In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de inspecteur van de Belastingdienst tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die op 13 juli 2023 een navorderingsaanslag in de erfbelasting van belanghebbende had vernietigd. De inspecteur had de verkrijging van belanghebbende uit de nalatenschap van erflater aangemerkt als een verkrijging van een 'derde', waardoor de partnervrijstelling werd teruggenomen. Belanghebbende had een geregistreerd partnerschap met erflater aangegaan, kort voor zijn overlijden, en de inspecteur betwistte de realiteit van dit partnerschap, stellende dat het enkel was aangegaan om erfbelasting te ontwijken (fraus legis). Het hof oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de reële betekenis van het partnerschap, ondanks de korte duur en de omstandigheden rondom de ziekte van erflater. Het hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank, oordeelde dat de inspecteur de navorderingsaanslag ten onrechte had opgelegd en dat de partnervrijstelling van toepassing was. De inspecteur werd veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende.