ECLI:NL:GHSHE:2025:2016

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
16 juli 2025
Publicatiedatum
16 juli 2025
Zaaknummer
24/2
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake watertoeristenbelasting en vrijstelling voor watersportverenigingen in de gemeente Maasgouw

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juli 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep over de aanslag watertoeristenbelasting die was opgelegd aan een jachthaven in de gemeente Maasgouw. De belanghebbende, een jachthaven, betwistte de aanslag en stelde dat deze in strijd was met het gelijkheidsbeginsel, omdat leden van watersportverenigingen in de gemeente vrijgesteld waren van deze belasting. Het hof oordeelde dat de belanghebbende feitelijk in een gelijke positie verkeert als de watersportverenigingen en dat er geen objectieve en redelijke rechtvaardigingsgronden waren voor het onderscheid in behandeling. Het hof vernietigde de aanslag watertoeristenbelasting en verklaarde de vrijstelling voor watersportverenigingen onverbindend, omdat deze leidde tot ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De heffingsambtenaar werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen binnen zes weken in cassatie gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 24/2
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
gevestigd in [vestigingsplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 22 november 2023, nummer ROE 23/697, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft voor belastingjaar 2021 de aanslag watertoeristenbelasting en toeristenbelasting opgelegd.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De zitting heeft plaatsgevonden op 16 mei 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen, namens belanghebbende, [naam 1] , (indirect) bestuurder, [naam 2] , boekhouder, en [gemachtigde] , gemachtigde, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar 1] , [heffingsambtenaar 2] en [heffingsambtenaar 3] .
1.6.
Belanghebbende heeft tijdens de zitting een pleitnota voorgelezen en exemplaren daarvan overgelegd aan het hof en aan de andere partij. Tevens heeft belanghebbende een ingevuld formulier proceskosten overgelegd aan het hof.
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat gelijktijdig met de uitspraak aan partijen wordt verzonden dan wel in Mijn Rechtspraak wordt geplaatst.

2.Feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert sinds 1983 een jachthaven en een camping met bijbehorende faciliteiten in de gemeente Maasgouw onder de naam ‘ [naam 3] ’ (hierna: de jachthaven). De jachthaven omvat circa 650 ligplaatsen op het water voor het afmeren van vaartuigen. Deze ligplaatsen worden op seizoenbasis verhuurd aan de gebruikers van de betreffende vaartuigen (jaarcontracten, van april tot april of van oktober tot oktober). Daarnaast is in de jachthaven ruimte voor het aanleggen van vaartuigen door niet huurders, zijnde passanten.
2.2.
De heffingsambtenaar heeft met dagtekening 31 mei 2022 voor het belastingjaar 2021 op één aanslagbiljet een aanslag watertoeristenbelasting van € 42.057,13 (voor 557 vaartuigen, hierna: de aanslag watertoeristenbelasting) en toeristenbelasting van € 13.634,40 (voor 76 seizoenplaatsen) aan belanghebbende opgelegd. De aanslag watertoeristenbelasting ziet alleen op vaartuigen met een vaste ligplaats.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
Het geschil betreft het antwoord op de vraag of de aanslag watertoeristenbelasting terecht is opgelegd, meer in het bijzonder of de opgelegde aanslag in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de aanslag watertoeristenbelasting. De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.
3.3.
Belanghebbende bestrijdt de aanslag toeristenbelasting en het tarief van de watertoeristenbelasting niet. Belanghebbende heeft tijdens de zitting in hoger beroep bevestigd dat zij in hoger beroep niet langer een schadevergoeding vordert en zij begrijpt dat het hof in deze procedure niet kan oordelen over de aanslagen watertoeristenbelasting die zijn opgelegd over andere jaren dan 2021.

4.Gronden

Ten aanzien van het geschil
Wet en regelgeving
4.1.
Op grond van artikel 224, lid 1, Gemeentewet kan een toeristenbelasting worden geheven ter zake van het houden van verblijf binnen de gemeente door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven. Voor zover de belasting wordt geheven van degene die gelegenheid tot verblijf biedt, is deze op grond van artikel 224, lid 2, Gemeentewet bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die ter zake van wiens verblijf de belasting verschuldigd wordt.
4.2.
De Verordening op de heffing en de invordering van watertoeristenbelasting Maasgouw 2021 (hierna: de Verordening) luidt, voor zover van belang, als volgt:

Artikel 1 Begripsomschrijvingen
Deze verordening verstaat onder:
a. vaartuig: een vaartuig dat is bestemd of wordt gebezigd voor vakantie of andere recreatieve doeleinden;
(…)
c. vaste ligplaats: een ligplaats die naar plaatselijk gebruik, zulks ter beoordeling van het college van burgemeester en wethouders, is bestemd voor het regelmatig afmeren of ter anker leggen van een zelfde vaartuig gedurende een periode van ten minste een maand;
(…)
h. passanten: diegenen die verblijf houden in de gemeente, met of op een vaartuig, zonder het hebben van een vaste ligplaats.
Artikel 2 Belastbaar feit
Onder de naam ‘watertoeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf op vaartuigen die aanwezig zijn in wateren binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook, door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeentelijke basisregistratie personen zijn ingeschreven.
Artikel 3 Belastingplicht
1. Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 2 door het ter beschikking stellen van ligplaatsen of vaartuigen.
2. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 2.
3. Als er geen persoon is aan te wijzen die gelegenheid biedt tot verblijf, is belastingplichtig:
- de schipper,
- de eigenaar of de gebruiker van een vaartuig, of
- degene die werkelijk verblijf houdt aan boord van een dergelijk vaartuig.
Artikel 4 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:
1. door degenen die verblijf houden aan boord van:
(…)
d. boten van leden van watersportverenigingen die gevestigd zijn in de gemeente Maasgouw;
(…)
2. waarvoor de gemeente belasting heft ingevolge de Verordening op de heffing en invordering van toeristenbelasting.
Artikel 5 Maatstaf van heffing
1. De belasting wordt geheven naar het aantal etmalen dat verblijf is gehouden.
(…)
Artikel 7 Belastingtarief
Per etmaal bedraagt het tarief € 1,50.”
4.3.
In 2020 bedroeg het tarief per etmaal € 1,09.
4.4.
Met ingang van 1 januari 2021 is de vrijstelling voor boten van leden van watersportverenigingen die gevestigd zijn in de gemeente Maasgouw, die is opgenomen in artikel 4, lid 1, onderdeel d, Verordening (hierna: de vrijstelling), ingevoerd. Hiertoe is besloten tijdens de raadsvergadering van de gemeente Maasgouw van 15 december 2020. In de ‘Oplegnotitie bij raadsvoorstel 3781’ (hierna: de oplegnotitie) is de motivering om de vrijstelling in te voeren als volgt beschreven:

Aanpassing Verordening Watertoeristenbelasting Maasgouw 2021Artikel 4 vrijstelling wordt aangevuld met (…)
Artikel 4 Vrijstellingen
De belasting wordt niet geheven voor het verblijf:
1. door degenen die verblijf houden aan boord van: (…)
d. boten van leden van watersportverenigingen die gevestigd zijn in de gemeente Maasgouw.
(…)
Motivering:
Hiertoe is besloten omdat het college van mening is dat het niet terecht is om leden van watersportverenigingen, die niet als toerist in onze gemeente aanwezig zijn, hiervoor te belasten. Een watersportvereniging heeft water nodig, dit bevindt zich niet in iedere gemeente. Het is dus logisch dat er veel leden uit andere gemeenten bij de verenigingen in Maasgouw sporten. Maasgouw heeft hierin een bovengemeentelijke functie. Tenslotte worden leden van andere Maasgouwse sportverenigingen (b.v. tennis of voetbal) van buiten de gemeente, hiervoor ook niet aangeslagen. Daarnaast maken die leden ook nog eens gebruik van door de gemeente gefinancierde voorzieningen.”
Standpunten van partijen
4.5.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de Verordening leidt tot een onredelijke en willekeurige belastingheffing, zodat de aanslag watertoeristenbelasting – exceptief toetsend – niet had mogen worden opgelegd. Volgens belanghebbende worden gelijke gevallen ongelijk behandeld. De rechtbank heeft dit niet onderkend en heeft ten onrechte aannemelijk geacht dat leden van watersportverenigingen, anders dan gebruikers van een jachthaven, uit de regio afkomstig zijn en niet vanwege toeristische redenen van een ligplaats gebruikmaken. Dit moet ertoe leiden dat de Verordening onverbindend moet worden verklaard, aldus belanghebbende.
4.6.
Volgens de heffingsambtenaar is, samengevat, geen sprake van ongelijke behandeling van gelijke gevallen, omdat alleen leden van een watersportvereniging die aanmeren bij de haven van hun vereniging zijn vrijgesteld. Dit zijn leden van een sportvereniging die als oogmerk hebben sporten. Voor wat betreft niet-leden dient er ook door de sportvereniging een watertoeristenbelasting afgedragen te worden. Dit is deugdelijk gemotiveerd in de afwegingen bij de vrijstelling van de gemeente Maasgouw, aldus de heffingsambtenaar.
Oordeel van het hof
Gelijkheidsbeginsel
4.7.
Het hof stelt het volgende voorop. Voor het onverbindend verklaren van een regeling is slechts plaats indien de gekozen heffingsmaatstaf dan wel tariefstelling tot een uitkomst voert die in strijd is met de wet of enig algemeen rechtsbeginsel zoals het gelijkheidsbeginsel. [1] Van schending van het gelijksbeginsel is sprake bij een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Een ongelijke behandeling van gelijke gevallen is alleen toegestaan als daarvoor een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. [2]
Het is aan belanghebbende om feiten aan te voeren en aannemelijk te maken waaruit volgt dat sprake is van een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Het hof neemt bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel ook in aanmerking dat de gemeentelijke wetgever een ruime beoordelingsvrijheid heeft.
Het gaat er daarbij om of hij in redelijkheid mocht aannemen dat de gevallen die hij verschillend heeft behandeld, met het oog op de toepassing van de desbetreffende regeling niet als gelijke gevallen zijn aan te merken. Alleen als de gemeentelijke wetgever daarvan in redelijkheid niet mocht uitgaan, en de gevallen daarom als gelijke gevallen moeten worden aangemerkt, is een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het verschil in behandeling vereist. [3] Als sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardigingsgrond voor in dit geval de vrijstelling, dan blijft de gemeentelijke wetgever binnen de haar toekomende beoordelingsvrijheid.
4.8.
Bij (exceptieve) toetsing van een in een verordening gemaakt onderscheid moet, indien is uitgegaan van een ervaringsregel, eerst worden onderzocht of de gemeentelijke wetgever in redelijkheid van de daaraan ten grondslag liggende ervaringsregels mocht uitgaan en vervolgens, bij een bevestigende beantwoording van die vraag, of in deze ervaringsregels de benodigde steun kan worden gevonden voor het gemaakte onderscheid. [4]
4.9.
De gemeenteraad van de gemeente Maasgouw (hierna: gemeentelijke wetgever) heeft blijkens de oplegnotitie de vrijstelling in de Verordening opgenomen, omdat het volgens haar niet terecht is om leden van watersportverenigingen, die geen toerist zijn, hiervoor te belasten. Het is logisch dat leden uit andere gemeenten bij de watersportverenigingen in haar gemeente sporten, de gemeente heeft hierin een bovengemeentelijke functie. Leden van andere Maasgouwse sportverenigingen, zoals tennis- of voetbalverenigingen, van buiten de gemeente, worden hiervoor ook niet aangeslagen, aldus de gemeentelijke wetgever in de oplegnotitie. Volgens de heffingsambtenaar zijn er naast deze afweging in de oplegnotitie, niet nog meer stukken. Van andere stukken ter onderbouwing van de vrijstelling is, ondanks een zogenaamd Woo-verzoek van belanghebbende aan de gemeente Maasgouw, ook anderszins niet gebleken.
4.10.
De gemeentelijke wetgever is dan ook, zoals belanghebbende betoogt, bij de invoering van het onderscheid tussen degenen die verblijf houden aan boord van boten die wél en boten die niet van leden van watersportverenigingen zijn, uitgegaan van de ervaringsregel dat leden van watersportverenigingen in haar gemeente a) sporten en b) niet als toerist aanwezig zijn.
4.11.
Vast staat dat in elk geval deze (boten van leden van) watersportverenigingen in de gemeente Maasgouw onder de vrijstelling vallen:
  • [watersportvereniging 1] ,
  • [watersportvereniging 2] ,
  • [watersportvereniging 3] , en
  • [watersportvereniging 4] .
Deze watersportverenigingen zijn volgens belanghebbende feitelijk identiek aan de jachthaven, in die zin dat sprake is van ligplaatsen aan steigers, afgemeerde vaartuigen (gemotoriseerd en/of niet-gemotoriseerd) en algemene voorzieningen. Belanghebbende heeft ter onderbouwing hiervan foto’s van de watersportverenigingen in het geding gebracht, die haar standpunt ondersteunen. De heffingsambtenaar heeft dit niet betwist.
4.12.
Het hof gaat er daarom vanuit dat belanghebbende feitelijk in een gelijke positie verkeert als de watersportverenigingen en zal beoordelen of de gemeentelijke wetgever redelijkerwijs onderscheid mag maken tussen belanghebbende en de watersportverenigingen.
Sporten
4.13.
Belanghebbende heeft met betrekking tot het door de gemeentelijke wetgever in de oplegnotitie gehanteerde uitgangspunt ‘sporten’ (onderdeel a) gewezen op de statuten van [watersportvereniging 2] , die onder de vrijstelling valt. In die statuten is vermeld dat leden van die watersportvereniging niet alleen in wedstrijdverband, maar ook in recreatief of in toeristisch verband lid (kunnen) zijn van de watersportvereniging: [5]
“De vereniging heeft ten doel het bevorderen van het beoefenen van de watersport, zowel in het algemeen als van de zeil- en motorbootsport in het bijzonder, een en ander ongeacht of dit in wedstrijd- dan wel in recreatief of in toeristisch verband geschiedt.”
4.14.
Dit betekent naar het oordeel van het hof dat de gemeentelijke wetgever er in redelijkheid niet van kon uitgaan dat leden van een watersportvereniging in de gemeente Maasgouw sporten, zoals het geval is bij andere sportverenigingen zoals voetbal- of tennisverenigingen. Leden van in elk geval [watersportvereniging 2] kunnen ook in recreatief of toeristisch verband verblijf houden aan boord van een boot of vaartuig of, zoals belanghebbende betoogt, de boot of het vaartuig in gebruik geven aan derden. [watersportvereniging 2] is ook in die gevallen vrijgesteld van het afdragen van watertoeristenbelasting, terwijl belanghebbende als verhuurder van vaste ligplaatsen belastingplichtig is voor degenen die verblijf houden aan boord van een boot of vaartuig en niet onder de vrijstelling valt. De heffingsambtenaar heeft niet betoogd dat voor de andere vrijgestelde verenigingen een andere situatie geldt.
Niet als toerist aanwezig
4.15.
Naar het oordeel van het hof kon de gemeentelijke wetgever, gelet op die statuten van [watersportvereniging 2] in redelijkheid evenmin ervan uitgaan dat leden van een watersportvereniging in de gemeente Maasgouw ‘niet als toerist aanwezig zijn’ (onderdeel b). Daarbij neemt het hof in aanmerking dat belanghebbende in dit verband ook nog heeft gewezen op [watersportvereniging 1] , een watersportvereniging naar Duits recht. Volgens belanghebbende heeft deze vereniging havenfaciliteiten in [plaats 1] (tussen [plaats 2] en [plaats 3] ) en geen formele vestiging in Nederland, maar alleen een inrichting als jachthaven in [plaats 4] (gemeente Maasgouw). De afstand tussen de gemeente Maasgouw en [plaats 1] is zo’n 100 km en deze vereniging heeft met name Duitse leden. Ook leden van [watersportvereniging 1] komen dan ook niet uit de regio en hebben een ligplaats om toeristisch te recreëren in de gemeente Maasgouw, aldus belanghebbende. De heffingsambtenaar heeft hiertegenover ter zitting in hoger beroep betoogd dat [watersportvereniging 1] een sportvereniging is en de gemeente Maasgouw een bovengemeentelijke functie heeft om sport te laten beoefenen. Dit sluit gelet op het betoog van belanghebbende niet uit dat ook sprake is van toeristisch gebruik van de haven in [plaats 4] . Dit betekent dat de gemeentelijke wetgever ook in zoverre niet in redelijkheid van de ervaringsregel kon uitgaan dat leden van een watersportvereniging in de gemeente Maasgouw niet als toerist aanwezig zijn.
4.16.
De slotsom is dat de gemeentelijke wetgever in redelijkheid niet van de aan de vrijstelling ten grondslag liggende ervaringsregels mocht uitgaan.
4.17.
Niet gebleken is dat sprake is van objectieve en redelijke rechtvaardigingsgronden voor de vrijstelling, terwijl de vrijstelling leidt tot een ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De Verordening voert dan ook tot een uitkomst die in strijd is met het gelijkheidsbeginsel en dient daarom onverbindend te worden verklaard. De aanslag watertoeristenbelasting is ten onrechte aan belanghebbende opgelegd en het hof zal die aanslag dan ook vernietigen.
Tussenconclusie
4.18.
De slotsom is dat het hoger beroep gegrond is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.19.
De heffingsambtenaar dient aan belanghebbende het bij de rechtbank en het hof betaalde griffierecht van € 365 respectievelijk € 559 te vergoeden, omdat de uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd en het beroep gegrond had moeten worden verklaard.
Ten aanzien van de proceskosten
4.20.
Het hof veroordeelt de heffingsambtenaar tot vergoeding van de kosten die belanghebbende redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof, omdat het door belanghebbende ingestelde hoger beroep gegrond is en het beroep bij de rechtbank gegrond is. Belanghebbende heeft gemachtigde op 14 mei 2025 gemachtigd om namens haar op te treden, waardoor alleen voor het verschijnen tijdens de zitting bij het hof op 16 mei 2025 een procespunt kan worden toegekend.
4.21.
Het hof stelt deze tegemoetkoming op 1 (punt) [6] x € 907 (waarde per punt) x 1 (factor gewicht van de zaak) is in totaal € 907.
4.22.
Dit bedrag wordt vermeerderd met een bedrag aan reiskosten van de vertegenwoordigers van belanghebbende, te weten [naam 1] en [naam 2] voor het bijwonen van de zitting van € 38,36, is in totaal € 76,72.
4.23.
Gesteld noch gebleken is dat belanghebbende overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten als bedoeld in artikel 1 van het Besluit proceskosten bestuursrecht heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het hof:
  • verklaart het hoger beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak van de rechtbank;
  • verklaart het tegen de uitspraak op bezwaar bij de rechtbank ingestelde beroep gegrond;
  • vernietigt de uitspraak op bezwaar;
  • vernietigt de aanslag watertoeristenbelasting 2021;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht voor de behandeling van het beroep bij de rechtbank en het hoger beroep bij het hof van, in totaal, € 924 vergoedt;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar in de kosten van het geding bij het hof van € 983,72.
De uitspraak is gedaan door M.E. Smorenburg, voorzitter, J.M. van der Vegt en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van E. Royakkers, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 juli 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
E. Royakkers M.E. Smorenburg
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:648.
2.Vgl. Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NL:HR:2022:752, r.o. 5.5.
3.Hoge Raad 27 mei 2022, ECLI:NLHR:2022:752.
4.Hoge Raad 4 juni 2021, ECLI:NL:HR:2021:648.
5.Te raadplegen op: https://www.wv-stevensweert.nl/lidmaatschap/.
6.1 punt voor het verschijnen op de zitting, zie Besluit proceskosten bestuursrecht.