ECLI:NL:RBMNE:2021:1786

Rechtbank Midden-Nederland

Datum uitspraak
3 mei 2021
Publicatiedatum
3 mei 2021
Zaaknummer
16/151946-20; 16/018731-21 (gev. ttz) (P)
Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot gevangenisstraf voor langdurige mishandeling en poging doodslag binnen gezin

Op 3 mei 2021 heeft de Rechtbank Midden-Nederland uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zijn voormalig echtgenote en kinderen jarenlang op ernstige wijze heeft mishandeld. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen jaren voor onder andere poging tot doodslag en zware mishandeling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zijn ex-echtgenote, aangeduid als [slachtoffer 1], in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 heeft geprobeerd te doden door haar met een mes in het bovenbeen te steken. Daarnaast heeft hij haar herhaaldelijk zwaar lichamelijk letsel toegebracht door kokend water over haar lichaam te gieten. De mishandelingen vonden plaats in het bijzijn van hun vier kinderen, die hierdoor ook psychisch zijn benadeeld. De rechtbank heeft geen TBS-maatregel opgelegd, omdat er onvoldoende inzicht was in de psychische gesteldheid van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen zijn gedeeltelijk toegewezen, waarbij de rechtbank de verdachte heeft veroordeeld tot schadevergoeding voor de geleden immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND

Strafrecht
Zittingsplaats Utrecht
Parketnummers: 16/151946-20; 16/018731-21 (gev. ttz) (P)
Vonnis van de meervoudige kamer van 3 mei 2021
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1976] te [geboorteplaats] (Sri Lanka),
thans gedetineerd in P.I. Lelystad.

1.ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 september 2020, 16 december 2020, 3 maart 2021 en 19 april 2021. De zaak is inhoudelijk behandeld op laatstgenoemde datum.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering en standpunten van officier van justitie mr. E. ter Braak en van hetgeen de raadsvrouw van verdachte, mr. T.C. Heijmerink, advocaat te Utrecht, alsmede de advocaat van de benadeelde partijen, mr. J. Pieters, advocaat te Utrecht, reclasseringswerker H.M.D. Bloemen en deskundige dr. F.H. Poletiek naar voren hebben gebracht.

2.TENLASTELEGGING

De tenlastelegging is op de zittingen van 23 september 2020 en 19 april 2021 gewijzigd. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
16/151946-20(hierna: zaak 1)
Feit 1 primair
in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk te doden door haar met een mes in het bovenbeen en/of de lies te steken;
Feit 1 subsidiair
in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Utrecht [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht;
Feit 1 meer subsidiair
in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Utrecht heeft geprobeerd [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 2 primair
in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door kokend/heet water over haar borsten, schaamstreek dan wel het lichaam te (laten) gieten;
Feit 2 subsidiair
in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht heeft geprobeerd aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen;
Feit 3
in de periode van 3 december 2007 tot en met 7 juni 2020 te Utrecht, opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer 2] (geboren [2007] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren [2008] ) en/of [slachtoffer 4] (geboren [2011] ) en/of [slachtoffer 5] (geboren [2015] ) heeft benadeeld door in hun bijzijn hun moeder [slachtoffer 1] te kleineren, uit te schelden, te vernederen, te mishandelen en/of te bedreigen;
Feit 4
in de periode van 11 juni 2008 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht, zijn echtgenote, te weten [slachtoffer 1] heeft mishandeld;
16/018731-21(hierna: zaak 2)
in de periode van 3 december 2007 tot en met 7 juni 2020 te Utrecht, zijn kinderen, te weten [slachtoffer 2] (geboren [2007] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren [2008] ) en/of [slachtoffer 4] (geboren [2011] ) en/of [slachtoffer 5] (geboren [2015] ) heeft mishandeld.

3.VOORVRAGEN

De dagvaarding is geldig, de rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde, de officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging van verdachte en er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.WAARDERING VAN HET BEWIJS

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het onder zaak 1 feit 1 primair, feit 2 primair, feit 3, feit 4 en het in zaak 2 aan verdachte ten laste gelegde wettig en overtuigend te bewijzen. Ten aanzien van zaak 1 feit 1 heeft de officier van justitie gesteld dat verdachte opzet had op de dood van aangeefster nu hij bewust in de lies van aangeefster heeft gestoken omdat hij wist dat daar een slagader liep. Ten aanzien van zaak 1 feit 2 primair heeft de officier van justitie betoogd dat de brandwonden die aangeefster heeft overgehouden aan het handelen van verdachte littekens zijn die duurzaam op haar lichaam aanwezig zullen blijven. Er is daarom sprake van zwaar lichamelijk letsel. Ten aanzien van zaak 1 feit 3 heeft de officier van justitie, onder verwijzing naar psychologisch onderzoek, uiteengezet dat het getuige zijn van huiselijk geweld net zo schadelijk is als het zelf slachtoffer zijn van huiselijk geweld. Het is een feit van algemene bekendheid dat kinderen in hun gezondheid worden benadeeld indien zij getuige zijn van huiselijk geweld. Nu alle kinderen blijkens het dossier getuige zijn geweest van langdurig huiselijk geweld, heeft verdachte tenminste voorwaardelijk opzet gehad op de benadeling van hun gezondheid. Voor zaak 1 feit 4 en het feit in zaak 2 acht de officier van justitie voldoende bewijs aanwezig op grond van de verklaringen van aangeefster en de kinderen.
4.2
Het standpunt van de verdediging
Primair verweer
De raadsvrouw heeft zich primair op het standpunt gesteld dat verdachte van alle ten laste gelegde feiten dient te worden vrijgesproken, omdat de verklaringen van aangeefster en de kinderen onbetrouwbaar zijn. Zij heeft daartoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Het is opvallend dat aangeefster over veel van de vermeende mishandelingen weinig specifiek heeft verklaard. Ook is het vreemd dat buren en vrienden van de familie niets hebben gemerkt van de vermeende mishandelingen. Aangeefster heeft immers verklaard dat zij jarenlang dagelijks is mishandeld, waarbij zij soms gilde van de pijn. Daarnaast heeft aangeefster aantoonbaar tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Zo heeft zij verklaard dat verdachte haar vanaf 2010 volledig heeft geïsoleerd van de buitenwereld en dat zij geen eigen geld had, terwijl uit het dossier blijkt dat zij in 2015 en 2018 werkte, dat zij een betaalpas had en dat de buren hebben verklaard dat zij goed contact met het gezin van aangeefster hadden. Verder heeft aangeefster in haar eerste verhoor verklaard dat verdachte de kinderen niet mishandelde en is zij hierop drie maanden later teruggekomen. Ook de verklaringen van de kinderen die ná 10 juni 2020 zijn afgelegd zijn onbetrouwbaar. De kinderen zijn na de aangifte samen met aangeefster bij de broer van aangeefster gaan wonen. De kinderen, die voor deze verhuizing niet hebben verklaard dat verdachte hen mishandelde, verklaarden drie maanden na de verhuizing allemaal belastend jegens verdachte. Deze belastende verklaringen zijn (in)direct afkomstig van aangeefster. Zij heeft haar informatie met de kinderen gedeeld en de informatie is veelvuldig in de woning van de broer van aangeefster met de kinderen besproken. Daarnaast bevindt zich in het dossier geen enkel steunbewijs voor de verklaringen van de kinderen. Er zijn bijvoorbeeld geen letselfoto’s of doktersverklaringen voorhanden.
Subsidiaire verweren
Voor zover de rechtbank de verklaringen wel betrouwbaar acht, heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de onder zaak 1 ten laste gelegde feiten 1, 2 en 3 dient te worden vrijgesproken. Met betrekking tot feit 4 heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht verdachte partieel vrij te spreken voor het tweede gedachtestreepje. Zij heeft hiertoe – kort samengevat – het volgende aangevoerd.
Zaak 1 feit 1 primair
Er is geen bewijs dat verdachte voorwaardelijk opzet had op de dood van aangeefster. In dit verband is van belang dat niet is vast te stellen dat verdachte met een zodanige kracht heeft gestoken/gesneden, dat hij opzettelijk heeft gepoogd aangeefster te doden. Het feit dat hij na het incident het bloeden heeft geprobeerd te stelpen en haar direct naar de huisartsenpost heeft gebracht is hiervoor juist een contra-indicatie.
Zaak 1 feit 2
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht verdachte partieel vrij te spreken voor het gieten van kokend water over de schaamstreek omdat daar, naast de verklaring van aangeefster, geen bewijs voor is. Verder heeft de raadsvrouw aangevoerd dat er geen sprake is van zwaar lichamelijk letsel. Van een poging tot het opzettelijk toebrengen van zwaar lichamelijk is evenmin gebleken. Immers, verdachte heeft het hete water gericht op specifieke onderdelen van het lichaam van aangeefster gegoten of laten gieten. Het gaat om onderdelen van het lichaam die in de regel bedekt zijn. Daaruit blijkt dat verdachte de kans dat zwaar lichamelijk letsel zou optreden niet bewust heeft aanvaard.
Zaak 1 feit 3
In onderhavige zaak is geen medische informatie beschikbaar waaruit blijkt dat de kinderen fysieke en/of psychische klachten hebben ontwikkeld naar aanleiding van het getuige zijn van de vermeende mishandelingen van aangeefster. Dat de gezondheid van de kinderen mogelijk is benadeeld is onvoldoende om vast te stellen dat dat ook daadwerkelijk het geval is.
Zaak 1 feit 4
Er is geen steunbewijs voor de verdenking dat verdachte aangeefster met een nijptang aan haar tong heeft vastgepakt of haar hiermee aan haar tong heeft getrokken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
Bewijsmiddelen [1]
[slachtoffer 1] heeft op 7 juni 2020 aangifte gedaan. Zij heeft hierin onder meer het volgende verklaard:
Voornamen: [voornaam] . Achternaam: [slachtoffer 1] . Plaats delict: (…) Utrecht. Ik ben jarenlang mishandeld door mijn man, genaamd [verdachte] . Wij hebben vier kinderen en zij zijn daar vaak getuige van geweest. De oudste drie kinderen hebben mij ook mishandeld in opdracht van mijn man. Ik heb van de mishandelingen pijn en letsel gehad.
Alles ging goed tot wij gingen trouwen op [2007] . (…) Op [2007] is mijn dochter geboren. Mijn tweede kind is geboren op [2008] . Tijdens de zwangerschappen en na de geboorten gingen de mishandelingen gewoon door. Bijna dagelijks kreeg ik klappen.
Het schelden en bedreigingen door [verdachte] tegen mij zijn nooit gestopt. (…) Ik ging werken in 2018 (…) en de mishandelingen begonnen weer, slaan en schoppen. Dit was bijna dagelijks. (…) Medio oktober 2019 heeft [verdachte] mijn tong met een tang vastgepakt. Hij sleurde mij zo een uurtje rond door het huis. Ik had zoveel pijn. (…) Mei 2020 (…) [verdachte] pakte een vleesmes van totaal ongeveer 30 cm groot. (…) Ik zag hem steken ter hoogte van mijn bovenbenen. (…) Ik zag een gat in mijn pyjamabroek met bloed. Ik keek en zag een gat in mijn rechterbovenbeen. (…) [verdachte] heeft kokend water uit de waterkoker over mijn kruis gegooid. Dit is ongeveer een maand geleden gebeurd. (…). Ik heb ongeveer een week geleden ook kokend water over mijn rechterzijde borst gekregen, langer geleden hetzelfde op mijn andere borst. Dit deed [verdachte] bij mij. (…) Ik heb ook urine moeten drinken (…). Dat is twee keer gebeurd ongeveer anderhalve week geleden (…). Ongeveer een week geleden heb ik de ontlasting op moeten eten van mijn tweede kind. [2]
Aangeefster is op 23 juni 2020 nader door de politie gehoord. Aangeefster heeft in dit gesprek met de politie onder meer het volgende verklaard:
V: Kunt u ons iets vertellen over hoe ruzies tussen u en uw man begonnen. (…)
Hij sloeg mij dan met een stok of met een deegroller. Alles wat hij in de buurt had daarmee sloeg hij mij. Of hij stampte met zijn voet op mij. Op mijn armen op mijn rug op mijn gezicht. [3]
V: Waarmee sloeg hij u?
A: Met een houten deegroller. Met een stenen vijzel ook. Over mijn hele armen. Hij
deed dat met die steen. Met alle voorwerpen die hij had. Stokken. (…) Stompen en slaan op mijn hoofd en op mijn nek. [4]
V: Heeft hij ook gezegd dat u wilde dat u doodging?
A: Ja, hij heeft dat vaak gezegd. Hij zei dat ik het niet verdiende om te leven. Omdat ik vies was en een hoer was. Hij zei ook ik ben blij als jij dood bent. (…)
A: De eerste keer was urine van mijn derde zoontje. Daarmee bedoel ik [slachtoffer 4] . (…) Mijn zoontje ging toen plassen. (…) Mijn man deed de urine toen in een bekertje. Hij deed dit in de keuken in een plastic bekertje, hij vulde die voor de helft. Hij gaf mij toen die beker en deed de kamerdeur van de badkamer dicht. Hij zei toen tegen mij: "Drink op". (…) Hij gaf het en hij zei tegen mij dat ik het moest drinken. Hij zei dat ik niet mocht overgeven en hij bleef erbij staan. Hij had een stok bij zich. Ik was bang dat ik door hem zou worden geslagen als ik het niet op zou drinken. Als ik niet deed wat hij wilde dan werd ik geslagen.
V: Heeft u toen de urine gedronken?
A: Ja. (…)
V: Die keer dat u poep moest eten, hoe ging dat?
A: Dat was in hetzelfde bakje. Mijn zoontje, [slachtoffer 3] , moest van mijn man in dat potje poepen. Ik stond erbij toen mijn man tegen hem zei dat hij dat moest doen. Mijn man zei wil je even poepen. (…) Mijn man heeft het toen in een bekertje gedaan. Ik heb gehuild en gesmeekt omdat ik dat niet wilde. Ik heb toen dat hapje genomen.
V: Waarom heeft u die poep gegeten?
A: Hij stond weer met een stok of een mes. Ik kon de klappen niet meer aan. Ik kon de mishandelingen niet meer aan. Ik moest het doen voor hem. (…)
V: Wanneer moest u die poep eten?
A: Ik denk een week nadat ik de urine moest drinken. Dus ongeveer een maand tot twee maanden geleden.
[slachtoffer 3] , een van de kinderen van aangeefster en verdachte, is op 15 september 2020 in een studio verhoord. In het hierover opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende gerelateerd:
[slachtoffer 3] , geboren op [2008] . [5] (…) Hij ging mijn moeder slaan en scheldwoorden zeggen. (…) Mijn vader ging haar nog meer slaan en zei tegen mij jij moet haar ook slaan. Dan moesten wij haar slaan, slaan, slaan, slaan. Dat ging de hele tijd door. (…) Ooit heeft hij mijn zus geslagen toen ze het moeilijk vond bij haar huisschoolwerk of zo. Hij pakte haar bij haar haren en ging haar slepen over de grond naar de wc. Toen had hij een potlood meegepakt en in haar bil gestoken. (…) Hij ging ons prikken op ons been (…) [6]
V: Wat heb je zelf gezien of gehoord en meegemaakt?
A: Oh ja, die mes steek van mijn moeder. (…) Toen ging hij mijn moeder steken. Zo hier en daar, je weet wel denk ik. (Opmerking verbalisant: [slachtoffer 3] maakt met zijn rechterhand stekende bewegingen op zijn rechterbovenbeen.) (…) Het was hier ergens aan de zijkant. (…)
V: Bij het vrouwen gedeelte?
A: Ja hier en daarnaast. (Opmerking verbalisant: [slachtoffer 3] wijst op de rechter lies en de buitenzijde van het rechterbeen). (…) Ze zei oh het doet pijn. Toen zei hij dat weet ik. Ik heb dat expres gedaan want je hebt hier zo'n bloedlijn en als je daar geprikt of gesneden wordt ga je dood. Dat heb ik ook gehoord. Mijn vader zei daar heb je een bloedlijn en daarom, heb ik je expres daar gestoken. Dat heb ik allemaal gehoord. [7] (…)
V: Ja, je zegt bij mijn moeder vaker geslagen en dan overal in huis?
A: Ja.
V: En bij je broertjes?
A: Precies het zelfde alleen bij mijn kleine broertje, allebei in de woonkamer. (…)
V: En je kleinste broertje is dat een keer of vaker gebeurd?
A: Mmm, meer dan 10 of zo. Wij meer dan 50 of zo. (…)
A: Ook mijn moeder is met de riem geslagen.
V: En waarmee is je moeder nog meer geslagen?
A: Een ijzeren stok, metaal, een mes. (…) Op mijn moeder ook. Slaan met de hand. [8]
V: Maar ik heb het over de nacht dat jou vader je moeder zeer doet. Daar wil ik naar toe?
A: Hij ging eerst haar slaan, slepen, slaan. Op het bed ging hij haar duwen. Eerst haar slaan, een vieze moeder. (…) [9]
V: Maar wat zei hij dan over je moeder waardoor jij dacht dat ze slecht was?
A: (…) En zij heeft seks en zo en dingen. Ze houdt niet van je. Ik zorg toch altijd voor je. [10] (…)
V: En heb jij wel eens wondjes gehad, of pijn of letsels?A: Ja.V: En wat dan?A: Blauwe plekken overal. [11]
A: Oh ja papa had ons ook gestoken op ons been. (…)
V: Waarmee?
A: Met een potlood. [12]
A: Ze moest ons poep en plas eten. Ik en mijn broertje moesten poepen. En ze heeft het echt gegeten.
V: Wat vroeg die dan aan jou?
A: Wil je poepen en dat geeft hij aan mijn moeder. (…)
V: En heb je dat ook gezien dat ze dat at?
A: Hij zei zelf ik heb poep in haar mond gestopt, maar hij zei niet dat zij het gegeten heeft. Zij zei: "Ik heb het in mijn mond gehad".
V: En plas. Van wie zijn plas dan?
A: Van [slachtoffer 4] en mij. [13]
[slachtoffer 4] , een van de kinderen van aangeefster en verdachte, is op 15 september 2020 in een studio verhoord. In het hierover opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende gerelateerd::
[slachtoffer 4] , geboren op [2011] . [14] (…) Mijn moeder kreeg heel veel pijn. (…) Ik vind het niet leuk dat mijn vader bijna elke dag mijn moeder slaat. (…) Ook als mijn moeder niks verkeerds heeft gedaan gaat hij haar slaan. Ook als ik tegen mijn vader zeg stop we kunnen niks horen van de film gaat hij gewoon verder met slaan. Mijn moeder heeft een collega waarmee ze praat en mijn vader zegt jij bent vies want je praat met een andere man. Mijn broer en mijn zus ging hij keihard slaan. (…) Ik zag het elke keer als mijn moeder werd geslagen. (…) Hij zei heel veel dingen slecht. Hij sprak over doden en dingen doen met mijn moeder. (…) Hij slaat mijn moeder met een riem. Hij slaat mijn zus met zo'n koekenpan met gaatjes erin. Zo rond met puntjes. (…) Mijn zus had blauwe en rode plekken. (…) Hij zei ook dat mijn moeder en die man het samen deden. Dat vind ik echt niet leuk. (…) Mijn vader slaat mijn moeder als ze niets verkeerds heeft gedaan. Hij zegt dat mijn oma mijn moeder geen goede opvoeding heeft gegeven. [15] [slachtoffer 4] vertelt dat: (…) Hij heeft bijna alle pijn van zijn moeder gezien van alles wat ze heeft gekregen. (…) Hij zag dat zijn vader heet water uit de zwarte waterkoker over zijn moeder gooide in de badkamer. Hij wist dat het heet water was omdat zijn moeder hard ging schreeuwen. Het water werd op de kleding van zijn moeder gegooid. Hij heeft gezien dat zijn vader zijn zus sloeg met een riem tegen haar been. Zij moest toen heel hard huilen. Hij heeft gezien dat zijn vader zijn broer sloeg met de riem (…) op de benen. [16]
[slachtoffer 2] , een van de kinderen van aangeefster en verdachte, is op 28 oktober 2020 in een studio verhoord. In het hierover opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende gerelateerd:
Voornaam: [voornaam] . Achternaam: [slachtoffer 2] . Geboortedatum: [2007] . [17] (…)
A: Hij sloeg ons met een riem. Mijn moeder en alle kinderen. Hij haalde deze riem uit zijn broek. Gewoon een leren riem. Meestal met de riem van zijn riem. Hij sloeg ons meestal op de benen of de handen. Hij sloeg ons ook met een lepel met minigaatjes er in. Ik denk dat de lepel van plastic is, want hij ging best vaak kapot. Hierna pakte hij een ander voorwerp uit de keuken. Hij sloeg ons heel hard. Hierna zag ik op mijn armen of benen blauwe plekken. Hij sloeg mij meestal met een lepel uit de lade.
V: Hoe vaak sloeg hij jullie?
A: Heel vaak. Hij is ook wel eens maanden gestopt en daarna weer heel vaak wel. Soms elke dag.
V: Wie sloeg hij jullie allemaal?
A: [slachtoffer 4] werd niet zo vaak geslagen, de rest wel. [18] (…)
V: Volgens jouw broertjes ben je ook wel eens aan je haren door de kamer heen getrokken.
A: Ja. Hij heeft één keer wel eens mij aan mijn haren gepakt en met mijn haar en hoofd in de wc-pot gestopt. [19] (…)
A: Mijn vader heeft mij ook wel eens gestampt. Ik bedoel hiermee trappen op mij. Dit was dan op mijn rug. (…) Dit deed pijn.
V: Moest jij jouw moeder wel eens slaan in opdracht van jouw vader?
A: Ja, we moesten het van hem doen. Dan deed ik dan heel zacht want ik wilde het niet. Mijn vader zei dan dat ik harder moest slaan. (…) Ik sloeg haar overal op haar lichaam. Dit gebeurde heel vaak.
V: Jouw broertjes hebben het met ons over poep gehad.
A: Mijn broertjes moesten plassen en poepen. En zij moest dat drinken en eten. Ik heb één keer in een beker geplast. De beker moest ik in de badkamer neerzetten. (…) Volgens mij zei mijn vader dat mijn moeder die beker moest opdrinken. Later zei mijn vader dat mijn moeder het zelf wilde. Ik heb gevraagd aan mij moeder of zij het wilde. Mijn moeder zei toen dat ze werd gedwongen door mijn vader. [20]
[slachtoffer 5] , een van de kinderen van aangeefster en verdachte, is in juli 2020 in een studio verhoord. In het hierover opgemaakte proces-verbaal is onder meer het volgende gerelateerd:
[slachtoffer 5] , geboren op [2015] . [21] Hoe was het toen je woonde met papa en mama?
A: Apa (papa) heeft ama (mama) geslagen. (…) Ook gestampt. [22]
V: Jij hebt mij verteld dat Appa ama ging slaan. Dat die ging stompen. En dat die
A: Ging duwen.
O: [slachtoffer 5] gaat staan en maakt met zijn handen en lichaam een duwende beweging voorwaarts. Zo duwen naar buiten. (…)
V: Want heb jij dat zelf
gezien?
A: Ja. [23]
In een geneeskundige verklaring is over letsel aan het bovenbeen van aangeefster onder meer het volgende opgenomen:
Aangemaakt: 25-05-2020. [24] Open wond in rechterbovenbeen ontstaan, rondom de lies, veel bloedverlies. [25]
Forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg heeft onderzoek gedaan naar het letsel aan de lies van aangeefster. Hij heeft in zijn NFI-rapport van 13 november 2020 onder meer het volgende verklaard:
-
- Bevindt het letsel zich in de buurt van een slagader?
Ja. Het letsel bevond zich enkele centimeters onder de liesplooi, eveneens ongeveer in het midden aan de voorzijde van het bovenbeen.
- Wat is de gevaarsetting van het steken met een scherp voorwerp in de lies?
Door steken met een scherp voorwerp in de lies kan beschadiging van de bovenbeen-ader of —slagader worden opgelopen. Hierbij kan, indien niet tijdig adequaat medisch wordt ingegrepen, bijvoorbeeld door afdrukken van het bloedvat, levensbedreigend bloedverlies optreden. [26]
Uit letselonderzoek door de GGD is onder meer het volgende gebleken:
Naam: [slachtoffer 1] . Datum onderzoek: 08-06-2020. [27] (…) Lichaamsdeel: buik. Beschrijving: Op de rechterzijde van de onderbuik een donkerverkleuring van de huid, over een oppervlakte van ongeveer 9 bij 11cm, verlopend van onder de navel tot boven de schaamstreek. Toelichting: Deze huidbeschadiging kan passen bij thermisch letsel van een tot meerdere weken oud. [28] Lichaamsdeel: borst. Beschrijving: voorzijde van de linkerborst (…). Past de gemelde toedracht bij het letsel : zeer goed. (…) Deze huidbeschadiging kan passen bij thermisch letsel van een tot meerdere weken oud. [29] (…) Lichaamsdeel: borst. Beschrijving: op de rechterborst (…). Past de gemelde toedracht bij het letsel: goed. (…) Deze huidbeschadiging kan passen bij thermisch letsel van een tot meerdere weken oud. [30]
In een GOM-rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 december 2020 is door rapporteur A. de Boer onder meer het volgende gerelateerd:
De RvdK signaleert schade bij de oudste drie kinderen als gevolg van (…) blootstelling aan zeer ernstig oplopend huiselijk geweld. [31] (…) De verwerking van veronderstelde trauma’s en betekenis van alles wat de kinderen geleerd hebben en nu wordt bijgesteld, vergt hulp van behandeling van Psychotraumacentrum. [32]
De hiervoor weergegeven bewijsmiddelen worden steeds gebruikt tot het bewijs van het feit of de feiten, waarop zij blijkens hun inhoud uitdrukkelijk betrekking hebben. Sommige onderdelen van de bewijsmiddelen hebben niet betrekking op alle feiten, maar op één of meerdere feiten.
Bewijsoverwegingen
Betrouwbaarheid verklaringen kinderen en aangeefster
De drie oudste kinderen hebben in hun tweede studioverhoren afwijkende verklaringen afgelegd ten opzichte van hun eerste studioverhoren. In de eerste studioverhoren hebben de kinderen niet verklaard over huiselijk geweld dat hen is aangedaan of waarvan zij getuige zijn geweest. Enkele maanden later, toen zij opnieuw zijn verhoord, hebben de kinderen hierover wel uitgebreide, belastende verklaringen afgelegd.
Deskundige dr. F.H. Poletiek heeft de betrouwbaarheid van de verklaringen van de kinderen onderzocht. In haar rapport van 17 april 2021 en ter terechtzitting op 19 april 2021 heeft zij gemotiveerd uiteengezet waarom zij de belastende verklaringen van de kinderen betrouwbaar acht. Poletiek heeft enkele mogelijke oorzaken gegeven voor de discrepanties in de verklaringen tussen de studioverhoren van de kinderen. Zij overweegt ten eerste dat de kinderen in hun eerste verhoor bij de politie niet zijn bevraagd over hun eigen slachtofferschap van het huiselijk geweld. Ten tweede overweegt zij dat de angst die de kinderen tijdens het eerste verhoor hadden voor hun vader hen kan hebben weerhouden van het belastend verklaren. Jarenlang heeft verdachte de kinderen opgelegd om niet over het veelvormige huiselijk geweld te praten. Na de eerste verhoren zijn de kinderen in een andere omgeving terechtgekomen waar zij, bij afwezigheid van hun vader en waarschijnlijk aangemoedigd door hun moeder, oom en oma, hun spreekverbod hebben overwonnen. Poletiek merkt op dat de meeste verklaarde incidenten consistent tussen de kinderen en consistent met de oorspronkelijke verklaringen van moeder worden beschreven.
De verdediging heeft betoogd dat de kinderen niet uit eigen herinnering hebben verklaard, maar dat hun verklaringen (in)direct afkomstig zijn van aangeefster en andere familieleden, waardoor niet is uit te sluiten dat sprake is van ‘collaboratieve verhaalvertelling’. Ter terechtzitting heeft Poletiek op vragen van de voorzitter hierover verklaard dat zij in haar beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaringen heeft meegewogen dat in de tijd tussen de studioverhoren waarschijnlijk met de kinderen is gepraat over de gebeurtenissen. Dit heeft ertoe geleid dat zij heeft geconcludeerd dat de verklaringen van de kinderen niet in grote, maar in aanzienlijke mate steun geven aan het scenario dat zowel aangeefster als de kinderen zijn mishandeld. Poletiek heeft verklaard dat indien sprake zou zijn van collaboratieve verhaalvertelling, de verklaringen van de kinderen er anders zouden hebben uitgezien. De wijze waarop en de mate waarin de kinderen details geven sterkt haar in de overtuiging dat het hier gaat om eigen waarnemingen van de kinderen. Indien voor hen een verhaal zou zijn geconstrueerd zouden de kinderen niet hebben verklaard dat zij details en tijdstippen van het huiselijk geweld zijn vergeten, maar zouden zij dit juist hebben ingekleurd met wat aan hen was verteld. Dat waarschijnlijk door de moeder, de oom en de oma van de kinderen met de kinderen is gepraat over het huiselijke geweld betekent niet dat de kinderen niet uit eigen herinnering hebben verklaard.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van de kinderen betrouwbaar zijn. Zij gebruikt deze dan ook voor het bewijs.
Ten aanzien van de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangeefster overweegt de rechtbank dat haar verklaringen ten aanzien van de ten laste gelegde feiten worden ondersteund door vele letselfoto’s- en beschrijvingen, en de verklaringen van haar kinderen. Gelet op de duur waarin de feiten hebben plaatsgevonden is het niet vreemd dat aangeefster zich exacte tijdstippen en gedragingen niet herinnert. Dat aangeefster in haar eerste verhoor heeft verklaard dat haar kinderen niet door verdachte werden mishandeld en daar later op is teruggekomen maakt haar verklaringen ook niet zonder meer onbetrouwbaar. Aangeefster heeft hiervoor een geloofwaardige verklaring gegeven, namelijk dat zij bij het doen van de aangifte bang was dat haar kinderen haar zouden worden ontnomen indien zij zou toegeven dat deze jarenlang zijn mishandeld.
De rechtbank acht de verklaringen van aangeefster gelet op het voorgaande betrouwbaar en gebruikt ook deze voor het bewijs.
Poging doodslag
Voor een bewezenverklaring van het onder feit 1 primair ten laste gelegde dient vast komen te staan dat verdachte opzet had om aangeefster te doden door haar met een mes in haar bovenbeen te steken.
De ondergrens van een bewezenverklaring van opzet is het zogeheten voorwaardelijke opzet. Hiervan is sprake indien verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat aangeefster door zijn handelen zou komen te overlijden. De beantwoording van de vraag of een gedraging de aanmerkelijke kans op een bepaald gevolg in het leven roept, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. Daarbij komt betekenis toe aan de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het zal in alle gevallen moeten gaan om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk (reëel en niet onwaarschijnlijk) is te achten.
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte aangeefster met een mes in haar bovenbeen, rondom de lies en dicht bij een slagader heeft gestoken. Uit het rapport van de forensisch arts B.F.L. Oude Grotebevelsborg volgt dat door een dergelijk steken levensbedreigend bloedverlies kan optreden indien niet tijdig medisch wordt ingegrepen. De gedraging van verdachte riep naar het oordeel van de rechtbank dan ook de reële en niet onwaarschijnlijke kans in het leven dat aangeefster daardoor zou komen te overlijden. Verdachte was zich bewust van deze kans. Hij heeft immers tegen [slachtoffer 3] gezegd dat hij expres daar had gestoken omdat hij wist dat daar een bloedlijn (de rechtbank begrijpt slagader) liep en als je daar geprikt of gesneden wordt ga je dood. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging van verdachte naar zijn uiterlijke verschijningsvorm kan worden aangemerkt als zozeer op het doden van aangeefster gericht te zijn dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is niet gebleken. Het enkele feit dat verdachte na het steken van aangeefster met haar naar de huisartsenpost is gegaan en heeft geprobeerd het bloeden te stelpen doet aan dit oordeel niet af. Door op die plek te steken liep verdachte immers het risico dat het stelpen niet afdoende was geweest en hulp niet tijdig kon worden ingeschakeld. Het onder zaak 1 feit 1 primair ten laste gelegde is wettig en overtuigend bewezen.
Toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Uit de bewijsmiddelen volgt dat verdachte heet water over (delen van) het lichaam van aangeefster heeft gegooid/gegoten. Ook staat vast dat aangeefster daardoor thermisch letsel (brandwonden) heeft opgelopen op onder meer haar borsten. Over de vraag of dit letsel is aan te merken als zwaar lichamelijk letsel overweegt de rechtbank het volgende.
Artikel 82 Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) geeft een opsomming van de gevallen die als zwaar lichamelijk letsel moeten worden aangemerkt. Die bepaling laat de rechter evenwel de vrijheid om ook buiten die gevallen het lichamelijk letsel als zwaar te beschouwen indien dat voldoende belangrijk is om naar gewoon spraakgebruik als zodanig te worden aangeduid (zie HR 14 februari 2006, LJN AU8055). Daarbij wegen factoren mee als de aard van het letsel, de noodzaak en aard van het medisch ingrijpen en het uitzicht op (volledig) herstel.
Aangeefster heeft brandwonden opgelopen waarvoor niet medisch/operatief is ingegrepen. Van de littekens die aangeefster heeft opgelopen is op grond van het dossier niet met zekerheid vast te stellen dat deze nog steeds aanwezig zijn en/of blijvend van aard zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de verwondingen van aangeefster niet als zwaar lichamelijk letsel kunnen worden gekwalificeerd. Zij zal verdachte daarom vrijspreken van het onder zaak 1 feit 2 primair ten laste gelegde.
Poging toebrengen zwaar lichamelijk letsel
Voor een bewezenverklaring van de onder zaak 1 feit 2 subsidiair ten laste gelegde poging tot zware mishandeling dient komen vast te staan dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel bij aangeefster.
Verdachte heeft meermaals heet water over (delen van) het lichaam van aangeefster gegooid en/of gegoten. Het is een feit van algemene bekendheid dat kokend water zware brandwonden en blijvend letsel kan veroorzaken. De rechtbank is daarom van oordeel dat door het handelen van verdachte een aanmerkelijke kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel in het leven werd geroepen. Verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat de gedragingen van verdachte naar hun uiterlijke verschijningsvorm kunnen worden aangemerkt als zozeer op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel te zijn gericht dat het, behoudens aanwijzingen voor het tegendeel, niet anders kan zijn geweest dan dat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans op dat gevolg heeft aanvaard. Van dergelijke aanwijzingen voor het tegendeel is de rechtbank niet gebleken. Zij acht het onder zaak 1 feit 2 subsidiair ten laste gelegde dan ook wettig en overtuigend bewezen.
Benadeling van de gezondheid
Over de vraag of de kinderen in hun gezondheid zijn benadeeld ten gevolge van het onder zaak 1 feit 3 ten laste gelegde overweegt de rechtbank het volgende.
Uit de bewijsmiddelen blijkt dat de kinderen de mishandeling, vernedering en kleinering van hun moeder hebben gezien en daar zelfs aan hebben moeten deelnemen. Voor psychische mishandeling of emotionele verwaarlozing van kinderen hanteert het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) de volgende definitie: aanhoudende of extreme frustratie van elementaire emotionele behoeften van het kind, waaronder ongevoeligheid van de ouders met betrekking tot het ontwikkelingsniveau van het kind alsmede het uiten van bedreigingen (zonder verwondingen). Onder psychische mishandeling of emotionele verwaarlozing valt ook het getuige zijn van het kind van geweld tussen de ouders of een van de ouders en zijn/haar (ex-)partner. [33] De Jeugdwet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning 2015 definiëren kindermishandeling als: elke vorm van voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard, die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of van onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Vormen hiervan zijn lichamelijke mishandeling, lichamelijke verwaarlozing,
psychische mishandeling, psychische verwaarlozing, seksueel misbruik en getuige zijn van geweld in het gezin.
De rechtbank leidt uit het voorgaande af dat het getuige zijn van huiselijk geweld is te kwalificeren als psychische mishandeling. De vraag die de rechtbank vervolgens moet beantwoorden is of psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr. De rechtbank is van oordeel dat dit het geval is.
Hoewel in de wetsgeschiedenis van artikel 300 Sr niet wordt gesproken over de geestelijke gezondheid, sluit de tekst van artikel 300 Sr dit ook niet uit. De in het vierde lid van artikel 300 Sr genoemde gelijkstelling van mishandeling met benadeling van de gezondheid biedt aanknopingspunten voor strafbaarheid van niet alleen het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust, maar ook voor mishandelingen van psychische aard. De rechtbank verwijst in dat verband ook naar het antwoord van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 1 september 2020 op Kamervragen over psychische mishandeling waarin hij op vragen over de strafrechtelijke aanpak van psychische mishandeling wijst op artikel 300 Sr. [34] De rechtbank is van oordeel dat niet iedere kleinerende of denigrerende handeling of opmerking als mishandeling in de zin van artikel 300 Sr kan worden aangemerkt. Het komt aan op de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging(en) van verdachte en de omstandigheden waaronder deze is/zijn verricht.
In onderhavig geval zijn vier opgroeiende kinderen vanaf 2018 gedurende meer dan drie jaren getuige geweest van zeer ernstig, veelvormig huiselijk geweld. Verdachte heeft de moeder van de kinderen in hun bijzijn mishandeld, vernederd, gekleineerd, uitgescholden en bedreigd als hierboven bewezen verklaard. Uit het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 december 2020 volgt dat ten gevolge hiervan de drie oudste kinderen schade hebben opgelopen. Om de veronderstelde trauma’s te verwerken hebben zij hulp en behandeling nodig van het Psychotraumacentrum. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden niet anders kan worden gezegd dan dat de drie oudste kinderen door de psychische mishandeling die hen is aangedaan in hun gezondheid zijn benadeeld. Dat geldt niet voor het jongste kind, nu de Raad voor de Kinderbescherming heeft geconcludeerd dat er bij hem geen opvallende signalen meer zijn nadat hij in de afgelopen maanden een consequente opvoeding heeft gehad.
Gelet op de omvang, duur en aard van de gedragingen van verdachte jegens aangeefster in het bijzijn van zijn kinderen, bestond er een aanmerkelijke kans op de benadeling van de (psychische) gezondheid van de kinderen. Verdachte moet zich hiervan bewust zijn geweest. Door desalniettemin te handelen als hij heeft gedaan heeft verdachte genoemde aanmerkelijke kans bewust aanvaard.
De rechtbank acht gelet op het voorgaande ook het onder zaak 1 feit 3 ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.

5.BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
Zaak 1
Feit 1 primair
op 25 mei 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] met een mes in het bovenbeen heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 subsidiair
in de periode van 1 mei 2020 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte (telkens)
- die [slachtoffer 1] heet water over de rechter- en linkerborst en het lichaam gegoten en/of gegooid terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 3
in de periode van 1 januari 2018 tot en met 7 juni 2020 te Utrecht opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer 2] (geboren [2007] ) en [slachtoffer 3] (geboren [2008] ) en [slachtoffer 4] (geboren [2011] ) heeft benadeeld door al dan niet in het bijzijn van voornoemde personen (bij herhaling) (telkens) hun moeder [slachtoffer 1] opzettelijk te kleineren en/of uit te schelden en/of te vernederen en/of te mishandelen en/of te bedreigen;
Feit 4
in de periode van 11 juni 2008 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht zijn echtgenote, te weten [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door (telkens) die [slachtoffer 1] ,
- in/tegen het gezicht, het hoofd, de armen en de rug, te slaan en te trappen,
- met een (nijp)tang haar tong vast te pakken en aan haar tong te trekken,
- met een deegroller, een stenen vijzel en/of een stok, althans een hard voorwerp, op/tegen het lichaam te slaan,
- te dwingen poep te eten en urine te drinken, en
- door zijn kinderen te laten slaan;
Zaak 2
in de periode van [2007] tot en met 7 juni 2020 te Utrecht, zijn kinderen, te weten [slachtoffer 2] (geboren [2007] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren [2008] ) en/of [slachtoffer 4] (geboren [2011] ) en/of [slachtoffer 5] (geboren [2015] ) heeft mishandeld door (telkens) die kinderen, althans een van die kinderen;
- op/tegen het lichaam te stompen, slaan, schoppen en/of trappen, en/of
- ( met kracht) aan de haren te trekken, en/of
- met een (leren)riem op/tegen de benen en/of armen te slaan en/of
- met een plastic lepel, op/tegen de armen en/of benen, te slaan, en/of
- met een potlood in het lichaam te prikken.
Voor zover in het bewezen verklaarde deel van de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in de verdediging geschaad.
Hetgeen meer of anders is ten laste gelegd is niet bewezen. Verdachte wordt hiervan vrijgesproken.

6.STRAFBAARHEID VAN DE FEITEN

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezen verklaarde levert volgens de wet de volgende strafbare feiten op:
Zaak 1 feit 1:
poging tot doodslag.
Zaak 1 feit 2:
poging tot zware mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot.
Zaak 1 feit 3
en
Zaak 2:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn kind, meermalen gepleegd.
Zaak 1 feit 4:
mishandeling, terwijl de schuldige het misdrijf begaat tegen zijn echtgenoot.

7.STRAFBAARHEID VAN VERDACHTE

Er is geen omstandigheid gebleken of aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.OPLEGGING VAN STRAF EN MAATREGEL

8.1
De vordering van de officier van justitie
De primaire vordering van de officier van justitie houdt in:
  • een gevangenisstraf van 5 jaren, met aftrek van het voorarrest;
  • de ongemaximeerde terbeschikkingstelling (TBS-maatregel) van verdachte met bevel tot verpleging van overheidswege.
De officier van justitie heeft, voor het geval de rechtbank niet overgaat tot oplegging van de gevorderde TBS-maatregel, subsidiair het volgende gevorderd:
  • een gevangenisstraf van 8 jaren, met aftrek van het voorarrest;
  • een dadelijk uitvoerbare vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Wetboek van Strafrecht, in de vorm van een contactverbod met aangeefster en de kinderen voor de duur van 5 jaren, bij iedere overtreding te vervangen door 1 week hechtenis;
  • een gedragsbeïnvloedende of vrijheidsbeperkende maatregel als bedoel in artikel 38z Wetboek van Strafrecht.
Ondanks dat verdachte geen medewerking heeft verleend aan psychiatrisch- en psychologisch onderzoek, en rapporteurs van het Pieter Baan Centrum geen advies hebben uitgebracht, bevat het dossier naar het oordeel van de officier van justitie voldoende aanwijzingen om de volgende persoonlijkheidsstoornissen bij verdachte vast te stellen: narcistische dynamiek met een empathisch beperkt vermogen, sadistische kenmerken en paranoïde dan wel schizoyptische kenmerken. Nu bij verdachte tijdens het begaan van de feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling of stoornis van de geestvermogens en ook aan de overige vereisten voor oplegging van de TBS-maatregel met bevel tot verpleging van overheidswege is voldaan, acht de officier oplegging van deze maatregel passend en geboden. Bij het bepalen van de duur van de geëiste gevangenisstraf heeft de officier gelet op de ernst van de feiten en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Gelet op het risico van eerwraak en het hoge recidiverisico op de lange termijn acht de officier van justitie oplegging van de (subsidiair) geëiste maatregelen noodzakelijk.
8.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft het volgende aangevoerd. Oplegging van een TBS-maatregel is niet mogelijk, omdat de psychiater en psycholoog niet hebben kunnen vaststellen dat verdachte ten tijde van het feit leed aan een gebrekkige ontwikkeling of stoornis van zijn geestvermogens. De rechtbank kan dit ambtshalve vaststellen, maar dat gebeurt doorgaans alleen in zaken waar er andere informatie is die oplegging van de TBS-maatregel rechtvaardigt. Daaraan ontbreekt het in deze zaak.
De raadsvrouw heeft de rechtbank voorts verzocht ermee rekening te houden dat verdachte en aangeefster inmiddels zijn gescheiden en dat verdachte sinds zijn aanhouding geen enkel contact meer heeft (gelegd) met aangeefster en zijn kinderen. Ook heeft hij zich neergelegd bij het feit dat hij uit het ouderlijk gezag is gezet en dat hij het contact met de kinderen - na detentie - voorzichtig en met hulp van instanties zal moeten opbouwen. Bovendien is verdachte nooit eerder met politie en justitie in aanraking geweest en blijkt uit het penitentiair dossier van cliënt dat hij in detentie goed functioneert. Verder is verdachte bereid zich aan eventuele (bijzondere) voorwaarden te houden.
8.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij het bepalen van de straf en maatregelen heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en vrijheidsbenemende maatregelen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich langdurig schuldig gemaakt aan excessief, veelvormig en mensonterend huiselijk geweld jegens zijn voormalige echtgenote en zijn vier kinderen. De handelingen van verdachte, het sadistische en wrede karakter ervan, zijn uitzonderlijk. Verdachte heeft zijn voormalige echtgenote geprobeerd te doden door haar met een mes in haar bovenbeen te steken en haar geprobeerd zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door heet water over haar borsten en lichaam te gooien en/of te gieten. Verdachte heeft haar daarnaast veelvuldig (met harde voorwerpen) geslagen en met een tang haar tong vastgepakt en aan haar tong getrokken. Verdachte heeft aangeefster gedwongen om de ontlasting en urine van haar eigen kinderen te eten/drinken, wat vreselijk voor haar moet zijn geweest.
Bijzonder wreed richting haar, maar ook richting de kinderen is dat hij haar jarenlang heeft mishandeld, vernederd, gekleineerd, beledigd en bedreigd waar de kinderen bij waren waardoor haar kinderen een negatief en verwrongen beeld van haar kregen. Verdachte heeft bovendien zijn kinderen betrokken in de mishandelingen en hen er onder meer toe aangezet hun moeder te slaan. Verdachte heeft door zo te handelen de gezondheid van zijn drie oudste kinderen benadeeld, waardoor zij al op jonge leeftijd psychische schade hebben opgelopen waarvoor zij behandeld zullen moeten worden. Daarnaast heeft hij ook nog zijn kinderen veelvuldig mishandeld door hen onder andere met een leren riem te slaan.
Dat deze feiten een grote impact hebben gehad op aangeefster en haar kinderen is onder meer gebleken uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen. Aangeefster en de kinderen zijn inmiddels aangemeld voor psychologische behandeling. De rechtbank neemt het verdachte bijzonder kwalijk dat hij de lichamelijke integriteit, de persoonlijke vrijheid en het levensgeluk van zijn gezinsleden op zeer grove wijze heeft geschaad.
Persoon van verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van een uittreksel justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 26 januari 2021. Hieruit blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor een strafbaar feit. De rechtbank heeft dit niet meegewogen in de strafmaat.
De rechtbank heeft ook gelet op een reclasseringsrapport van reclasseringswerker mevrouw H.M.D. Bloemen d.d. 10 maart 2021 en de door haar ter terechtzitting gegeven toelichting. De reclassering heeft de rechtbank geadviseerd om aan verdachte een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen. De verwachting is dat verdachte niet zal meewerken aan behandeling en/of andere interventies. De reclassering adviseert de rechtbank daarnaast om bij een veroordeling tot een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf een gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen, zodat gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende voorwaarden toegepast kunnen worden na de gevangenisstraf. De reclassering adviseert dit gezien de aard van de verdenking en de weigering van betrokkene om aan (psychologische) onderzoeken mee te werken. Indien geen interventies worden ingezet, is er een kans dat betrokkene uit wraak naar aangeefster toe zal gaan en geweld zal gebruiken. De reclassering schat de kans op recidive, bij bewezenverklaring, op de lange termijn in als hoog. Verdachte lijkt niet in staat om een geweldloze relatie te hebben en ook bij een nieuwe partner ziet de reclassering risico’s als het gaat om gewelddadig gedrag. Ondanks dat de reclassering de risico- en beschermende factoren niet heeft kunnen vaststellen vanwege de proceshouding van verdachte, zijn er wel veel zorgen geuit door andere instanties. De reclassering heeft ter terechtzitting verklaard dat er enorme risico’s bestaan die niet moeten worden genegeerd.
De rechtbank heeft ook gelet op een NIFP-rapport over verdachte d.d. 2 februari 2021. Verdachte heeft geen enkele medewerking verleend aan het psychologisch- en psychiatrisch onderzoek. G.M. Jansen, GZ-psycholoog, en M. Fluit, psychiater, zijn mede daardoor niet in staat geweest een uitspraak te doen over een eventuele doorwerking van mogelijke psychopathologie in het bewezen verklaarde noch om de mate van toerekenbaarheid te beoordelen. De psycholoog en de psychiater hebben daarom ook geen antwoord gegeven op de vraag of behandeling voor verdachte geïndiceerd is in het kader van recidivebeperking en - als dit al geïndiceerd zou zijn - in welk (juridisch) kader dit dan zou moeten plaatsvinden.
De rechtbank weegt strafverzwarend mee dat verdachte iedere medewerking aan psychiatrisch en psychologisch onderzoek heeft geweigerd terwijl de door hem gepleegde feiten daarvoor alle aanleiding geven. Uit deze onderzoeken had kunnen blijken of er bij hem sprake is van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling en zo ja welke behandeling voor verdachte geïndiceerd is om recidive te voorkomen en of contact met zijn vier kinderen in de toekomst mogelijk is te herstellen.
TBS?
De officier van justitie heeft gevorderd verdachte voor de ongemaximeerde duur ter beschikking te stellen met bevel tot verpleging van overheidswege. De rechtbank overweegt als volgt.
Voor oplegging van een TBS-maatregel is onder meer vereist dat vast komt te staan dat bij verdachte ten tijde van de bewezen verklaarde feiten een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis bestond. Ten behoeve van deze vaststelling behoeft de rechter een advies van twee gedragsdeskundigen, waaronder een psychiater. Omdat verdachte niet heeft meegewerkt aan de opstelling van een dergelijk advies hebben de gedragsdeskundigen niet kunnen vaststellen of er bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van de geestvermogens. De officier van justitie heeft de rechtbank verzocht om aan verdachte desalniettemin een TBS maatregel op te leggen. De rechtbank overweegt hierover het volgende.
De rechtbank constateert dat verdachte langdurig excessief, wreed en onverklaarbaar geweld heeft gepleegd jegens zijn gezinsleden. Dit enkele gegeven is naar het oordeel van de rechtbank echter onvoldoende om ambtshalve een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens te kunnen vaststellen. De inhoud van het opgemaakte NIFP-rapport geeft geen aanknopingspunten voor het aannemen van een ziekelijke stoornis of een gebrekkige ontwikkeling in de geestvermogens van verdachte. Ook zijn er geen (andere) rapporten, stukken of verklaringen beschikbaar waarin de medisch geestelijke situatie van verdachte ten tijde van het bewezen verklaarde nader wordt geduid, en heeft verdachte zelf geen enkel inzicht gegeven in zijn beweegredenen. De rechtbank sluit niet uit dat verdachte de door de officier van justitie genoemde stoornissen heeft maar heeft in de stukken hiervoor onvoldoende aanknopingspunten gevonden. Het gaat de rechtbank te ver om op basis van de rapporten van het NIFP en de reclassering de hypothetische mogelijke stoornissen vast te stellen. Bij gebrek aan inzicht in en informatie over de psychische gesteldheid van verdachte ziet de rechtbank dan ook geen mogelijkheid om ambtshalve een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens vast te stellen. Oplegging van de gevorderde TBS-maatregel is daarmee uitgesloten.
Strafoplegging
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen over de aard en ernst van de feiten kan niet worden volstaan met een andere straf dan een langdurige gevangenisstraf. Bij het bepalen van de duur daarvan heeft de rechtbank gelet op de eis van de officier van justitie en straffen die worden opgelegd in soortgelijke gevallen, met dien verstande dat onderhavige zaak zich nauwelijks laat vergelijken met andere zaken door de aard en ernst van de gedragingen. De rechtbank acht, alles overwegende, een gevangenisstraf voor de duur van negen jaren passend en geboden.
De gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
Het doel van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel is om ernstige geweldsdelinquenten met zo weinig mogelijk risico terug te laten keren in de maatschappij.
Aan de wettelijke vereisten voor de oplegging van een maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding of vrijheidsbeperking als bedoeld in art. 38z, eerste lid, Sr is voldaan. Verdachte heeft zich immers schuldig gemaakt aan misdrijven die zijn gericht tegen de onaantastbaarheid van de lichamen van de slachtoffers. Op deze misdrijven zijn naar de wettelijke omschrijvingen gevangenisstraffen van vier jaren of meer gesteld. Aan verdachte wordt ter zake van de strafbare feiten bovendien een onvoorwaardelijke gevangenisstraf opgelegd.
De rechtbank heeft bij de beoordeling van de noodzaak van deze maatregel gelet op de hiervoor genoemde overwegingen uit het reclasseringsadvies, met name op wat naar voren is gebracht over het hoge recidiverisico. De rechtbank is gelet daarop van oordeel dat de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen, oplegging van de gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel eist. Verdachte heeft zich bij monde van zijn raadsvrouw bereid verklaard om zich op enig moment te houden aan voorwaarden die aan hem worden opgelegd.
Vrijheidsbeperkende maatregel (contactverbod)
Uit een analyse door het Landelijk Expertise Centrum Eer Gerelateerd Geweld (hierna: LEC) d.d. 16 april 2021 blijkt dat een oom uit de familie van verdachte thans nog contact opneemt met aangeefster en haar familie. In de analyse staat verder het volgende. Het feit dat familie van verdachte, kennelijk ondanks de scheiding, nog voeling probeert te houden met het gezin, kan een aanwijzing zijn dat men nog “niet klaar is” met de gang van zaken. Hoewel deze bewuste oom uiteraard kan handelen uit een vorm van interesse, leert de ervaring dat er ook sprake kan zijn van collectief handelen. Een manier van handelen waar het familiale belang meer prioriteit heeft dan het belang van het gezin en of het individu. Men maakt immers deel uit van een collectief dat in grote lijnen cultureel gezien gestempeld wordt door een moraal van eer en schaamte. Een collectief waar het probleem van de één direct ook impact kan hebben op de anderen. Het LEC acht het van belang dat het gezin periodiek wordt gemonitord.
Uit deze analyse van het LEC en hetgeen de reclassering heeft overwogen over het recidiverisico volgt dat er een concreet risico bestaat dat verdachte in de toekomst (in)direct in contact zal treden met aangeefster, haar kinderen of overige familieleden. Aangeefster en haar broer hebben belastend jegens verdachte verklaard en daarmee mogelijk de eer van de familie geschonden en een oom uit de familie van verdachte heeft recentelijk contact opgenomen met de familie van aangeefster. Ook hebben aangeefster en de kinderen aangegeven bang te zijn dat verdachte hen koste wat kost zal opzoeken. De rechtbank zal gelet op deze feiten en omstandigheden voor de beveiliging van de maatschappij en voor het voorkomen van strafbare feiten bevelen dat verdachte zich onthoudt van contact met [slachtoffer 1] , de vier kinderen en overige familieleden.
De rechtbank legt deze vrijheidsbeperkende maatregel op voor de maximale duur van 5 jaren. Voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan, zal vervangende hechtenis voor een hierna te bepalen duur worden opgelegd.
Dadelijke uitvoerbaarheid
De rechtbank acht de dadelijke uitvoerbaarheid van de vrijheidsbeperkende maatregel aangewezen omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich opnieuw belastend gedraagt jegens aangeefster, haar kinderen of overige familieleden. Zij overweegt hiertoe dat uit de voorliggende stukken volgt dat er een concreet risico bestaat op eerwraak door (de familie van) verdachte richting het gezin en/of de familie van aangeefster. Ook de reclassering maakt zich ernstige zorgen over de veiligheid van aangeefster en haar kinderen. De rechtbank beveelt daarom dat de op te leggen vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

9.BENADEELDE PARTIJ

Aangeefster [slachtoffer 1] en de vier kinderen hebben zich als benadeelde partij in het geding gevoegd. Aangeefster vordert een bedrag van € 50.000,- , en de kinderen vorderen ieder een bedrag van € 5.000,-. Deze bedragen bestaan uit immateriële schade.
9.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd de vorderingen toe te wijzen. Ten aanzien van de vordering van aangeefster heeft zij zich met betrekking tot de hoogte daarvan gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. De vorderingen van de kinderen dienen integraal te worden toegewezen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente.
9.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de vorderingen niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard. Vergoeding van immateriële schade voor geestelijk letsel op grond van artikel 6:106 BW is alleen mogelijk als sprake is van dusdanig geestelijk letsel dat dit kan worden aangemerkt als een aantasting in de persoon. De vorderingen zijn op dit punt onvoldoende onderbouwd.
Ook liggen de nadelige gevolgen voor de benadeelde partijen niet zo voor de hand dat een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ kan worden aangenomen. Zo staat in de brief van [naam] (enkel) te lezen dat aangeefster veel piekert, slecht slaapt en dat zij stress ervaart. Ook bij de kinderen is geen diagnose gesteld en is thans nog geheel onduidelijk of de feiten (psychische) gevolgen voor hen zullen hebben. De verdediging heeft aangevoerd dat aanhouding van de zaak voor nader onderzoek een onevenredige belasting van het strafproces oplevert. Subsidiair heeft de verdediging de rechtbank verzocht om de gevorderde bedragen fors te matigen.
9.3
Het oordeel van de rechtbank
Juridisch kader
Art. 6:106 BW geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin deze bepaling recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Immateriële schade kan onder meer worden toegekend indien een benadeelde partij in zijn of haar persoon is aangetast. Hiervan is sprake indien de benadeelde partij lichamelijk letsel heeft bekomen, in zijn of haar eer of goede naam is geschaad, of op andere wijze in zijn of haar persoon is aangetast. Van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ is in ieder geval sprake indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Vordering aangeefster
Aangeefster heeft blijkens het dossier rechtstreekse schade in de vorm van lichamelijk letsel opgelopen ten gevolge van het tegen haar gerichte geweld, zoals bewezen verklaard. Dit letsel vormt daarmee zonder meer een grondslag voor toewijzing van haar vordering tot schadevergoeding. De rechtbank is daarnaast van oordeel dat de aard en de ernst van de normschending, met name ten aanzien van de jegens aangeefster gepleegde mishandelingen, meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor aangeefster zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Aangeefster is langdurig excessief mishandeld en zal binnenkort starten met psychologische behandeling. Dat zij door de mishandelingen in haar persoon is aangetast acht de rechtbank volstrekt aannemelijk. De rechtbank zal de schade op dit moment begroten op € 25.000,-. Zij heeft bij het bepalen van dit bedrag gelet op de hoogte van toegewezen vorderingen tot schadevergoeding in soortgelijke zaken. Omdat de psychologische behandelingen nog moeten starten en er voor de rechtbank onvoldoende zicht bestaat op de totale omvang en duur van het psychische letsel zal de rechtbank [slachtoffer 1] voor het overige deel niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering. Immers de behandeling hiervan zou een onevenredige belasting van het strafgeding opleveren.
Ten aanzien van de wettelijke rente overweegt de rechtbank dat deze ingaat vanaf het moment dat de schade is ingetreden. Bij een bewezenverklaring als de onderhavige waarbij er sprake is van mishandeling gedurende vele jaren en daarnaast van poging doodslag en poging zware mishandeling van recentere data kan niet zonder meer aangenomen worden dat de volledige schade vanaf het begin is ingetreden. De rechtbank zal met het oog op de bewezenverklaring de wettelijke rente over het bedrag van € 10.000,- toewijzen vanaf 11 juni 2008, de begindatum van de in feit 4 bewezenverklaarde mishandeling, en over het bedrag van € 15.000,- vanaf 1 januari 2018. Bij gebreke van een concrete datum gaat de rechtbank ervan uit dat aangeefster op of omstreeks 1 januari 2018 is gaan werken en de fysieke mishandelingen, in het bijzijn van en later ook door de kinderen, weer zijn aangevangen.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 1] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag van € 25.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente over € 10.000,- vanaf 11 juni 2008 en de gevorderde wettelijke rente over € 15.000,- vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 160 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft.
De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
Vorderingen kinderen
De rechtbank is van oordeel dat de drie oudste kinderen rechtstreeks immateriële schade hebben geleden door een aantasting in hun persoon ten gevolge van het onder zaak 1 feit 3 bewezen verklaarde. De aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de drie oudste kinderen brengen mee dat sprake is van een aantasting in hun persoon op andere wijze. De drie oudste kinderen zijn gedurende meerdere jaren blootgesteld aan excessief, veelvormig en zeer ernstig huiselijk geweld waardoor zij in hun gezondheid zijn benadeeld. De vorderingen van deze kinderen zijn met concrete gegevens onderbouwd. Uit een rapport van de Raad voor de Kinderbescherming volgt dat zij schade hebben opgelopen als gevolg van onder meer de blootstelling aan zeer ernstig oplopend huiselijk geweld en dat zij voor de verwerking daarvan psychologische hulp nodig hebben. Zij starten binnenkort met een psychologische behandeling. De rechtbank acht de gevorderde € 5.000,- aan immateriële schadevergoeding ten aanzien van de drie oudste kinderen, te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] redelijk en billijk. Zij begroot de schade op dat bedrag en zal de vorderingen dan ook tot dat bedrag toewijzen, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling.
Als extra waarborg voor betaling zal de rechtbank ten behoeve van [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] en [slachtoffer 4] aan verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van het bedrag voor ieder van hen van € 5.000,-, te vermeerderen met de gevorderde wettelijke rente vanaf 11 juni 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling per toegewezen vordering van € 5.000,-, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft. De betaling die is gedaan aan de Staat wordt op de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij waarop de betaling betrekking heeft te weten [slachtoffer 2] , [slachtoffer 3] danwel [slachtoffer 4] in mindering gebracht. Dit geldt andersom ook indien betaling is gedaan aan de benadeelde partij.
Verdachte zal ook worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partijen hebben gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken. Deze kosten worden tot op dit moment begroot op nihil.
De rechtbank zal de benadeelde partij [slachtoffer 5] niet-ontvankelijk verklaren in de vordering nu zowel uit het dossier als uit het verhandelde ter terechtzitting geen concrete gegevens naar voren zijn gekomen waaruit blijkt dat [slachtoffer 5] in zijn persoon is aangetast ten gevolge van het bewezen verklaarde. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen. De rechtbank compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.

10.TOEPASSELIJKE WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38v, 38w, 38z, 45, 57, 287, 300, 302 en 304 van het Wetboek van Strafrecht, zoals de artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.BESLISSING

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt verdachte vrij van het onder feit 2 primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
  • verklaart het ten laste gelegde bewezen als hiervoor in rubriek 5 is vermeld;
  • verklaart het meer of anders ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij;
Strafbaarheid
  • verklaart het bewezen verklaarde strafbaar en kwalificeert dit zoals hiervoor in rubriek 6 is vermeld;
  • verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
  • veroordeelt verdachte tot
  • bepaalt dat de tijd, door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht.
Gedragsbeïnvloedende en vrijheidsbeperkende maatregel
- legt aan verdachte op de
maatregel strekkende tot gedragsbeïnvloeding en vrijheidsbeperkingop grond van 38z Wetboek van Strafrecht;
Vrijheidsbeperkende maatregel
  • legt aan verdachte op de
  • deze maatregel houdt in dat verdachte zich
  • indien niet aan de maatregel wordt voldaan zal vervangende hechtenis worden toegepast voor de duur van 1 (één) week voor iedere keer dat niet is voldaan aan de maatregel met een maximum van 6 (zes) maanden (180 dagen);
  • beveelt dat de vrijheidsbeperkende maatregel op grond van artikel 38v, vierde lid van het Wetboek van Strafrecht
Benadeelde partij
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 1] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.000,-- vanaf 11 juni 2008 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 15.000,-- vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • verklaart [slachtoffer 1] voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering en bepaalt dat deze kan worden aangebracht bij de burgerlijke rechter;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] aan de Staat € 25.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over € 10.000,-- vanaf 11 juni 2008 en vermeerderd met de wettelijke rente over € 15.000,-- vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 160 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 2] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 2] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 3] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 3] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • wijst de vordering van
  • veroordeelt verdachte tot betaling aan [slachtoffer 4] van het toegewezen bedrag, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling;
  • legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 4] aan de Staat € 5.000,- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 1 januari 2018 tot de dag van volledige betaling. Als door verdachte niet wordt betaald, zal deze verplichting worden aangevuld met 60 dagen gijzeling, waarbij toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
  • bepaalt dat verdachte van zijn verplichting tot het vergoeden van schade is bevrijd als hij op een van de hiervoor beschreven manieren de schade aan de benadeelde dan wel aan de Staat heeft vergoed;
  • veroordeelt verdachte ook in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil;
  • verklaart
  • bepaalt dat de benadeelde partij de vordering kan aanbrengen bij de burgerlijke rechter;
  • compenseert de proceskosten van de benadeelde partij en verdachte, in die zin dat ieder haar eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.J.B. Corbeij, voorzitter, mrs. M.E. Falkmann en A. Bouteibi, rechters, in tegenwoordigheid van mr. R.H.A. de Poot, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van 3 mei 2021.
Rechters Falkmann en Bouteibi zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage: de tenlastelegging
Aan verdachte wordt ten laste gelegd dat:
16-151946-20
Feit 1 primair
hij in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [slachtoffer 1] opzettelijk van het leven te beroven, die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans een scherp voorwerp, in het bovenbeen en/of de lies heeft gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 287 Wetboek van Strafrecht )
Feit 1 subsidiair
hij in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Utrecht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meer snijwonden (ten gevolge waarvan littekens zijn ontstaan) op het linkerbovenbeen en/of de lies, heeft toegebracht door die [slachtoffer 1] (meermalen) met een mes, althans een scherp voorwerp, in het bovenbeen en/of de lies te steken;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 1 meer subsidiair
hij in de periode van 25 mei 2020 tot en met 29 mei 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft verdachte die [slachtoffer 1] met een mes, althans een scherp voorwerp in het bovenbeen en/of de lies gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2 primair
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een of meerdere brandwonden en/of littekens op haar rechter- en/of linkerborst en/of schaamstreek, heeft toegebracht door (telkens) die [slachtoffer 1] , kokend, althans heet water over de rechter- en/of linkerborst en/of de vagina, althans het lichaam te gieten en/of gooien en/of door zijn kinderen kokend, althans heet water over het lichaam van die [slachtoffer 1] te laten gieten en/of gooien;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 2 subsidiair
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 oktober 2019 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer 1] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen immers heeft verdachte (telkens) die [slachtoffer 1] , kokend, althans heet water over de rechter- en/of linkerborst en/of de vagina, althans het lichaam gegoten en/of gegooid en/of heeft hij, verdachte, zijn kinderen kokend, althans heet water over het lichaam van die [slachtoffer 1] laten gieten en/of gooien, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
( art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
Feit 3
hij in de periode van [2007] tot en met 7 juni 2020 te Utrecht, althans in Nederland opzettelijk de gezondheid van [slachtoffer 2] (geboren [2007] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren [2008] ) en/of [slachtoffer 4] (geboren [2011] ) en/of [slachtoffer 5] (geboren [2015] ) heeft benadeeld door (onder meer) al dan niet in het bijzijn van voornoemde personen (bij herhaling) (telkens) haar/zijn/hun moeder [slachtoffer 1] opzettelijk te kleineren en/of uit te schelden en/of te vernederen en/of te mishandelen en/of te bedreigen;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )
Feit 4
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 11 juni 2008 tot en met 6 juni 2020 te Utrecht, althans in Nederland zijn echtgenote, althans een persoon, te weten [slachtoffer 1] heeft mishandeld, door (telkens) die [slachtoffer 1] ,
- in/tegen het gezicht, het hoofd, de armen en/of de rug, althans het lichaam te stompen, te slaan en/of te trappen,
- met een (nijp)tang aan/in haar tong vast te pakken en/of te trekken,
- met een deegroller, een stenen vijzel en/of een stok, althans een hard voorwerp, op/tegen het lichaam te slaan,
- te dwingen poep te eten en/of urine te drinken en/of
- met een mes, althans een scherp voorwerp in/op het oor en/of de oorschelp gesneden en/of gestoken en/of
- door zijn kinderen te laten slaan;
16-018731-21
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 3 december 2007 tot en met 7 juni 2020 te Utrecht, althans in Nederland, zijn kinderen, te weten [slachtoffer 2] (geboren [2007] ) en/of [slachtoffer 3] (geboren [2008] ) en/of [slachtoffer 4] (geboren [2011] ) en/of [slachtoffer 5] (geboren [2015] ) heeft mishandeld door (telkens) die kinderen, althans een van die kinderen,
- op/tegen tegen het lichaam te stompen, slaan, schoppen en/of trappen, en/of
- ( met kracht) aan de haren te trekken, en/of
- met een (leren)riem op/tegen de benen en/of armen, althans het lichaam te slaan en/of
- met een plastic en/of houten lepel, althans een hard voorwerp, op/tegen de armen en/of benen, althans het lichaam te slaan, en/of
- met een potlood in het been, althans het lichaam te prikken;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar paginanummers betreft dit pagina’s van op ambtseed of ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal. Deze processen-verbaal zijn als bijlagen opgenomen bij de in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal van 10 en 23 juni 2020, 16 september 2020 en 10 november 2020 genummerd PL0900-2020178245, opgemaakt door de politie Eenheid Midden-Nederland, doorgenummerd pagina 1 tot en met 331. Tenzij anders vermeld, zijn dit processen-verbaal in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aangifte, p. 3-4.
3.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster, p. 94.
4.Proces-verbaal van verhoor van aangeefster, p. 95.
5.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 301.
6.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 302.
7.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 303.
8.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 304.
9.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 305.
10.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 306.
11.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 307
12.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 308.
13.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 3] , p. 309.
14.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 4] , p. 315.
15.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 4] , p. 316.
16.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 4] , p. 317.
17.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 2] , p. 320.
18.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 2] , p. 321.
19.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 2] , p. 322.
20.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 2] , p. 323.
21.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 5] , p. 222.
22.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 5] , p. 223.
23.Proces-verbaal van bevindingen, inhoudende een studioverhoor van [slachtoffer 5] , p. 225.
24.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, p. 144 van proces-verbaal nr. PL0900-2020178245.
25.Een geschrift, zijnde een geneeskundige verklaring, p. 143 van proces-verbaal nr. PL0900-2020178245.
26.Een geschrift, zijnde een NFI-rapport d.d. 13 november 2020, opgemaakt door B.F.L. Oude Grotebevelsborg, blad 7.
27.Een geschrift, zijnde een letselrapportage van de GGD regio Utrecht d.d. 9 juni 2020, opgemaakt door C. Chiu, p. 106.
28.Een geschrift, zijnde een letselrapportage van de GGD regio Utrecht d.d. 9 juni 2020, opgemaakt door C. Chiu, p. 116.
29.Een geschrift, zijnde een letselrapportage van de GGD regio Utrecht d.d. 9 juni 2020, opgemaakt door C. Chiu, p. 118.
30.Een geschrift, zijnde een letselrapportage van de GGD regio Utrecht d.d. 9 juni 2020, opgemaakt door C. Chiu, p. 119.
31.Een geschrift, zijnde een GOM-rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 december 2020, opgemaakt door A. de Boer, blad 22.
32.Een geschrift, zijnde een GOM-rapport van de Raad voor de Kinderbescherming d.d. 2 december 2020, opgemaakt door A. de Boer, blad 23.
33.Van Vianen e.a. (2010), De inzet van het strafrecht bij kindermishandeling, WODC.
34.Kamervragen (Aanhangsel 2019-2020), nr. 3944. https://zoek.officielebekendmakingen.nl/ah-tk-20192020-3944.html