Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/03/309905 / HA ZA 22-435)
2.Waar gaat deze zaak over?
3.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met producties 2-3;
- de memorie van antwoord, teven memorie van grieven in incidenteel hoger beroep met producties 12-16;
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
- de mondelinge behandeling van 18 november 2024, waarbij partijen spreekaantekeningen hebben overgelegd.
4.De beoordeling
€ 58.150,- (het totaal bedrag van de leningen zoals toegelicht in de akte houdende wijziging eis) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf datum verzuim, te weten 3 januari dan wel vanaf een door de rechtbank te bepalen datum tot aan de dag der algehele voldoening;
“proposal”) en dat hij dit op papier wil zetten. Uit de conversatie blijkt niet, althans onvoldoende, welk voorstel nu precies door [geïntimeerde] is gedaan, laat staan dat uit de conversatie met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat [appellante] op dat moment instemde met het voorstel van [geïntimeerde] . Niet is gebleken dat partijen op dat moment wilsovereenstemming hadden over een lening ten bedrage van
“Personal Loan”, waaruit het hof afleidt dat [geïntimeerde] in ieder geval de bedoeling heeft gehad een bedrag van € 12.749,- aan [appellante] te lenen. Voorts heeft [geïntimeerde] gesteld dat hij op 23 januari 2017 dit bedrag aan [appellante] heeft geleend ten behoeve van haar inbreng in de op te richten GmbH; [geïntimeerde] heeft een nagenoeg gelijk bedrag ingelegd. Uit het faillissementsverslag (pagina 7) volgt dat [appellante] 50,996% van de aandelen in de GmbH bezat, hetgeen correspondeerde met 12.749 van de in totaal 25.000 geplaatste en volgestorte aandelen van € 1,-, en [geïntimeerde] 48,996% . [appellante] bestrijdt niet dat het bedrag van € 12.749,- is aangewend om haar aandeel in het “Stammkapital” te voldoen. Onder deze omstandigheden is de betwisting van [appellante] dat geen sprake was van een geldleningsovereenkomst ten aanzien van dit bedrag onvoldoende gemotiveerd. Haar verweer dat zij niet verantwoordelijk is voor hetgeen [geïntimeerde] bij de overschrijving heeft vermeld en dat [geïntimeerde] kan opschrijven wat hij wil bij de overschrijving, is onvoldoende, gelet op de omstandigheid dat vaststaat dat [appellante] met dit bedrag (meer dan) de helft van de aandelen in de GmbH heeft verworven. Zonder nadere toelichting valt niet goed in te zien dat, en waarom dit bedrag als een eigen investering van [geïntimeerde] in de GmbH zou hebben te gelden. In dat geval zou voor de hand hebben gelegen dat [geïntimeerde] alle aandelen in de GmbH had verworven. De verwijzing van [appellante] naar het Whatsappbericht van 29 januari 2017
“I will invest 25K as now in companyaccount”waaruit zou volgen dat ten aanzien van beide bedragen die zijn gestort voor het “Stammkapital” sprake was van een investering van [geïntimeerde] , volgt het hof niet nu (i) op dat moment het bedrag al was gestort en (ii) [geïntimeerde] hier spreekt over de toekomst (
“will”), terwijl uit het vervolg van de conversatie kan worden afgeleid dat het hier gaat om de gezamenlijke bankrekening. Dat betekent dat [geïntimeerde] voldoende heeft gesteld om als vaststaand aan te nemen dat tussen partijen een geldleningsovereenkomst ter hoogte van
€ 12.749,- tot stand is gekomen. [appellante] heeft dit bedrag tot op heden nog niet terugbetaald, zodat zij door het hof zal worden veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan [geïntimeerde] . De grieven I en V in het incidenteel hoger beroep slagen.