongens heeft geresulteerd in benadeling van hun geestelijke ontwikkeling en dat zij in hun ontwikkeling onvoldoende gestimuleerd zijn.
Ten aanzien van de fysieke mishandeling merkt de rechtbank het volgende op. De broers verklaren beiden dat zij niet gezien hebben dat de ander mishandeld werd. Zij verklaren dat dit kwam omdat hun ouders hen uit elkaar haalden. Volgens hen beiden vonden de fysieke mishandelingen op deze momenten plaats. Daarnaast verklaren zij dat zij de ander wel hebben horen huilen op deze momenten. Gelet op de door beide aangevers beschreven werkwijze van het scheiden van aangevers op het moment dat mishandelingen plaatsvonden en de verklaringen dat er op die moment wel huilen gehoord werd, is de rechtbank van oordeel dat deze verklaringen elkaar in voldoende mate over en weer ondersteunen en acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte [slachtoffer 2] en [slachtoffer 3] fysiek heeft mishandeld. De rechtbank merkt verder op dat de rol van vader in de mishandelingen verreweg het grootst was, maar dat de rol van moeder in aard en ernst van voldoende gewicht is om haar ook als pleger van dit feit te zien. Zij versterkten elkaar in hun handelen. De rechtbank weegt hierin mee dat de jongens verklaren dat ‘moeder het wel even af maakte’ en zij ook op momenten dat vader niet in de buurt was dit gedrag zelfstandig en uit eigen beweging voortzette.