ECLI:NL:GHSHE:2025:1754

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
200.321.246_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Burengeschil over erfdienstbaarheid van licht en lucht met betrekking tot een uitbouw

In deze zaak gaat het om een burengeschil tussen twee partijen, [appellanten] en [geïntimeerden], die buren zijn. [appellanten] heeft in hoger beroep beroep gedaan op de erfdienstbaarheid van licht en lucht, die zij claimen te hebben verkregen door verjaring. De zaak betreft een uitbouw die door [geïntimeerden] is geplaatst, welke volgens [appellanten] de toetreding van licht en lucht tot hun woning belemmert. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat er geen sprake is van onrechtmatige hinder, maar dat de door [geïntimeerden] gekozen oplossing van een solartube en ventilatiebuis ontoereikend is voor voldoende licht- en luchttoetreding. Het hof bevestigt deze bevindingen en oordeelt dat de erfdienstbaarheid door verjaring is verkregen, maar dat deze niet onbeperkt recht geeft op licht en lucht. Het hof oordeelt dat de beperking van licht en lucht door de uitbouw van [geïntimeerden] onredelijk is en dat er passende maatregelen moeten worden genomen. Het hof bekrachtigt de eerdere vonnissen van de rechtbank, met uitzondering van de termijn voor kennisgeving van toegang tot het perceel van [appellanten] voor werkzaamheden door [geïntimeerden].

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.321.246/01
arrest van 24 juni 2025
in de zaak van

1.[appellant sub 1] ,

2.
[appellante sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellanten] ,
advocaat: mr. C.W.L. van de Merbel te Tilburg,
tegen

1.[geïntimeerde sub 1] ,

2.
[geïntimeerde sub 2],
beiden wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden in principaal hoger beroep,
appellanten in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerden] ,
advocaat: mr. F. Wubbena te Oosterhout,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 28 februari 2023 in het hoger beroep van de door de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaaknummer C/02/373772 HA ZA 20-361 gewezen vonnissen van 2 juni 2021 en
10 augustus 2022.

5.Het verloop van de procedure

5.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 28 februari 2023 waarbij het hof een mondelinge behandeling na aanbrengen heeft gelast;
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling na aanbrengen van 16 mei 2023;
  • de memorie van grieven met producties;
  • de memorie van antwoord in principaal hoger beroep tevens houdende memorie van grieven in incidenteel hoger beroep;
  • de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep;
  • de akte van [appellanten] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerden]
5.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de procedure bij de rechtbank.

6.De beoordeling

De vaststaande feiten
6.1.
De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 2 juni 2021 onder 2.1 – 2.13 de feiten vastgesteld die zij tot uitgangspunt heeft genomen. Deze feiten zijn in hoger beroep niet in geschil en dienen derhalve ook het hof als uitgangspunt. Het hof heeft waar nodig de feiten aangevuld met andere feiten die als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende betwist zijn komen vast te staan.
6.2.
[appellanten] en [geïntimeerden] zijn buren van elkaar. [appellanten] woont aan de [adres B] in [woonplaats] en [geïntimeerden] woont aan [adres A] in [woonplaats] . De woning van [appellanten] staat tegen de erfgrens. De buitenmuur van de woning van [appellanten] bestaat uit een steense muur, zonder spouw, en bevat een raamopening naar het toilet.
6.3.
In mei 2018 heeft [geïntimeerden] [appellanten] bericht over zijn voornemen om een uitbouw aan zijn woning te plaatsen bij de buitenmuur van de woning van [appellanten]
6.4.
Op 10 januari 2019 heeft [geïntimeerden] een brief aan [appellanten] overhandigd, waarin onder meer staat vermeld:
‘ (…) Zoals afgesproken ontvangen jullie hierbij een schrijven met daarin onze afspraken vastgelegd. Onderstaand volgt een opsomming:
1. Wij zorgen dat aan de achterzijde van de aanbouw, de wand waar jullie op uitkijken vanuit jullie keuken, bekleed wordt met hout of een materiaal met een hout uiterlijk. (...)
3. Om het waterdicht afwerken van jullie buitenwand en onze aanbouw zo optimaal mogelijk te regelen hebben we met elkaar afgesproken dat er een loodslabbe wordt in gefreesd over de gehele breedte van jullie huis.
4. Wij plaatsen ter hoogte van jullie toiletraam in onze dakopbouw een solar tube voor licht en een af- en aanvoer voor lucht. Onderstaand is de solar tube weergegeven en is de oplossing gevisualiseerd. (...)
5. Wij halen tijdelijk de wanden weg zodat jullie zaterdag de klimplanten kunnen verwijderen en de muur kunnen inspecteren. Maandag zal de aannemer weer starten met het terugplaatsen van de wanden. (…)’[geïntimeerden] heeft vervolgens een (vergunningsvrije) uitbouw geplaatst, waarvan de buitenmuur op ongeveer 10 cm afstand van de buitenmuur van de woning van [appellanten] staat. De ruimte tussen de buitenmuur van [appellanten] en de bovenzijde van de uitbouw van [geïntimeerden] is afgedicht met een Leadax-slabbe. Tussen het dak van de uitbouw en het toiletraam van [appellanten] is een solartube geplaatst, zoals omschreven in de brief van 10 januari 2019. Ook is, via een dakdoorvoer in de uitbouw, aan de zijkant van het toiletraam een ontluchtingspijp geplaatst.
6.6.
Op 25 februari 2019 heeft [appellanten] [geïntimeerden] aansprakelijk gesteld en is [geïntimeerden] gesommeerd de solartube te verwijderen en een zodanige uitsparing te realiseren dat opnieuw daglicht toegang heeft tot het raam. In de brief van 28 februari 2019 heeft [geïntimeerden] deze aansprakelijkheid van de hand gewezen.
6.7.
Op verzoek van [appellanten] heeft [persoon A] (hierna: [persoon A] ) van [XX] Expertises onderzoek verricht naar de (bouwtechnische en bouwfysische) invloeden van de uitbouw van [geïntimeerden] op de woning van [appellanten] Op 8 augustus 2019 heeft [persoon A] een rapportage uitgebracht, die op 5 september 2019 door [appellanten] is ontvangen. [appellanten] heeft de rapportage vervolgens op 23 september 2019 aan [geïntimeerden] toegezonden.
6.8.
Op 7 oktober 2019 heeft [persoon B] (hierna: [persoon B] ) van [YY] Experts op verzoek van [geïntimeerden] een bezoek gebracht aan de woning van [geïntimeerden] en de rapportage van [persoon A] beoordeeld. Op 11 november 2019 heeft [persoon B] een rapportage uitgebracht. Bij e-mail van 13 november 2019 heeft [geïntimeerden] de rapportage aan [appellanten] toegezonden en heeft hij te kennen gegeven dat hij bereid is de Leadax-slabbe te laten vervangen voor een loodslabbe.
6.9.
Op 24 maart 2022 heeft de deskundige [persoon C] (hierna: [persoon C] ) werkzaam bij [ZZ] Expertise in opdracht van de rechtbank een deskundigenrapport uitgebracht. Daarin heeft [persoon C] onder meer het volgende gerapporteerd (antwoorden vetgedrukt, hof):
licht en lucht6. Kunt u een vergelijking maken van de toetreding van buitenlucht in dc oude situatie (via het toiletraam zonder uitbouw) en de huidige situatie (via de pvc buis/luchttoevoer)? Zo ja, wat zijn uw bevindingen? Levert de huidige luchttoevoer een belemmering op voor de toetreding van buitenlucht?
Het oppervlak van de raamopening is veel groter dan de diameter van de ontluchtingspijp. De afvoercapaciteit is aanzienlijk kleiner. De toetreding van frisse lucht is mede afhankelijk van de luchtdruk en temperatuurverschillen tussen binnen en buiten. De gekozen oplossing acht ik ontoereikend om de verversingscapaciteit in het toilet te realiseren.
7. Welke bouwkundige maatregelen moeten worden getroffen om te komen tot toetreding van buitenlucht die vergelijkbaar is met de oude situatie zonder uitbouw?Zie bijgaande schets. Om de reductie van buitenlucht op te heffen en lichtinval in het toilet te verbeteren raad ik aan de huidige situatie te vervangen door een opbouw waarin d.m.v. lamelen de luchtstroom in stand wordt gehouden.
8. Welke bouwkundige maatregelen moeten worden getroffen om te komen tot toetreding van daglicht die vergelijkbaar is met de oude situatie zonder uitbouw?
De huidige oplossing m.b.v. een "Solartube" blijkt een ongewenst resultaat op te leveren. Ik adviseer deze weg te nemen en de oplossing van een opbouw te kiezen volgens bijgaande schets. In deze opbouw heb ik de luchtverversing en lichttoetreding gecombineerd. Voordeel van deze oplossing is, dat deze geen invloed op de spouwventilatie heeft en vice versa.
6.10.
In het deskundigenbericht heeft [persoon C] een oplossing aangedragen voor een betere luchttoevoer en lichtinval in het toilet door middel van een zogenoemde koekoek.
Op pagina 20 van het deskundigenbericht is de onderstaande schets ingevoegd van de aangedragen oplossing:
De procedure bij de rechtbank6.11. [appellanten] is vervolgens een procedure bij de rechtbank gestart. [appellanten] heeft, na wijziging van eis, samengevat gevorderd primair [geïntimeerden] te veroordelen tot afbraak van de uitbouw vanaf de voorzijde tot aan de achterzijde van het pand binnen 8 weken, dan wel subsidiair op een in goede justitie te bepalen wijze tot afbraak en of het treffen van bouwkundige maatregelen binnen 8 weken. Indien die vordering niet wordt toegewezen heeft [appellanten] gevorderd primair een veroordeling tot afbraak binnen acht weken na de datum van het wijzen van het vonnis van de uitbouw vanaf de voorzijde daarvan tot aan de scheidingswand tussen de in de uitbouw van [geïntimeerden] gerealiseerde bijkeuken en keuken en wel zodanig dat tussen de muur van het pand van [appellanten] en de muur en het dak van de uitbouw van [geïntimeerden] één meter meer ruimte ontstaan. Subsidiair heeft [appellanten] gevorderd tot afbraak dan wel het treffen van bouwkundige maatregelen van een redelijke uitoefening van de erfdienstbaarheid van licht en lucht. Daarnaast heeft [appellanten] gevorderd de Leadax-slabbe te verwijderen en de voegen en de beschadigde metselstenen in de gevel van de woning van [appellanten] te herstellen. Al het voorgaande is op straffe van verbeurte van een dwangsom gevorderd. Daarnaast heeft [appellanten] vergoeding van de kosten voor het door [XX] Expertises verrichte onderzoek gevorderd en gevorderd [geïntimeerden] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten.
6.12.
[geïntimeerden] heeft verweer gevoerd. Daarnaast heeft [geïntimeerden] ook zelf in reconventie een vordering ingesteld. [geïntimeerden] heeft een onbevoegdheidsverweer opgeworpen en heeft samengevat gevorderd [appellanten] hoofdelijk dan wel gezamenlijk te veroordelen om [geïntimeerden] en de door hem ingeschakelde derden toe te staan om binnen 48 uur na voorafgaande schriftelijke kennisgeving gebruik te maken van het perceel van [appellanten] ten einde de werkzaamheden achter de scheidsmuur te doen laten uit voeren in een periode van maximaal vijf werkdagen te verlengen met door weersomstandigheden onwerkbare dagen of dagen waarop door overmacht de te verrichten werkzaamheden niet kunnen worden verricht. Dit heeft [geïntimeerden] gevorderd op straffe van een dwangsom. Daarnaast heeft [geïntimeerden] gevorderd [appellanten] te veroordelen in de proceskosten in conventie en in reconventie, vermeerderd met wettelijke rente.
6.13.
In het tussenvonnis van 24 juni 2020 heeft de kantonrechter zich onbevoegd verklaard om van de vorderingen van [appellanten] kennis te nemen en is de zaak verwezen naar de rechtbank Zeeland-West-Brabant.
6.14.
Vervolgens heeft de rechtbank in het tussenarrest van 2 juni 2021 onder meer overwogen voornemens te zijn een deskundige te benoemen om onderzoek te doen naar de vraag of sprake is van voldoende ventilatie van de buitenmuur. [appellanten] heeft immers gesteld dat de buitenmuur onvoldoende kan ventileren waardoor vochtproblemen in en om zijn woning zullen ontstaan. Daarnaast heeft rechtbank overwogen voornemens te zijn de deskundige te vragen onderzoek te doen naar de toetreding van buitenlucht en daglicht in oude situatie in vergelijking tot de huidige situatie. In het tussenvonnis van 8 september 2021 heeft de rechtbank partijen in de gelegenheid gesteld zich uit te laten over de persoon van de deskundige, het voorschot en het uurtarief. In het tussenvonnis van 3 november 2021 is de rechtbank overgegaan tot benoeming van [persoon C] als deskundige.
6.15.
In het eindvonnis van 10 augustus 2022 heeft de rechtbank de vorderingen in conventie van [appellanten] tot afbraak van de woning afgewezen. De rechtbank heeft kort samengevat overwogen dat geen sprake is van (dreigende) (vocht)schade door de uitbouw van [geïntimeerden] , zodat dat geen grondslag vormt voor de door [appellanten] gevorderde (gedeeltelijke) afbraak van de uitbouw. De rechtbank heeft wel overwogen dat de door [geïntimeerden] gekozen oplossing van solartube en ventilatiebuis ontoereikend zijn voor een voldoende toetreding van licht en lucht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat dit evenmin een grondslag voor de vordering tot afbraak oplevert. Wel ziet de rechtbank aanleiding de bevindingen van de deskundige over te nemen om ervoor te zorgen dat er voldoende licht en lucht wordt toegelaten. Vervolgens heeft de rechtbank [geïntimeerden] veroordeeld tot het treffen van bouwkundige maatregelen overeenkomstig de schets in het rapport van de deskundige en tot verwijdering van de Leadax-slabbe en herstel van de voegen en tot vervanging van de beschadigde stenen in de zijgevel van de woning van [appellanten] op straffe van een dwangsom. [appellanten] is op zijn beurt in reconventie veroordeeld tot het toelaten van [geïntimeerden] en de door hen ingeschakelde derden binnen 48 uur na schriftelijke kennisgeving om gebruik te maken van het perceel van [appellanten] om werkzaamheden te doen laten uitvoeren voor een periode van maximaal vijf aaneengesloten werkdagen te verlengen met de dagen waarop door weersomstandigheden of overmacht de werkzaamheden niet kunnen worden verricht, op straffe van een dwangsom. De rechtbank heeft zowel in conventie als in reconventie de proceskosten tussen partijen gecompenseerd.
De procedure in het principaal en het incidenteel hoger beroep6.16. [appellanten] is van de vonnissen van 2 juni 2021 en 10 augustus 2022 (eindvonnis) in principaal hoger beroep gekomen. [appellanten] heeft zijn eis in hoger beroep gewijzigd. Samengevat vordert [appellanten] een veroordeling van [geïntimeerden] binnen acht weken na arrest tot afbraak van de uitbouw over te gaan, dan wel een veroordeling tot het treffen van maatregelen waardoor de onbelemmerde licht- en luchttoetreding gewaarborgd is, op straffe van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerden] in de proceskosten.
6.17. [appellanten] heeft drie grieven tegen het vonnis aangevoerd en heeft betoogd dat zijn vordering tot afbraak van de door [geïntimeerden] gebouwde uitbouw alsnog toegewezen dient te worden. [appellanten] heeft een grief gericht tegen het toetsingskader dat de rechtbank heeft gebruikt bij het bepalen van de erfdienstbaarheid van licht en lucht (
grief 1). Daarnaast heeft [appellanten] aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte de bevindingen van de deskundige overneemt (
grief 2). Tot slot heeft [appellanten] betoogd dat de rechtbank ten onrechte hem heeft verplicht binnen 48 na kennisgeving [geïntimeerden] toegang tot zijn tuin te geven (
grief 3). [appellanten] heeft geen grief gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van (dreigende) (vocht)schade door onvoldoende ventilatie van de buitenmuur, zodat dat oordeel niet in hoger beroep voorligt.
6.18.
[geïntimeerden] heeft verweer gevoerd. Daarnaast heeft [geïntimeerden] ook zelf hoger beroep ingesteld en heeft in het incidenteel hoger beroep vijf grieven tegen de vonnissen van 2 juni 2021 respectievelijk 10 augustus 2022 geformuleerd. De grieven komen in de kern op het volgende neer. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat niet is komen vast te staan dat partijen afspraken hebben gemaakt, zoals weergegeven in de brief van 10 januari 2019 (
grief I). Daarnaast heeft [geïntimeerden] betoogd dat geen sprake is van een erfdienstbaarheid verkregen door verjaring (
grief II) en dat de functie van het raam, volgens de inhoud van de erfdienstbaarheid, het toetreden van licht en buitenlucht is (
grief III). Ook heeft [geïntimeerden] zich gericht tegen het oordeel dat de lichttoetreding is aangetast, omdat het effect van de solartube niet toereikend is (
grieven IV en V). [geïntimeerden] heeft geen grieven gericht tegen de veroordeling tot het verwijderen van de Leadax-slabbe en herstel van de voeg en vervanging van de stenen in de zijgevel van de woning van [appellanten] , op straffe van een dwangsom, zodat deze kwestie niet aan het hof voorligt.
Geen afspraken 10 januari 2019 tot stand gekomen
6.19.
Het hof zal de grieven van [appellanten] en [geïntimeerden] gezamenlijk bespreken. Het hof zal eerst ingaan op het meest verstrekkende betoog van [geïntimeerden] dat hij met [appellanten] afspraken heeft gemaakt over de (afwerking van de) uitbouw. Deze afspraken zouden volgens [geïntimeerden] zijn bevestigd in de brief van 10 januari 2019 (rov. 6.4.), die [geïntimeerden] aan [appellanten] heeft overhandigd. [appellanten] heeft dit weersproken.
6.20.
De beantwoording van de vraag of en met welke inhoud partijen op 10 januari 2019 afspraken met elkaar hebben gemaakt, is een kwestie van uitleg. Het gaat om de uitleg van de rechtshandelingen zoals belichaamd in de brief van 10 januari 2019 en om de beantwoording van de vraag of de daarin genoemde afspraken de uitdrukking zijn van de gezamenlijk wil van partijen. Het hof neemt daarbij de Haviltex-maatstaf in acht. Het komt daarbij aan op hetgeen partijen jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden. Daarbij zijn alle omstandigheden van het geval van belang, gewaardeerd naar wat de maatstaven van redelijkheid en billijkheid meebrengen. Ook gedragingen, verklaringen en andere omstandigheden, die hebben plaatsgevonden nadat de overeenkomst is gesloten, kunnen onder omstandigheden van belang zijn.
6.21.
Het hof volgt [geïntimeerden] niet in zijn betoog dat partijen afspraken hebben gemaakt zoals weergegeven in de brief van 10 januari 2019. Daarbij merkt het hof op dat tussen partijen niet in geschil is dat [geïntimeerden] met [appellanten] heeft afgesproken dat er een loodslabbe zou worden geplaatst. Dat de andere afspraken zoals weergegeven in brief van 10 januari 2019 zijn overeengekomen, is niet vast komen te staan. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat [appellanten] niet heeft geprotesteerd na ontvangst van de brief van 10 januari 2019, maar hieruit volgt niet dat partijen de afspraken zijn overeengekomen zoals verwoord in de brief. Het niet protesteren kan niet worden gezien als een expliciet of duidelijk akkoord van [appellanten] , zoals door [geïntimeerden] is betoogd en in ieder geval is dat ontoereikend voor de conclusie dat [geïntimeerden] daaraan het redelijk vertrouwen heeft mogen ontlenen dat [appellanten] daarmee volledig akkoord was en dat er tussen partijen sprake was van wilsovereenstemming. [appellanten] heeft namelijk weersproken dat hij afspraken met [geïntimeerden] heeft gemaakt. De verhouding tussen partijen was volgens [appellanten] op dat moment al niet goed. Er is wel gesproken over de door [geïntimeerden] voorgenomen werkzaamheden, maar [appellanten] heeft uiteengezet dat hij in het gesprek van 10 januari 2019 zijn ongenoegen heeft geuit over het gebrek aan overleg. [appellanten] heeft betoogd dat hij [geïntimeerden] heeft verzocht om zijn plannen op papier te zetten, zodat [appellanten] zich nader over de plannen van zijn buren kon beraden. Gelet op de gemotiveerde betwisting van [appellanten] had het op de weg van [geïntimeerden] gelegen nader toe te lichten uit welke omstandigheden volgt dat partijen daadwerkelijk wilsovereenstemming hadden zoals weergegeven in de brief. Dit heeft [geïntimeerden] onvoldoende gedaan, zodat het hof niet kan vaststellen dat de afspraken zijn gemaakt zoals weergegeven in de brief van 10 januari 2019. Grief I van [geïntimeerden] faalt daarom.
Erfdienstbaarheid door verkrijgende verjaring van licht en lucht6.22. Het volgende punt dat partijen verdeeld houdt, is of er een erfdienstbaarheid door verkrijgende verjaring van licht en lucht door [appellanten] is verkregen en of [geïntimeerden] met het plaatsen van de uitbouw inbreuk maakt op deze erfdienstbaarheid.
6.23.
De vraag of er een erfdienstbaarheid is ontstaan, moet tot 1 januari 1992 worden beoordeeld naar de regels van het oude BW en na 1 januari 1992 naar de regels van het huidige BW. Onder het vóór 1 januari 1992 geldende recht kon een recht van erfdienstbaarheid ontstaan door verjaring, maar alleen voor zover sprake was van voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheden (artikel 742 jo. 744 jo 746 BW (oud)). Het criterium om uit te maken of sprake was van een voortdurende en zichtbare erfdienstbaarheid was neergelegd in de artikelen 724 en 725 BW (oud). Van zichtbare erfdienstbaarheden (artikel 745 lid 2 BW (oud)) werd gesproken wanneer enig blijvend uitwendig teken op het bestaan van de erfdienstbaarheid wees (zoals een deur, venster of waterleiding). Als voortdurende erfdienstbaarheden (artikel 724 lid 2 BW (oud)) werden aangemerkt erfdienstbaarheden voor de uitoefening waarvan geen menselijke activiteit nodig is (zoals de erfdienstbaarheid van waterloop, gootrecht of uitzicht). De menselijke activiteit moest betrekking hebben op de rechtstreekse uitoefening van de erfdienstbaarheid.
6.24.
Het hof overweegt, met inachtneming van het voorgaande, als volgt. Vaststaat dat de woning in 1915 van [appellanten] is gebouwd en dat het naar binnen klappend raam sinds de bouw in de muur van de woning heeft gezeten. Voor zover [geïntimeerden] dit al heeft weersproken, is zijn betwisting onvoldoende geweest. Er is sprake van een voortdurend gebruik waar geen menselijk handelen voor nodig is en ook is sprake van een uitwendig teken (het raam) dat op het bestaan van de erfdienstbaarheid van licht en lucht wijst. Het recht van de erfdienstbaarheid is na het verstrijken van 30 jaar om die reden verkregen. Grief II van [geïntimeerden] gaat niet op. Op grond van artikel 69 aanhef en sub a Overgangswet blijven de voor 1 januari 1992 door bestemming ontstane erfdienstbaarheden hun kracht behouden na 1 januari 1992. Vervolgens moet worden beoordeeld hoe ver deze erfdienstbaarheid strekt. Anders dan [appellanten] heeft betoogd (grief 1 van [appellanten] ), geeft het recht van erfdienstbaarheid geen onbelemmerd recht op licht en lucht. [appellanten] heeft ter onderbouwing van zijn stelling verwezen naar een uitspraak van de Hoge Raad van
8 september 2017 (ECLI:NL:HR:2017:2277). De uitspraak kan [appellanten] echter niet baten, omdat het in die zaak ging om een bij akte vastgelegde erfdienstbaarheid (van licht) in de zin van artikel 747 BW (oud). In dit geval is daarvan geen sprake, maar is de erfdienstbaarheid door verjaring verkregen.
6.25.
De inhoud van een erfdienstbaarheid en de wijze van uitoefening daarvan wordt in geval van een verkregen erfdienstbaarheid door verjaring, bepaald door de plaatselijke gewoonte. Daarbij geldt dat de beginselen van redelijkheid en billijkheid een rol spelen bij de wijze waarop de erfdienstbaarheid moet worden uitgeoefend. In dit geval reikt de erfdienstbaarheid niet verder dan het niet (onredelijk) mogen belemmeren van het rechtstreeks toelaten van licht en lucht. De inhoud van de erfdienstbaarheid is het toelaten van licht en buitenlucht door een ondoorzichtig toiletraam tot het toilet en het indirect toelaten van licht tot de hal. De vraag of [appellanten] in zijn recht van erfdienstbaarheid door de uitbouw van [geïntimeerden] onredelijk wordt belemmerd, zal het hof hierna beantwoorden.
Licht- en luchttoetreding6.26. [geïntimeerden] heeft bij plaatsing van de uitbouw een solartube en ventilatiebuis laten plaatsen. [geïntimeerden] heeft aangevoerd dat de lichttoetreding niet wordt beperkt dankzij het feit dat de solartube is geplaatst. Vervolgens heeft [geïntimeerden] betoogd dat de solartube en de ventilatiebuis toereikend zijn om voldoende licht- en lucht toe te laten tot het toilet. [geïntimeerden] heeft daarom aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de door de deskundige [persoon C] aangedragen oplossing van het plaatsen van een koekoek gevolgd moet worden. [appellanten] heeft op zijn beurt betoogd dat het plaatsen van de door de deskundige aangedragen koekoek geen toereikende oplossing van het opheffen van de beperking van licht en lucht.
6.27.
Het hof volgt [geïntimeerden] niet in zijn betoog en zal toelichten hoe het tot dit oordeel komt. De deskundige [persoon C] heeft in het deskundigenbericht geoordeeld dat de solartube een ongewenst resultaat blijkt op te leveren en dat de ventilatiebuis een onvoldoende verversingcapaciteit van lucht in het toilet biedt. Dit komt doordat de oppervlakte van de raamopening veel groter is dan de diameter van de ontluchtingspijp. De deskundige draagt het plaatsen van een koekoek voor als oplossing voor de beide problemen. Uit de omstandigheid dat op 10 cm voor het raam in het toilet de uitbouw is geplaatst, volgt dat [appellanten] wordt beperkt in de uitoefening van zijn recht van erfdienstbaarheid van licht en lucht. [persoon C] is tot de conclusie gekomen dat de toegepaste solartube en ventilatiebuis niet toereikend zijn om de beperking van de erfdienstbaarheid weg te nemen. Er is thans sprake van een erfdienstbaarheid die wordt beperkt, waarbij passende maatregelen moeten worden genomen om die beperking te reduceren tot dat wat redelijk is. [geïntimeerden] heeft betoogd dat het voornoemd oordeel van de deskundige onjuist is. Hij heeft daarbij verwezen naar zijn stellingen uit de procedure bij de rechtbank, maar laat na zijn betoog nader te motiveren. Dit had wel op zijn weggelegen. Het betreft een door de rechtbank benoemde deskundige. Om het oordeel van die deskundige naast zich neer te leggen, is vereist dat zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan over de wijze van totstandkoming of de inhoud van het deskundigenbericht. Hiervan is niet gebleken. [geïntimeerden] had zijn betoog bijvoorbeeld kunnen onderbouwen door de eerder door hem ingeschakelde [persoon B] van [YY] Experts een reactie op het deskundigenbericht te laten uitbrengen aan de hand van objectieve en verifieerbare (technische) gegevens. Nu een dergelijke nadere onderbouwing ontbreekt, ziet het hof geen aanleiding aan de uitkomst van de bevindingen van [persoon C] te twijfelen. Grieven III – V van [geïntimeerden] falen.
6.28.
Vervolgens komt het hof toe aan het betoog van [appellanten] dat de door de deskundige [persoon C] aangedragen oplossing van het plaatsen van een koekoek niet volstaat om de beperking van de toevoer van licht en lucht weg te nemen (grief 2). [appellanten] heeft aangevoerd dat de deskundige onvoldoende is ingegaan op de bezwaren van [appellanten] die hij bij het concept deskundigenbericht heeft geplaatst. Het hof volgt [appellanten] hier niet in. [appellanten] heeft onvoldoende specifiek, gemotiveerd, toegelicht waarom het oordeel van de deskundige onjuist zou zijn (dan wel zijn reactie onvoldoende zou zijn). [appellanten] heeft zelf een koekoek gebouwd aan een andere zijde van zijn woning. Echter is niet te verifiëren of deze zelf gebouwde koekoek objectief gezien (voor wat betreft lichtsterkte en lichtinval ter plaatse) voldoende vergelijkbaar is met de situatie aan de zijde van de woning die grenst aan de uitbouw van [geïntimeerden] Dit had bijvoorbeeld gekund door de eerder door hem ingeschakelde [persoon A] van [XX] Expertises een objectieve en deskundige toelichting hierop te laten geven. [appellanten] heeft weliswaar foto’s overgelegd, waarmee hij heeft willen betogen dat de geadviseerde koekoek onvoldoende licht toe zal laten, maar de foto’s laten dit onvoldoende zien en overtuigen daarom niet. De schets van [persoon C] (zoals weergegeven in rov. 6.10.) is naar het oordeel van het hof voldoende duidelijk. [appellanten] heeft zijn stelling dat dit niet uitvoerbaar zou zijn onvoldoende onderbouwd (aan de hand van objectieve en verifieerbare technische gegevens). Nu aldus een deugdelijke weerlegging van de bevindingen van de deskundige [persoon C] door [appellanten] ontbreekt, ziet het hof geen aanleiding van de bevindingen van de deskundige af te wijken.
Geen sprake van onrechtmatige hinder ex artikel 5:37 BW6.29. De vordering van [appellanten] treft evenmin doel op grond van artikel 5:37 BW. Artikel 5:37 BW bepaalt dat de eigenaar van een erf (in dit geval [geïntimeerden] ) niet in een mate of een wijze die volgens artikel 6:162 BW onrechtmatig is, aan de eigenaars van andere erven (in dit geval [appellanten] ) hinder mag toebrengen, zoals door het verspreiden van rumoer, trillingen, stank, rook of gassen of door het onthouden van licht of lucht of door het ontnemen van steun. Of het veroorzaken van hinder onrechtmatig is, is volgens vaste rechtspraak afhankelijk van de aard, de ernst en de duur van de hinder en de daardoor veroorzaakte schade in verband met de verdere omstandigheden van het geval, waaronder de plaatselijke omstandigheden (vlg. o.a. HR 16 juni 2017, ECLI:NL:HR:2017:1106). In dit geval is de vraag of het plaatsen van de koekoek toereikend is om de oorspronkelijke functie van het toiletraam (het toelaten van licht en lucht tot het toilet en indirect tot de hal) in stand te laten. Voor het beantwoorden van die vraag zijn dezelfde feiten en omstandigheden van belang als in de vorige rechtsoverwegingen besproken. Zoals overwogen heeft [appellanten] onvoldoende onderbouwd (aan de hand van objectieve en verifieerbare technische gegevens) dat de oplossing van de deskundige niet toereikend zal zijn. De door de deskundige aangedragen oplossing brengt mee dat de onthouding van licht en lucht wordt opgelost door het plaatsen van de koekoek. Er is dan ook geen sprake van een onrechtmatige hinder in de in artikel 5:37 BW bedoelde zin.
Tussenconclusie
6.30.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de grieven van [appellanten] en [geïntimeerden] op de voornoemde punten falen en het hof de beslissing van de rechtbank op dit punt zal bekrachtigen. Het ziet geen aanleiding, zoals door [appellanten] verzocht, om nogmaals een deskundige te benoemen.
Ladderrecht: [appellanten] moet [geïntimeerden] toelaten op zijn perceel
6.31.
In zijn derde grief heeft [appellanten] zich gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat hij [geïntimeerden] binnen 48 uur na voorafgaande kennisgeving moet toelaten tot zijn perceel, zodat een deel van de muur van de uitbouw kan worden afgewerkt. De rechtbank heeft in het eindvonnis van 22 augustus 2022 in rov. 3.6 beslist dat [appellanten] [geïntimeerden] binnen 48 uur na voorafgaande schriftelijke kennisgeving toegang tot zijn perceel moet geven, zodat de muur van de uitbouw kan worden afgewerkt. De rechtbank overweegt daartoe dat is vast komen te staan dat geen sprake meer is van een gewichtige reden aan de zijde van [appellanten] om [geïntimeerden] het gebruik van zijn perceel te weigeren of tot een later tijdstip te ontzeggen. [appellanten] heeft in hoger beroep betoogd dat hij zich niet verzet tegen het verlenen van toegang aan [geïntimeerden] , maar dat hij op een eerder tijdstip dient te vernemen van [geïntimeerden] wanneer hij op het perceel moet worden toegelaten, dit in verband met het werk van [appellant sub 1] in het onderwijs en de omstandigheid dat hij tijdens reguliere schoolvakanties regelmatig op vakantie zal zijn.
6.32.
Het ladderrecht (artikel 5:56 BW) voorziet in de mogelijkheid om tijdelijk toegang te krijgen tot het perceel van de buren voor werkzaamheden aan onroerende zaken. De eigenaar van het perceel waarvan gebruik moet worden gemaakt, moet na behoorlijke kennisgeving en tegen schadeloosstelling toegang verlenen, tenzij hij gewichtige redenen heeft om de toegang te weigeren of uit te stellen. Het hof acht in dit geval een termijn van 48 uur te kort om te spreken van een behoorlijke kennisgeving. Van behoorlijke kennisgeving is wel sprake indien [geïntimeerden] een termijn van vier weken voor de start van de werkzaamheden voor kennisgeving hanteert. Dit betekent dat wanneer [appellanten] langere tijd afwezig is van [appellanten] verwacht wordt, dat hij ervoor zorgt dat iemand zijn post zal bekijken. Het hof ziet in de omstandigheid dat [appellanten] mogelijk tijdens reguliere schoolvakanties (deels) niet thuis zal zijn, geen gewichtige reden om [geïntimeerden] de toegang tot het perceel te weigeren of uit te stellen tijdens reguliere schoolvakanties. Nog daargelaten dat [appellanten] niet concreet heeft aangegeven wanneer hij gedurende de schoolvakanties op vakantie is, heeft [appellanten] ook bij zijn afwezigheid, mede omdat hij vier weken van tevoren van de werkzaamheden in kennis wordt gesteld, voldoende de mogelijkheid om [geïntimeerden] feitelijk toegang tot het perceel te (laten) geven.
Bewijsaanbod in hoger beroep
6.33.
Het bewijsaanbod van [geïntimeerden] in hoger beroep wordt als onvoldoende concreet en specifiek verworpen.
De conclusie
6.34.
Uit het voorgaande volgt dat de grieven van [appellanten] grotendeels falen en de grieven van [geïntimeerden] in het geheel niet slagen. De bestreden vonnissen zullen worden bekrachtigd, behoudens de termijn die [geïntimeerden] in acht moet nemen voor het in kennisstellen van [appellanten] voor de start van de werkzaamheden. In zoverre zal het hof het eindvonnis van 10 augustus 2022 vernietigen. [appellanten] is in het principaal hoger beroep de hoofdzakelijk in het ongelijk gestelde partij. Het hof zal [appellanten] tot betaling van de proceskosten in het principaal hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Het hof zal [geïntimeerden] als de in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten en de nakosten in het incidenteel hoger beroep.
6.35.
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

7.De uitspraak

Het hof, recht doende zowel in principaal als in incidenteel hoger beroep:
7.1.
bekrachtigt de vonnissen van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 2 juni 2021 en 10 augustus 2022, behoudens onder 3.6 van het vonnis van
10 augustus 2022, vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
7.2.
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk om [geïntimeerden] en door hem ingeschakelde derden toe te staan om binnen vier weken na voorafgaande schriftelijke kennisgeving gebruik te maken van het perceel van [appellanten] , gelegen aan [adres B] , teneinde aan het achter de scheidsmuur gelegen gedeelte van het eigen pand van [geïntimeerden] , gelegen aan [adres A] , werkzaamheden uit te (doen) voeren, dit voor een periode van maximaal vijf aaneengesloten werkdagen, te verlengen niet door weersomstandigheden onwerkbare dagen of dagen waarop door overmacht de te verrichten werkzaamheden niet kunnen worden verricht, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 voor iedere dag dat [appellanten] daarmee in gebreke blijven tot een maximum van € 15.000,00 is bereikt en, na het bereiken
van dit maximum, zonder dat de bedoelde medewerking is verleend, [geïntimeerden] te
machtigen het perceel van [appellanten] te betreden teneinde de bedoelde werkzaamheden te
(laten) verrichten;
7.3.
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het principaal hoger beroep, aan de zijde van [geïntimeerden] vastgesteld op € 343,- aan griffierecht en € 1.821,- aan salaris van de advocaat (1,5 procespunt x appeltarief II), te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening;
7.4.
veroordeelt [appellanten] in het principaal hoger beroep in de nakosten, begroot op
€ 178,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 92,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [appellanten] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden, een en ander vermeerderd met de wettelijke rente te rekenen vanaf veertien dagen na aanschrijving én betekening;
7.5.
veroordeelt [geïntimeerden] in de kosten van het incidenteel hoger beroep, aan de zijde van [appellanten] vastgesteld op € 607,- aan salaris van de advocaat (1 procespunt x 0,5 appeltarief II);
7.6.
veroordeelt [geïntimeerden] in het incidenteel hoger beroep in de nakosten, begroot op
€ 178,-, met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 92,- en de explootkosten van betekening van de uitspraak in geval [geïntimeerden] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden;
7.7. verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.M. Verbeek, R.A. van der Pol en J.K.B. van Daalen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 24 juni 2025.
griffier rolraadsheer