ECLI:NL:GHSHE:2025:1752

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 juni 2025
Publicatiedatum
24 juni 2025
Zaaknummer
20-000469-19
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake fraude met postzegels en vrijspraak medeplegen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 juni 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg, waarbij de verdachte was vrijgesproken van enkele tenlastegelegde feiten, maar ook was veroordeeld tot een gevangenisstraf van 32 maanden. De zaak betreft fraude met postzegels, waarbij de verdachte werd beschuldigd van het verkopen van valse postzegels en het witwassen van de opbrengsten daarvan. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk valse postzegels heeft aangeboden en verkocht, en dat hij wetenschap had van de valsheid van deze zegels. De verdediging voerde aan dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moest worden verklaard vanwege vermeende procesfouten, maar het hof verwierp dit verweer. Het hof sprak de verdachte vrij van medeplegen van oplichting en bepaalde dat de verdachte niet aansprakelijk was voor schadevergoeding aan benadeelde partijen. De uiteindelijke straf bestond uit een taakstraf van 240 uur en een voorwaardelijke gevangenisstraf van 9 maanden, met inachtneming van de lange duur van de procedure.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000469-19
Uitspraak : 24 juni 2025
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 29 januari 2019, in de strafzaak met parketnummer 03-702590-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1974,
wonende te [adres 1] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van het onder 1 tenlastegelegde en partieel van het onder 3 tenlastegelegde voor zover dat ziet op de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] en de verdachte veroordeeld ter zake van:
  • medeplegen van het gebruiken, te koop aanbieden, en ten verkoop in voorraad hebben van valse postzegels, meermalen gepleegd (feit 2),
  • medeplegen van oplichting, meermalen gepleegd (feit 3),
  • medeplegen van: van het plegen van witwassen een gewoonte maken (feit 4 primair) en
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (feit 5),
tot een gevangenisstraf voor de duur van 32 maanden, met aftrek van het voorarrest.
Voorts zijn de benadeelde partijen in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard, met veroordeling van die benadeelde partijen in de proceskosten.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep zijn de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [aangever 2] , [benadeelde partij 2] , [benadeelde partij 3] , [benadeelde partij 4] , [benadeelde partij 5] , [aangever 3] en [benadeelde partij 6] in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Deze benadeelde partijen hebben zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Hun vorderingen zijn derhalve in hoger beroep niet aan de orde.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep en in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het onder 2, 3, 4 primair en 5 tenlastegelegde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 21 maanden, met aftrek van voorarrest. Met betrekking tot de vorderingen van de benadeelde partijen heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof daarop zal beslissen op dezelfde wijze als de rechtbank heeft gedaan in de strafzaak van de medeverdachte [medeverdachte 1] inclusief de door de rechtbank in die zaak opgelegde schadevergoedingsmaatregelen.
Namens de verdachte is primair de niet-ontvankelijkheid van het openbaar ministerie en subsidiair vrijspraak bepleit. Meer subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd. Ten slotte is verweer gevoerd ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
De verdachte is door de rechtbank vrijgesproken van hetgeen aan hem onder feit 1 is tenlastegelegd. Voorts is de verdachte door rechtbank Limburg partieel vrijgesproken van hetgeen aan hem onder 3 is tenlastegelegd, te weten voor zover dat feit betrekking heeft op de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] . Het hoger beroep is door de verdachte onbeperkt ingesteld. Ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde is het hoger beroep door de verdachte pas na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting – en dus te laat – bij akte ingetrokken. Derhalve moet het hoger beroep mede geacht te zijn gericht tegen de in eerste aanleg gegeven beslissingen tot vrijspraak. Gelet op hetgeen is bepaald in artikel 404, vijfde lid, van het Wetboek van Strafvordering staat voor de verdachte tegen deze beslissing geen hoger beroep open. Het hof zal de verdachte mitsdien niet-ontvankelijk verklaren in het ingestelde hoger beroep, voor zover dat is gericht tegen de in het vonnis waarvan beroep gegeven vrijspraak van feit 1 en eveneens ten aanzien van de als beschermde vrijspraken aan te merken hiervoor genoemde deelvrijspraken van feit 3.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis – voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd reeds omdat in hoger beroep de tenlastelegging – en aldus de grondslag van het onderzoek – is gewijzigd en het hof tot een andere bewezenverklaring komt dan de rechtbank.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep en voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen – tenlastegelegd dat:
2.
hij in de periode van 1 januari 2010 tot en met 19 december 2011 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk valse, vervalste of wederrechtelijk vervaardigde zegels, namelijk postzegels met de waarden van 1,50 gulden en/of 2,- gulden en/of 2,50 gulden en/of 6,50 gulden en/of 7,- gulden en/of 1,00 euro en/of 3,00 euro en/of 0,44 euro, heeft gebruikt en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of ten verkoop in voorraad heeft gehad en/of binnen het Rijk in Europa heeft ingevoerd, als waren die zegels echt en onvervalst en niet wederrechtelijk vervaardigd;
3.
hij in of omstreeks 1 januari 2010 tot en met 2 mei 2012 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland en/of België, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, (telkens) met het oogmerk om zich en/of (een) ander(en) wederrechtelijk te bevoordelen (telkens) door het aannemen van een valse naam en/of van een valse hoedanigheid en/of door een of meer listige kunstgrepen en/of door een samenweefsel van verdichtsels,
(A.02 pg 13858) [benadeelde partij 20] gevestigd te Utrecht en/of
(A.03 pg 13866) [slachtoffer 1] gevestigd te Heerlen en/of
(A.05 pg 13879) [benadeelde partij 9] gevestigd te Rotterdam en/of
(A.07 pg 13886) [benadeelde partij 2] en/of
(A.08 pg 13888) [benadeelde partij 12] gevestigd te Meijel en/of
(A.09 pg 13909) [slachtoffer 2] gevestigd te Reuver en/of
(A.10 pg 13912) [slachtoffer 3] en/of
(A.11 pg 13925) [slachtoffer 4] gevestigd te Idskenhuizen en/of
(A.13 pg 13933) [benadeelde partij 3] gevestigd te Alkmaar en/of
(A.14 pg 13940) [slachtoffer 5] gevestigd te Utrecht en/of
(A.15 pg 13944) [slachtoffer 6] gevestigd te Hoogeveen en/of
(A.16 pg 13951) [slachtoffer 7] gevestigd te Woerden en/of
(A.17 pg 13954) [benadeelde partij 14] en/of
(A.18 pg 13961) [benadeelde partij 11] gevestigd te Middelbeers en/of
(A.19 pg 13976) [benadeelde partij 8] gevestigd te Geldermalsen en/of
(A.20 pg 14001) [benadeelde partij 16] gevestigd te Leeuwarden en/of
(A.21 pg 14004) [benadeelde partij 4] gevestigd te Maarssen en/of
(A.22 pg 14009) [benadeelde partij 5] en/of
(A.23 pg 14014) [benadeelde partij 13] gevestigd te Eindhoven en/of
(A.26 pg 14032) [slachtoffer 8] gevestigd te Huissen en/of
(A.27 pg 14036) [benadeelde partij 19] gevestigd te Amsterdam en/of
(A.28 pg 14040) [benadeelde partij 17] en/of
(A.29 pg 14044) [benadeelde partij 15] gevestigd te Amsterdam en/of
(A.30 pg 14049) [benadeelde partij 10] gevestigd te Wolphaartsdijk en/of
(A.31 pg 14055) [slachtoffer 9] gevestigd te Rijssen en/of
(A.32 pg 14062) [benadeelde partij 18] en/of
(A.34 pg 14079) [slachtoffer 10] gevestigd te Bennekom en/of
(A.35 pg 14085) [benadeelde partij 6] gevestigd te Delfzijl en/of
(A.36 pg 14087) [slachtoffer 11] gevestigd te Amsterdam en/of
(A.37 pg 14093) [benadeelde partij 7] gevestigd te Utrecht
heeft/hebben bewogen tot de afgifte van een hoeveelheid geld, in elk geval van enig goed, hebbende verdachte en/of zijn mededader(s) toen aldaar (telkens) met vorenomschreven oogmerk - zakelijk weergegeven - valselijk en/of listiglijk en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid (valse) postzegels tegen een gereduceerde prijs ter verkoop aangeboden als waren ze echt en onvervalst, waardoor voornoemde personen en/of rechtspersonen (telkens) werd(en) bewogen tot bovenomschreven afgifte;
4.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 mei 2012, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland en/of in België en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededaders, van een voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld, althans heeft/hebben hij, verdachte en/of zijn mededader(s) verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op een voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, was of wie bovenomschreven voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, voorhanden had, terwijl hij en/of zijn mededader(s) wist(en) dat dat voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
althans, indien het vorenstaande niet tot een bewezenverklaring en/of een veroordeling mocht of zou kunnen leiden
hij op of omstreeks van 1 mei 2008 tot en met 14 november 2012, in de gemeente Sittard-Geleen, althans in Nederland en/of in België en/of in Duitsland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van een voorwerp, te weten een hoeveelheid/hoeveelheden geld, namelijk totaal 1.877.970,08 euro althans een geldbedrag, gebruik heeft gemaakt, terwijl hij en/of zijn mededader(s) (telkens) wist(en) of redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden dat bovenomschreven voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf;
5.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 2 mei 2012 in de gemeente Sittard-Geleen, in elk geval in Nederland en/of België, heeft deelgenomen aan een organisatie, te weten een samenwerkingsverband van natuurlijke en/of rechtsperso(o)n(en), bestaande uit onder meer [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en [medeverdachte 5] , welke organisatie tot oogmerk had het plegen van misdrijven, namelijk het vervalsen of namaken van zegels uitgegeven door een verlener van de universele postdienst als bedoeld in de Postwet 2009 met daarop de vermelding 'Nederland'(artikel 216) en/of het plegen van valsheid in geschrifte (artikel 225 Sr) en/of het plegen van witwassen (artikel 420ter Sr) en/of het plegen van oplichting (artikel 326 Sr).
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Ontvankelijkheid van het openbaar ministerie
De verdediging heeft bepleit dat het openbaar ministerie in de strafvervolging niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er naar de stelling van de verdediging structureel stukken niet aan het procesdossier zijn toegevoegd terwijl die wel relevant zijn voor de beantwoording van de vragen van de artikelen 348 en 350 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Daardoor is sprake van een schending van de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust en/of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte tekort is gedaan aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak.
Het hof overweegt als volgt.
Artikel 359a Sv luidt voor zover hier van belang als volgt:
“1. De rechtbank kan, indien blijkt dat bij het voorbereidend onderzoek vormen zijn verzuimd die niet meer kunnen worden hersteld en de rechtsgevolgen hiervan niet uit de wet blijken, bepalen dat:
a. de hoogte van de straf in verhouding tot de ernst van het verzuim, zal worden verlaagd, indien het door het verzuim veroorzaakte nadeel langs deze weg kan worden gecompenseerd;
b. de resultaten van het onderzoek die door het verzuim zijn verkregen, niet mogen bijdragen aan het bewijs van het telastegelegde feit;
c. het openbaar ministerie niet ontvankelijk is, indien door het verzuim geen sprake kan zijn van een behandeling van de zaak die aan de beginselen van een behoorlijke procesorde voldoet.
2. Bij de toepassing van het eerste lid, houdt de rechtbank rekening met het belang dat het geschonden voorschrift dient, de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt.”
In zijn arrest HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533 overweegt de Hoge Raad onder meer als volgt:
“Niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging komt als in art. 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen in aanmerking. Daarvoor is alleen plaats ingeval het vormverzuim daarin bestaat dat met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.”
In zijn arresten in HR 1 december 2020, ECLI:NL:HR:2020:1889 en ECLI:NL:HR:2020:1890 heeft de Hoge Raad deze maatstaf als volgt verduidelijkt en bijgesteld:
“De strekking van deze maatstaf is dat in het geval dat een zodanig ernstige inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak is gemaakt dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM, niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging plaatsvindt. Het moet dan gaan om een onherstelbare inbreuk op het recht op een eerlijk proces die niet op een aan de eisen van een behoorlijke en effectieve verdediging beantwoordende wijze is of kan worden gecompenseerd. Daarbij moet die inbreuk het verstrekkende oordeel kunnen dragen dat – in de bewoordingen van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens – “the proceedings as a whole were not fair". In het zeer uitzonderlijke geval dat op deze grond de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging in beeld komt, hoeft echter niet – in zoverre stelt de Hoge Raad de eerder gehanteerde maatstaf bij – daarnaast nog te worden vastgesteld dat de betreffende inbreuk op het recht op een eerlijk proces doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte heeft plaatsgevonden.”
Het hof stelt allereerst vast dat door de verdediging niet is onderbouwd welk belang het geschonden voorschrift dient en waaruit de ernst van het verzuim en het nadeel dat daardoor wordt veroorzaakt bestaan. Daarmee voldoet het niet-ontvankelijkheidsverweer niet aan de eisen die daaraan worden gesteld. Zo bezien behoeft het verweer geen nadere bespreking.
Toch ziet het hof aanleiding om daaraan de navolgende overwegingen te wijden.
De verdediging heeft ook ter terechtzitting in hoger beroep verzocht om inzage van volgens de verdediging onterecht niet aan het procesdossier gevoegde stukken. Het hof heeft dit verzoek afgewezen.
Bij beoordeling van een dergelijk verzoek is het volgende beoordelingskader van belang.
In zijn arrest HR 28 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:900 overweegt de Hoge Raad onder meer:
“Maatstaf bij de beoordeling van een verzoek tot voeging van stukken bij de processtukken is op grond van artikel 315 lid 1 Sv in verbinding met artikel 415 Sv of de noodzaak van het verzochte is gebleken. Bij het nemen van zijn beslissing hierover moet de rechter in aanmerking nemen dat op grond van artikel 149a lid 2 Sv in beginsel alle stukken aan het dossier dienen te worden toegevoegd die voor de ter terechtzitting door hem te nemen beslissingen redelijkerwijs van belang kunnen zijn. Het gaat hierbij dus om de relevantie van die stukken. (Vgl. HR 16 februari 2021, ECLI:NL:HR:2021:218.)
De verdediging kan – mede gelet op het in artikel 6 lid 3, aanhef en onder b, EVRM gewaarborgde recht van de verdachte om te beschikken over de tijd en faciliteiten die nodig zijn voor de voorbereiding van zijn verdediging en met het oog op het doen van een verzoek tot het voegen van stukken aan het dossier – een gemotiveerd verzoek doen tot het verkrijgen van inzage in specifiek omschreven stukken. Tijdens het vooronderzoek kan een dergelijk verzoek worden gedaan overeenkomstig de in artikel 34 leden 2-4 Sv geregelde procedure. Na aanvang van het onderzoek ter terechtzitting beslist de zittingsrechter – zo nodig op basis van de bevindingen van nader onderzoek dat door een ander dan de zittingsrechter, bijvoorbeeld de rechter-commissaris, is verricht naar de aard en de inhoud van de betreffende stukken en gegevens – of en zo ja, in welke mate en op welke wijze, die inzage kan worden toegestaan.”
In zijn arrest HR 13 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:192 overweegt de Hoge Raad in aanvulling hierop dat bij de beoordeling van zowel verzoeken tot het voegen van stukken bij de processtukken als – zoals in dit geval – verzoeken tot het verkrijgen van inzage in specifiek omschreven stukken, onder meer van belang is in hoeverre die stukken relevant (kunnen) zijn voor de door de rechter te nemen beslissingen. Een verzoek als hiervoor bedoeld moet worden onderbouwd, waarbij die onderbouwing moet zien op het belang van de voeging dan wel de inzage in het licht van de beslissingen die in de strafzaak kunnen en moeten worden genomen.
Tegen de achtergrond van dit beoordelingskader overweegt het hof als volgt.
Voor zover de raadsman heeft verzocht om inzage in "alle reststukken van deze strafzaak" – naar het hof begrijpt alle (schriftelijke) stukken die door of vanwege het onderhavige strafrechtelijke onderzoek door politie en justitie zijn opgemaakt dan wel verkregen en die niet zijn aangemerkt als processtukken – is het hof van oordeel dat het verzoek zo algemeen is dat in zoverre niet is voldaan aan het hiervoor bedoelde vereiste van “specifiek omschreven stukken”. Maar ook voor zover de verdediging in haar subsidiaire verzoek – onder verwijzing naar haar brief van 25 februari 2025 – wel concrete stukken heeft benoemd en die stukken ook nu nog geen deel uitmaken van de processtukken, is het hof de noodzaak tot het voegen daarvan, althans tot het verlenen van inzage daarin, niet gebleken. Het hof neemt hierbij in aanmerking dat (i) door verdediging niet is aangevoerd dat de door OM verstrekte stukken onjuist zijn of zodanig onvolledig zijn dat hof niet in staat is vragen genoemd in art. 348 en 350 Sv goed te beantwoorden, (ii) door verdediging niet is gemotiveerd dat en, zo ja, waarom sprake zou zijn van onjuistheden of onvolledigheden die betrouwbaarheid van waarheidsvinding in twijfel trekken en (iii) door verdediging geen aanwijzingen zijn genoemd of anderszins zijn gebleken dat enige informatie onrechtmatig is verkregen.
De verdediging heeft gesteld dat haar uit verhoren bij de rechter-commissaris is gebleken dat voor de verdachte ontlastend materiaal – bestaande uit verklaringen van personen die in het bedrijf van de verdachte werkzaamheden hebben verricht waaruit zou volgen dat de activiteiten van de verdachte en medeverdachte [medeverdachte 1] economisch gescheiden waren – uit het dossier is gehouden. Dit zou volgens de verdediging bewust zijn gedaan. Die verklaringen waaraan de verdediging voornoemde uitleg geeft maken inmiddels deel uit van het procesdossier. Uit deze voeging leidt de verdediging af dat artikel 149a Sv, naar het hof begrijpt meer in het bijzonder het eerste lid van dit artikel, niet is nageleefd en zij ziet daarin (alsnog) een grondslag voor het mogen inzien van reststukken subsidiair het mogen inzien van de stukken die zij heeft genoemd in een brief van 26 februari 2025.
Het hof stelt voorop dat van het bewust uit het dossier houden van ontlastend materiaal niet is gebleken.
Anders dan de verdediging stelt volgt naar het oordeel van het hof bovendien niet reeds uit het alsnog (al dan niet op verzoek van de verdediging) voegen van bepaalde stukken in het dossier, dat artikel 149a Sv niet is nageleefd. Daarbij merkt het hof op dat de omvang van het onderzoeksdossier, de inmiddels aanwezige processtukken in het procesdossier, het verloop van het onderzoek, de uiteindelijke tenlastelegging, alsmede de fase in het strafproces waarin heldere verweren voor het eerst daadwerkelijk worden gevoerd een belangrijke rol spelen bij de vraag of artikel 149a Sv is nageleefd en zo nee of dat een onherstelbaar vormverzuim oplevert.
Het politiedossier telt ruim 14.000 pagina’s met aanvullende stukken en heeft betrekking op de verdenking van meerdere strafbare feiten en meerdere verdachten. In de loop van de strafprocedure van vele jaren zijn diverse onderzoekswensen geformuleerd waarvan de nodige zijn toegewezen.
Het hof is, mede tegen de achtergrond van het voorgaande en alles overziende, niet gebleken dat artikel 149a Sv door de officier van justitie niet is nageleefd en ziet hierin dan ook geen grondslag voor een vormverzuim. Het hof acht zich ook overigens op basis van het thans beschikbare dossier voldoende voorgelicht.
Nu het hof niet is gebleken van een inbreuk op het recht van de verdachte op een eerlijke behandeling van zijn zaak en in het bijzonder niet van een zodanige inbreuk dat geen sprake meer kan zijn van een eerlijk proces in de zin van artikel 6 EVRM zodat niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie in de vervolging zou moeten volgen, wordt het verweer verworpen.
Nu ook overigens geen feiten of omstandigheden zijn aangevoerd of anderszins aannemelijk zijn geworden die zouden moeten leiden tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, is het openbaar ministerie ontvankelijk in de vervolging.
Vrijspraak van medeplegen
De verdachte heeft verklaard dat hij heeft gehandeld vanuit de eenmanszaak [bedrijf verdachte] en dat zijn bedrijf [bedrijf verdachte] enerzijds en het bedrijf [bedrijf medeverdachte] van [medeverdachte 1] anderzijds zelfstandige, onafhankelijke entiteiten waren die fysiek en op administratief vlak van elkaar gescheiden waren.
Het hof is van oordeel dat het dossier aanwijzingen bevat dat er sprake lijkt te zijn van een zekere vorm van samenwerking tussen [medeverdachte 1] en de verdachte, maar naar het oordeel van het hof is op basis van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting niet buiten redelijke twijfel komen vast te staan dat sprake was van de voor medeplegen vereiste bewuste en nauwe samenwerking. Dit geldt voor alle tenlastegelegde feiten.
Gelet op het vorenstaande spreekt het hof de verdachte vrij van het bestanddeel “
tezamen en in vereniging met een ander of anderen” in de feiten 2 en 4.
Vrijspraak van feit 3 en feit 5
Aangezien de in feit 3 genoemde personen allen aangifte hebben gedaan van oplichting gepleegd door [bedrijf medeverdachte] , het bedrijf van medeverdachte [medeverdachte 1] , dient de verdachte bij gebrek aan voldoende wettig en overtuigend bewijs voor het tenlastegelegde medeplegen eveneens van feit 3 op de tenlastelegging te worden vrijgesproken.
Tot slot betekent dit naar het oordeel van het hof ook dat niet buiten redelijke twijfel is komen vast te staan dat de verdachte met een ander of anderen zodanig heeft samengewerkt, dat daaruit moet blijken van een duurzaam en gestructureerd samenwerkingsverband gericht op het plegen van strafbare feiten, zoals hem wordt verweten onder feit 5.
Het hof zal de verdachte derhalve vrijspreken van het onder feit 3 en feit 5 tenlastegelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
2.
hij in de periode van 3 juni 2011 tot en met 19 december 2011 in Nederland, meermalen, telkens opzettelijk valse zegels, namelijk postzegels met de waarden van 1,50 gulden en/of 2 gulden en/of 2,50 gulden en/of 6,50 gulden en/of 7 gulden en/of 1 euro en/of 3 euro en/of 0,44 euro, heeft gebruikt en/of te koop heeft aangeboden en/of heeft afgeleverd en/of ten verkoop in voorraad heeft gehad, als waren die zegels echt en onvervalst en niet wederrechtelijk vervaardigd;
4. primair
hij in de periode van 3 juni 2011 tot en met 19 december 2011, in Nederland, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, immers heeft hij, verdachte, van een voorwerp, te weten hoeveelheden geld, de werkelijke aard verhuld, terwijl hij wist dat dat voorwerp onmiddellijk of middellijk afkomstig was uit enig misdrijf.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen [1]
In de bewijsoverwegingen hieronder wordt door middel van voetnoten verwezen naar de gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het onder 2 en 4 primair bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De rechtbank overweegt in het vonnis waarvan beroep onder meer als volgt (hof: waar nodig zijn hierna aanvullingen en verbeteringen aangebracht):

De verdachte had […] een eenmanszaak met de naam [bedrijf verdachte] (het hof begrijpt: een onderneming die handelde in onder meer munten en postzegels maar volgens de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep ook in stickervellen met postzegels ten behoeve van frankering)). [2]
Op 9 december 2011 deed aangever [security officer van benadeelde partij 1] , werkzaam als security officer, namens PostNL aangifte van de verkoop van valse postzegels, die via meerdere sites te koop werden aangeboden aan met name het midden- en kleinbedrijf. PostNL is door het midden- en kleinbedrijf in het bezit gesteld van deze vermoedelijk valse zegels. PostNL heeft de zegels laten onderzoeken door [deskundige 1] , deskundige op het gebied van filatelie. Hij heeft geconcludeerd dat het telkens een combinatie betrof van echte en valse zegels. Naast het onderzoek naar de valsheid deed PostNL onderzoek naar de herkomst van de valse zegels. De zegels werden aangeboden op sites waar men postzegels kon kopen voor een aanzienlijk lager tarief dan bij PostNL gehanteerd werd. De sites waren onderling vergelijkbaar: ze gebruikten dezelfde voorbeelden van postzegels. Vanuit twee plaatsen kon besteld worden: Utrecht en Sittard. [3]
[…]
Tevens heeft PostNL diverse controles uitgevoerd in verschillende sorteercentra. Bij die controles kwam naar voren dat gebruik werd gemaakt van dezelfde vervalsingen met dezelfde waardes: telkens zegels van 44 eurocent (Van Halemzegel), 1 en 3 euro van de Struycken serie (Beatrixzegels) en zegels van de Struycken serie van onder andere 6,50 en 7 gulden (Beatrixzegels).
In de nacht van 7 op 8 december 2011 is een groot aantal zendingen opgehouden in sorteercentra, afkomstig van de verschillende websites, zoals hiervoor genoemd. In een van de enveloppen zat voor meer dan € 1.000,- aan valse postzegels. Ook de envelop zelf was gefrankeerd met valse zegels. Deze waren aangebracht op stickers.
In de nacht van 8 op 9 december 2011 werden 59 poststukken aangetroffen, afkomstig van een van de sites. Dit bleek uit de gegevens van de afzender. Ook op deze 59 enveloppen zat telkens een sticker met daarop valse postzegels.
Vervolgens zijn medewerkers van PostNL op 9 december 2011 naar het adres [adres 2] in Sittard gegaan. De medewerkers van PostNL constateerden dat hier het bedrijf [bedrijf verdachte] gevestigd was, een postzegel- en muntenhandel. Verwezen naar een kantoortje achterin het pand werden de medewerkers van PostNL te woord gestaan door een man die hun uiteindelijk stickervellen met postzegels overhandigde, samen met een zogenaamde transportbon en factuur op naam van [bedrijf verdachte] . Het bedrag dat hiervoor betaald moest worden, kon overgemaakt worden [4] .
Bij onderzoek bleek dat de zegels van 0,44 euro en 3 euro namaakzegels waren, de overige zegels van 0,02 euro, fl. 0,45 of 0,50 of 0,60, de zogenaamde bijplakkers, waren echt en onvervalst. Op elke sticker bevond zich tenminste één echte postzegel van een lage waarde. [5]
Bij de aangetekende stukken die van de sites van [medeverdachte 1] afkomstig waren, trof PostNL op 8 en 12 december 2011 vier aangetekende stukken aan van [bedrijf verdachte] uit Sittard. Op deze poststukken werd als frankering ook een sticker met valse postzegels aangetroffen. [6]
[…]
Vervolgens werd op 19 december 2011 namens PostNL civiel beslag gelegd op verschillende plaatsen, zo ook bij [bedrijf verdachte] in Sittard. [7]
[…]
Bij [bedrijf verdachte] werden 77 enveloppen met aan [bedrijf verdachte] retour gezonden post aangetroffen met daarop valse zegels van 44 eurocent (het hof begrijpt uit dossierpagina 9887 in samenhang met DOC1384 op dossierpagina 11114 e.v.: telkens met een echte bijplakzegel van 2 eurocent) en 107 reclamefolders van [bedrijf verdachte] met daarop valse postzegels van 44 eurocent (het hof begrijpt uit dossierpagina 9887 in samenhang met DOC1385 op dossierpagina 1117 e.v.: telkens met een echte bijplakzegel van 2 eurocent), 3 enveloppen van Sittard Office met daarop valse postzegels van 44 eurocent (het hof begrijpt uit dossierpagina 9887 in samenhang met DOC1386 op dossierpagina 11120 e.v.: telkens met een echte bijplakzegel van 2 eurocent) en (het hof begrijpt uit dossierpagina 9887 in samenhang met DOC1387 op dossierpagina 11123: een strookje met) 4 valse postzegels van 0,44 euro, 7 gulden, 6,50 gulden en 2 gulden. [8]
[…]
Overige verkopen/leveringen door [bedrijf verdachte]
Door [bedrijf verdachte] zijn niet alleen op 9 december 2011 aan de medewerkers van PostNL stickervellen verkocht, zoals hiervoor vermeld. [bedrijf verdachte] verkocht vaker zulke stickervellen. In de op 8 en 12 december 2011 bij de controle aangetroffen vier aangetekende stukken van [bedrijf verdachte] werden ook namaakzegels aangetroffen, die [bedrijf verdachte] aan vier klanten had verzonden (gefrankeerd met valse zegels). [9]
Een medewerker van [bedrijf verdachte] , [getuige 1] , heeft verklaard dat [bedrijf verdachte] ook een eigen verkoop had van stickervellen. [bedrijf verdachte] deed dat voor een kleine groep klanten in de regio. [10]
Een andere medewerkster, [getuige 2] , verklaarde dat zij stage liep bij [bedrijf verdachte] en dat [bedrijf verdachte] postzegels op stickervellen verkocht. Het waren postzegels die op stickervellen geplakt waren. Zij heeft geholpen met het plakken van stickers, maar ze kregen ook vaker al complete stickervellen met daarop al postzegels geplakt. Zij weet niet waar die vandaan kwamen. In haar herinnering nam de verdachte die zelf mee. Ze heeft weleens gezien dat de verdachte complete stickervellen met postzegels uit zijn tas haalde. [11]
Verder hebben klanten van [bedrijf verdachte] naar aanleiding van de civiele zaak die PostNL tegen de verdachte heeft aangespannen, valse postzegels retour gestuurd. Een van deze gevallen betreft een door een klant gekocht vel met nog 17 stickers met daarop deelse valse zegels. Deze aankoop moet gelet op de datering van de begeleidende brief van de klant voor 1 januari 2012 hebben plaatsgevonden. [12] Nog drie andere klanten van [bedrijf verdachte] hebben valse postzegels retour gestuurd. [13]
Door verschillende deskundigen op het gebied van filatelie zijn inbeslaggenomen zegels onderzocht.
Als eerste heeft deskundige [deskundige 1] , in opdracht van PostNL, onderzoek gedaan naar de zegels die door klanten aan PostNL waren overhandigd en die hem ter hand werden gesteld. De zegels die hij heeft onderzocht, waren geplakt op een adresstrook en vermeldden de volgende waardes: 1 euro, 3 euro, 6,50 gulden, 7 gulden en 44 eurocent. [deskundige 1] heeft in zijn rapporten vermeld dat hij de valsheid aan de hand van een aantal criteria heeft vastgesteld, namelijk druktechniek, beeldopbouw, inktkleuren, wijze van perforatie, papiersoort, gomsoort en reactie onder UV-licht. Hij concludeerde dat op de adresstroken naast voornoemde valse zegels telkens ook echte zegels waren bijgefrankeerd (onder andere van 2 cent). [14] [deskundige 1] verklaarde in zijn verhoor dat de zegels vals waren en dat deze in groten getale moeten zijn aangemaakt. Gelet op de manier van drukken, het vervaardigen en het slitsen vergt dit een dermate grote investering dat men dat niet zomaar even kan doen. Ter illustratie gaf [deskundige 1] aan dat een slitsvorm € 1.500,- kost en een perforatievorm € 10.000,- tot € 15.000,-. [15]
Deskundige [deskundige 2] is op vordering van de officier van justitie door de rechtercommissaris benoemd om onderzoek te doen aan de postzegels. De zegels die hij heeft onderzocht waren afkomstig van de diverse sorteercentra en van gedupeerden die de zegels via internet hadden aangeschaft. [deskundige 2] heeft in zijn rapport geconcludeerd dat de karakteristieken die aanwezig zouden moeten zijn, uitgaande van de originele zegels, ontbreken bij de onderzochte zegels. Hij heeft afwijkingen geconstateerd bij de druktechniek, de kleuren en de aanstraling onder UV-licht. Bij al de hem aangeboden documenten (zegels van 0,44 euro, 1,50 gulden, 2 gulden, 2,50 gulden, 6,50 gulden en 7 gulden en 1 en 3 euro) zijn valse zegels gebruikt van eenzelfde origine. Gelet op de productiemethode en de kwaliteit van de zegels mag volgens [deskundige 2] worden uitgegaan van een aanzienlijke partij. [16]
Omdat het een dusdanig grote hoeveelheid te onderzoeken zegels betrof, heeft opsporingsambtenaar [verbalisant 1] onderzoek gedaan aan een groot aantal bij de benadeelden inbeslaggenomen zegels aan de hand van de instructie die hij had ontvangen van deskundige [deskundige 2] en met gebruikmaking van een door [deskundige 2] ter beschikking gestelde loep. [deskundige 2] heeft hierbij verbalisant [verbalisant 1] gewezen op de glanslaag die over het hele zegelbeeld te zien was, de tanding van de namaakzegels (wel of geen scheurschade) en de wijze waarop de inkt zich op de zegel bevond door de offsetdruktechniek. [17] Verbalisant [verbalisant 1] heeft aan de hand van deze criteria vastgesteld dat het in bijna alle gevallen ging om valse zegels. Het ging hierbij voor het merendeel om dezelfde waardes. [18]
In opdracht van de rechtbank van 13 mei 2014 zijn de inbeslaggenomen zegels steekproefsgewijs onderzocht door deskundige [deskundige 3] van Walsall Security Printers Limited en door deskundigen [deskundige 4] en [deskundige 5] van Joh. Enschedé Banknotes. Deze drukkers hebben in opdracht van PostNL (en/of haar voorgangers) de typen postzegels vervaardigd waarvan blijkens het onderzoek valse versies in omloop waren.
Deskundige [deskundige 3] verklaart dat Walsall voor PostNL Beatrixzegels van 1 en 3 euro heeft gedrukt. Geen van de voorbeeldzegels die hem ter beschikking zijn gesteld zijn echter gedrukt door Walsall. Hij gelooft ook niet dat die zegels gedrukt zijn bij een andere, erkende leverancier van PostNL en is er daarom zeker van dat ze zijn vervalst. Na vergelijking met de door de politie voorgelegde voorbeeldzegels zijn de volgende afwijkingen geconstateerd:
- het kenmerkende cellulaire drukpatroon en de inktdichtheid van de gedrukte elementen komen niet overeen,
- de schaduwen en kleuren van de gedrukte afbeeldingen komen niet overeen,
- op de verdachte zegels is geen fosforinkt gebruikt en
- de vorm, kwaliteit en consistentie van de gestanste perforaties zijn verschillend. [19]
Deskundigen [deskundige 4] en [deskundige 5] van Joh. Enschedé hebben toegang gekregen tot een representatief deel (opgenomen in 4 mappen) van de ongeveer 200.000 inbeslaggenomen postzegels. Dit waren zegels met de eerder genoemde waardes: 1,50 gulden, 2 gulden, 2,50 gulden, 6,50 gulden, 7 gulden en de 44 eurocent Van Halemzegel. Zij concluderen dat de zegels op essentiële punten afwijken van de originele door Joh. Enschedé gedrukte zegels. Dit concluderen zij na onderzoek naar de manier van drukken, het papier waarop ze gedrukt zijn, de tanding, de afbeelding op de zegels, de lijnen en de fosforlaag. Deze postzegels zijn nooit door derden gedrukt. Zij concluderen dat deze zegels niet door hen gedrukt zijn. [20]
[…]

8 typen zegels

Wat verder opvalt en de overtuiging sterkt is het volgende. Het ging bij de controles van PostNL steeds om het aantreffen van dezelfde 8 typen zegels: zegels van waardes 1,50 gulden, 2 gulden, 2,50 gulden, 6,50 gulden en 7 gulden en 1 en 3 euro, met telkens dezelfde afbeelding van Beatrix en om de zegel met strepenpatroon van 0,44 euro (zakelijke Van Halemzegels). Gelet op de productiewijze moet het om een aanzienlijke partij zijn gegaan en aangenomen mag worden - zie ook het deskundigenbericht van [deskundige 1] - dat deze valse zegels uit één bron kwamen.

Het kan voor de rechtbank niet anders zijn dan dat die keus (het hof begrijpt: een combinatie van valse zegels met een echte bijplakzegel) verband houdt met de manier waarop PostNL de zegels afstempelde. De postverwerkingsmachines van PostNL reageren namelijk op de opgedrukte fosforescerende of fluorescerende balk of in papier aangebrachte strijklaag. Door de toegevoegde stof, die bij de valse zegels ontbrak, kon de machine de plaats bepalen waar een stempel moest komen. PostNL controleerde de zegels dus op echtheid, maar controleerde niet alle zegels: slechts 1 zegel per pakket/envelop op 1 specifieke plek op het poststuk volstond om de zending door te laten. Dit was bij veel filatelisten bekend. [21]
Als het zo zou zijn geweest dat de verdachte over vele jaren vanuit vele verschillende kanalen had ingekocht zoals de verdachte verklaart, dan waren er niet op de onderhavige schaal valse zegels aangetroffen van hetzelfde type met dezelfde valsheidskenmerken en met iedere keer dezelfde manier van aanbrengen op stickers. Dan had daar veel meer variatie in te zien moeten zijn. De beweerdelijke inkoop van al de aangetroffen zegels via verschillende kanalen vindt de rechtbank dan ook niet aannemelijk. De modus operandi van de bedenker dan wel maker van de stickers is erop gericht geweest controle te omzeilen en ontdekking van zijn valse praktijk te voorkomen.
De rechtbank stelt dan ook niet alleen vast dat het ging om valse postzegels, maar dat het gelet op de modus operandi ook niet anders kan zijn dan dat de verdachte wetenschap hadden van de valsheid. De verdachte heeft dus met opzet valse postzegels te koop aangeboden en verkocht.
[…]
Een andere getuige, [getuige 3] , van veilingbedrijf en beursorganisatie [bedrijf 6] heeft verklaard dat in aangeboden verzamelingen relatief weinig zegels zaten van hogere waarden. Een kavel van uitsluitend hogere waarden kwam misschien 1 keer op de 1000 kavels voor. […] [bedrijf verdachte] en de verdachte kende hij wel. De verdachte had wel eens wat gekocht bij [bedrijf 6] , maar dat betrof geen frankeergeldige zegels.
Toen met hem over stickervellen werd gesproken waarop onder andere waarden zijn geplakt van 6,5 gulden, 7 gulden en 1 en 3 euro en gevraagd werd of die postfris in grote hoeveelheden aan te kopen waren antwoordde hij: “Ik weet ze niet te zitten. Ze zijn er natuurlijk wel. Ik denk als je dit bestelt bij een van de groothandels, je ze daar wel kunt kopen. Als ik hogere waardes wil hebben voor bijvoorbeeld 100.000 euro nominaal, dan is dat wel te koop bij een groothandel, maar je moet dan de hele veiling opkopen om die aantallen te kunnen kopen.” [22] […]
Een volgende getuige, [getuige 4] , die veelal op buitenlandse veilingen kocht, verklaarde eveneens dat hij vrijwel geen aanbod van frankeergeldige zegels van hogere waarden tegenkwam. Bij verzamelingen schatte hij het percentage op minder dan 5 procent. […] Postzegels van waarden zoals op de stickervellen kwam hij niet tegen. [23]
De inkopen en de administratie van [bedrijf verdachte] : ook nepfacturen
Ook ten aanzien van de verdachte geldt wat er door de hiervoor genoemde getuigen is verklaard over de zeldzaamheid van zegels van hogere waarden. Daarnaast hebben die getuigen geen frankeergeldige zegels aan hem geleverd. Er zijn nog meer getuigenverklaringen die het inkoopverhaal van de verdachte onderuit halen: geen inkopen van postzegels van de hoge waarden zoals die zijn aangetroffen op de stickervellen. Zo heeft de getuige [getuige 7] aan de verdachte in 2011 frankeergeldige guldenzegels verkocht, maar die partijen bestonden voor 90 % uit postzegels met een lage waarde. [24]
Verder heeft ook de verdachte een nepinkoop gedaan, bij de getuige [getuige 5] . In de inkoopadministratie van [bedrijf verdachte] staat dat er op 10 maart 2011 een aankoop is gedaan bij getuige [getuige 5] voor € 25.500,-. [25] Dit bedrag blijkt volgens het kasboek door de verdachte contant te zijn opgenomen. [26] Aan [getuige 5] werd de aankoopnota getoond op briefpapier van [bedrijf verdachte] . [getuige 5] verklaarde hierover dat hij slechts bemiddeld heeft voor de verkoop van albums. Die werden zonder factuur gekocht door de verdachte. Het bedrag van € 2.500,- kon kloppen, maar het bedrag van € 23.000,- niet. De handtekening op de bon was wel zijn handtekening, maar dit bedrag moet er later bij zijn gezet. Hij verklaarde in ieder geval aan de verdachte geen postzegels te hebben verkocht. [27]
Het hof neemt vorenstaande overwegingen van de rechtbank over en legt deze ten grondslag aan zijn oordeel. In aanvulling daarop overweegt het hof als volgt.
Aanvulling: valse zegels [bedrijf verdachte]
De vorenstaande bewijsoverwegingen van de rechtbank vult het hof aan met nog enkele bewijsmiddelen die specifiek betrekking hebben op valse zegels afkomstig van [bedrijf verdachte] .
- Bij onderschepte aangetekende stukken trof PostNL op 8 en 12 december 2011 vier aangetekende stukken aan van [bedrijf verdachte] uit Sittard. Op deze poststukken werd als frankering telkens een sticker met valse postzegels aangetroffen. [28]
- Op 16 maart 2012 werd door aangever [security officer van benadeelde partij 1] een zevental stickervellen met postzegels ter beschikking gesteld. Zij waren aan PostNL ter beschikking gesteld door de directeur van [bedrijf 1] die deze had gekocht van [bedrijf verdachte] . De stickervellen bevatten, op één na met 8 stickers, steeds 24 stickers per vel en op elke sticker zaten 2 postzegels: één keer 0,44 euro en één keer 0,02 euro. Alle zegels van 0,44 euro bleken vals. [29] Door aangever [security officer van benadeelde partij 1] werden ook nog vijf stickervellen die, op één na met 8 stickers, steeds 2 postzegels bevatten waaronder één keer 0,44 en één keer 0,02. Ook hier bleken alle postzegels van 0,44 euro bleken vals. De stickervellen waren door de directeur van [bedrijf 7] ter beschikking van PostNL gesteld die deze had gekocht van [bedrijf verdachte] . [30]
Verweer: betrouwbaarheid onderzoek verbalisant [verbalisant 1]
De verdediging heeft betoogd dat het onderzoek door verbalisant [verbalisant 1] gebrekkig was en dat de door hem gedane constateringen dat de zegels in 77 gesloten retourenveloppen vals zouden zijn in twijfel dienen te worden getrokken, aangezien [verbalisant 1] de (onjuiste) instructie had gekregen dat de echte € 0,44 Van Halemzegel in diepdruk was gedrukt en dat een € 0,44 Van Halemzegel in offsetdruk dus vals was.
Het hof overweegt als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] heeft niet aan de hand van enkel de vraag of genoemde zegels middels diepdruk dan wel offsetdruk waren gedrukt tot de valsheid geconcludeerd. [verbalisant 1] keek telkens naar het gehele zegelbeeld (of dat al dan niet glanzend was) en de tanding (of die al dan niet onbeschadigd was en geen scheurschade vertoonde). [31] Het verweer mist derhalve feitelijke grondslag. Bovendien kwamen deskundigen, voor zover zegels ook door hen zijn onderzocht, tot dezelfde conclusies met betrekking tot de valsheid. Het hof overweegt in dit verband nog dat dat de verdediging nimmer onderzoek heeft laten verrichten en ook niet heeft verzocht om onderzoek te doen naar de ten behoeve van een contraexpertise door [verbalisant 1] samengestelde controleset. Het hof ziet geen enkele reden om te twijfelen aan de juistheid en betrouwbaarheid van de door [verbalisant 1] gehanteerde onderzoeksmethode en de door hem getrokken conclusies uit het verrichte onderzoek en verwerpt het verweer.
Pleegperiode
De raadsman heeft betoogd dat er alleen in “enkele weken eind 2011” valse postzegels door [bedrijf verdachte] zijn verspreid. Het hof constateert daarentegen dat van die verspreiding al eerder sprake moet zijn geweest. Uit de poststempel op een aantal van de aangetroffen retourzendingen die bij [bedrijf verdachte] zijn aangetroffen blijkt immers dat poststukken reeds voor december 2011 met valse postzegels zijn verzonden, namelijk al in juni 2011. [32] Het hof gaat er derhalve bij de bewezenverklaring uit van de periode van 3 juni 2011 tot en met 19 december 2011.
Wetenschap verdachte
Het hof is, anders dan de verdediging, van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de zegels. Het hof leidt dit af uit de hierboven aangehaalde overwegingen van de rechtbank in samenhang met het navolgende:
- Zoals hiervoor reeds is overwogen, ging het iedere keer om vaste combinaties van valse zegels met een echte bijplakzegel van een lage waarde. Het hof kan dit niet anders uitleggen dan een opzettelijk handelen van de verdachte om zendingen met valse postzegels door te laten bij de postverwerkingsmachines van PostNL en daarbij te voorkomen dat de valsheid van de valse zegels zou worden ontdekt. [33] Dat beeld wordt nog eens versterkt doordat er op door [bedrijf verdachte] verkochte stickervellen ook zogenaamde (frankeergeldige) themazegels als bijplakzegel zijn geplakt met een dusdanige nominale waarde dat de totale frankeerwaarde op een sticker (dus die van de valse postzegels tezamen met die van de onvervalste bijplakzegel) hoger was dan de daadwerkelijk benodigde frankeerwaarde van
€ 6,75, soms zelfs € 7,21. [34] Er vond dus in zoverre een in economische zin irrationele overfrankering plaats. De verdachte heeft hiervoor ter terechtzitting in hoger beroep geen verklaring kunnen geven.
  • De verklaring van de verdachte dat de stickervellen werden gevuld met voorradige zegels die afkomstig waren uit eerder opgekochte partijen, verhoudt zich niet met de omstandigheid dat op de hier aan de orde zijnde stickervellen telkens alle postzegels vals waren met uitzondering van slechts één postzegel, te weten de (goedkoopste) bijplakzegel. Die bijzondere verhouding past niet bij een situatie waarbij sprake zou zijn van het putten uit verschillende opgekochte partijen. In dat geval had een geheel andere, meer willekeurige, verhouding tussen valse en onvervalste postzegels voor de hand gelegen.
  • Voor zover de verdachte heeft betoogd dat er voor klanten van [bedrijf verdachte] af en toe stickervellen van [bedrijf medeverdachte] werden afgenomen (het hof begrijpt: met achteraf gezien mogelijk valse zegels waarvan de verdachte niet op de hoogte was), neemt het hof in het bijzonder in aanmerking dat in dit onderzoek de valse zegels niet uitsluitend op stickervellen zijn aangetroffen, maar ook op een groot aantal poststukken die vanuit [bedrijf verdachte] zijn verzonden. Er is dus ook bij de frankering van die poststukken gebruik gemaakt van valse zegels.
  • Daar komt bij dat de verklaring van de verdachte, dat hij af en toe stickervellen van [bedrijf medeverdachte] inkocht om aan de vraag van zijn eigen klanten te kunnen voldoen, niet voor de hand ligt en zelfs ongeloofwaardig is nu de verdachte zelf heeft verklaard dat hij in de tenlastegelegde periode steeds over een zeer grote hoeveelheid frankeergeldige postzegels beschikte van zowel hoge als lage waarden. Ook in zoverre zou er – wanneer het zo zou zijn dat de verdachte ‘ter goeder trouw' stickervellen met frankeergeldige zegels van [bedrijf medeverdachte] zou afnemen – sprake zijn van economisch irrationeel handelen.
  • Volgens getuigen was het steeds de verdachte die de regie had over leveringen van (zegels voor) stickervellen (zie de verklaringen van de getuigen [getuige 2]
Gelet op al deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, kan het niet anders dan dat de verdachte wetenschap had van de valsheid van de postzegels.
Witwassen (feit 4)
In aanvulling op hetgeen hiervoor is overwogen betrekt het hof bij feit 4 nog het volgende.
Het hof heeft op grond van de hiervoor weergegeven overwegingen vastgesteld dat de verdachte opzettelijk valse zegels heeft verkocht en dat hij daarvoor heeft gefactureerd als ware deze niet vals en (nog) frankeergeldig in combinatie met onvervalste frankeergeldige bijplakzegels van uiteenlopende waarden om daarmee te voorkomen dat de valse zegels door de postdienst zouden worden opgemerkt. De voor de verkoop van de valse zegels ontvangen inkomsten zijn daardoor uit (eigen) misdrijf afkomstig. Gelet op de door de verdachte gehanteerde werkwijze waarbij onvervalste postzegels als bijplakzegels (van uiteenlopende waarden) werden gebruikt, zijn deze criminele inkomsten vermengd geraakt met legale inkomsten uit de verkoop van frankeergeldige zegels. Hierdoor is niet meer te achterhalen welk deel van de inkomsten nu precies afkomstig is van de verkoop van valse zegels, hetgeen verhulling van de opbrengst van de verkoop van de valse zegels binnen het vermogen van de verdachte oplevert.
Gelet op de duur en frequentie van de verkopen van stickervellen met valse zegels is naar het oordeel van het hof sprake van het een gewoonte maken van witwassen zodat het hof komt tot een bewezenverklaring van feit 4 primair.
Overwegingen over tot het niet horen als getuige van medeverdachte [medeverdachte 1]
Het hof heeft eerder in de zaak op verzoek van de verdediging beslist dat [medeverdachte 1] als getuige diende te worden gehoord en daartoe opdracht gegeven aan de raadsheer-commissaris. In een proces-verbaal van de raadsheer-commissaris van 28 juni 2021 heeft de raadsheer-commissaris overwogen dat het om medische redenen niet aannemelijk is dat de getuige binnen een aanvaardbare termijn zal verschijnen voor een getuigenverhoor. De raadsheer-commissaris heeft in overweging gegeven dat de getuige die ook (mede)verdachte is in de strafzaak, afhankelijk van diens gezondheid, ter gelegenheid van de inhoudelijke behandeling een verklaring als getuige kan afleggen nu zijn zaak gelijktijdig wordt behandeld met die van de verdachte. Het hof heeft de zaak in hoger beroep op meerdere zittingsdagen inhoudelijk behandeld. Ter terechtzitting in hoger beroep is geconstateerd, zoals door de verdachte ter terechtzitting zelf is bevestigd, dat de gezondheidstoestand van [medeverdachte 1] op dit moment zeer te wensen overlaat. Naar het oordeel van het hof is daarom ook nu niet te verwachten dat [medeverdachte 1] binnen een aanvaarbare termijn als getuige ter terechtzitting zal kunnen verschijnen. De verdediging heeft om het horen van [medeverdachte 1] ter terechtzitting in hoger beroep ook niet meer verzocht. Het hof ziet van dit horen af. Daarmee is naar het oordeel van het hof aan het recht van de verdachte op een eerlijk proces niet tekort gedaan. Het hof neemt hierbij nog in aanmerking dat de verdachte wordt vrijgesproken van het tenlastegelegde voor zover dat betrekking heeft op het met [medeverdachte 1] medeplegen van strafbare feiten, dat het hof geen verklaringen van [medeverdachte 1] ten nadele van de verdachte tot het bewijs bezigt, terwijl het bewezenverklaarde handelen van de verdachte dusdanig wordt ondersteund door wettig en overtuigend bewijs dat niet aannemelijk is dat het hof na het horen van [medeverdachte 1] tot een andere beslissing zou komen.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:
Het gebruiken, te koop aanbieden, afleveren en ten verkoop in voorraad hebben van valse postzegels, meermalen gepleegd.
Het onder 4 primair bewezenverklaarde levert op:

Van het plegen van witwassen een gewoonte maken.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sancties
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
De verdachte heeft gehandeld in valse postzegels en de verdiensten die daarvan het gevolg waren witgewassen. Zijn handelwijze was geraffineerd teneinde afnemers en PostNL om de tuin te kunnen leiden. De handel in valse postzegels door de verdachte had een structureel karakter en moet bijzonder lucratief zijn geweest. Met deze handelwijze heeft hij anderen gedupeerd ten faveure van zichzelf. In dit geval is niet alleen PostNL gedupeerd maar ook meerdere kleine ondernemers. De schade voor PostNL is groot, niet alleen omdat PostNL brieven en pakketten heeft bezorgd waarvoor niet is betaald, maar ook omdat zij forse inspanningen heeft moeten leveren om onderzoek naar deze handelwijze te doen, om de onrechtmatige situatie te doen beëindigen en om de geleden schade vergoed te krijgen.
Door dergelijke feiten wordt in meer algemene zin ook het vertrouwen in het economische verkeer geschaad. De diensten van PostNL hebben een groot maatschappelijk belang en daaraan gekoppeld is het belang dat de zegels die gebruikt worden ook echt zijn. Bedrijven moeten mede door het handelen van de verdachte voortdurend investeren in opsporing en preventie. De kosten hiervoor worden uiteindelijk afgewenteld op eerlijke burgers en ondernemers.
Het hof neemt het de verdachte kwalijk dat hij tot op heden slechts beperkt openheid van zaken heeft gegeven.
Gelet op de straffen die doorgaans voor dit soort feiten worden opgelegd, acht het hof oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur in beginsel passend.
Het hof heeft evenwel gelet op de actuele persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij failliet is gegaan als gevolg van deze zaak en dat hij nog altijd gebukt gaat onder een grote schuldenlast. Voorts heeft hij de zorg voor zijn ernstig zieke echtgenote en zijn dochter die nog thuis woont. De verdachte is momenteel kostwinner, maar kan niet meer dan 28 uur per week werken. Ook heeft het hof gelet op het zeer grote tijdsverloop sinds de feiten. En ten slotte heeft het hof minder bewezenverklaard dan de rechtbank. Het vorenstaande leidt ertoe, dat het hof een lagere onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend acht dan gevorderd door de advocaat-generaal.
Bij de strafvervolging van verdachte is echter zowel in eerste aanleg als in hoger beroep de redelijke termijn, bedoeld in artikel 6, eerste lid van het EVRM, fors geschonden. Zowel in eerste aanleg als in hoger beroep gaat het om een overschrijding van een aantal jaren. Gelet op deze forse termijnschendingen zal het hof in plaats van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf overstappen naar een lichtere strafmodaliteit, namelijk een onvoorwaardelijke taakstraf voor de duur van 240 uren met aftrek van voorarrest in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden met een proeftijd van drie jaren.
Met oplegging van een voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezenverklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Vorderingen van de benadeelde partijen
De benadeelde partijen [benadeelde partij 7] , [benadeelde partij 8] , [benadeelde partij 9] , [benadeelde partij 10] , [benadeelde partij 11] , [benadeelde partij 12] , [benadeelde partij 13] , [benadeelde partij 14] , [benadeelde partij 15] , [benadeelde partij 16] , [benadeelde partij 17] , [benadeelde partij 18] , [benadeelde partij 19] , [benadeelde partij 20] en [benadeelde partij 22] hebben zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met vorderingen tot schadevergoeding. Zij zijn evenwel door de rechtbank in hun vorderingen niet-ontvankelijk verklaard. Zij hebben zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van hun oorspronkelijke vorderingen, zodat hun vorderingen in hoger beroep aan de orde zijn.
Het hof stelt vast dat de personen die bij feit 3 op de tenlastelegging zijn vermeld – waaronder zich alle hierboven genoemde benadeelde partijen bevinden – allen door [bedrijf medeverdachte] / [medeverdachte 1] zijn bewogen tot het betalen van geld. Het waren dus niet de klanten van de verdachte. Anders dan de rechtbank komt het hof tot het oordeel dat de verdachte niet als medepleger van de tenlastegelegde oplichtingen door [bedrijf medeverdachte] / [medeverdachte 1] kan worden beschouwd. Voorts volgt uit het onder 2 partieel bewezenverklaarde dat de verdachte ook in zoverre niet als medepleger wordt aangemerkt van door [bedrijf medeverdachte] c.q. [medeverdachte 1] gepleegde strafbare feiten. Dat heeft tot gevolg dat de verdachte niet schadeplichtig is en derhalve evenmin gehouden is tot het betalen van een schadevergoeding aan de hiervoor genoemde benadeelde partijen. Om die reden zijn deze benadeelde partijen niet-ontvankelijk in hun vorderingen jegens de verdachte.
Met betrekking tot de benadeelde partij [benadeelde partij 21] overweegt het hof als volgt. Deze benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De rechtbank heeft evenwel verzuimd om over die vordering bij vonnis een beslissing te nemen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering. Naar het oordeel van het hof dient in hoger beroep alsnog te worden beslist op de vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij 21] Op dezelfde gronden als hierboven genoemd bij de overige benadeelde partijen, kan de benadeelde partij [benadeelde partij 21] echter in haar vordering niet worden ontvangen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 220 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Verklaartde verdachte
niet-ontvankelijkin het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 tenlastegelegde en ter zake van het onder 3 tenlastegelegde voor zover dat feit betrekking heeft op de aangevers [aangever 1] , [aangever 2] , [aangever 3] , [aangever 4] , [aangever 5] en [aangever 6] .
Vernietigthet vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaartniet bewezen dat de verdachte het onder 3 en 5 tenlastegelegde heeft begaan en
spreektde verdachte daarvan
vrij.
Verklaartzoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 en 4 primair tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaarthet bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeeltde verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
9 (negen) maanden.
Bepaaltdat de gevangenisstraf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Veroordeeltde verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderdveertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis.
Beveeltdat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde taakstraf in mindering zal worden gebracht, volgens de maatstaf van twee uren taakstraf per in voorarrest doorgebrachte dag, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vorderingen van de benadeelde partijen

Verklaartde volgende benadeelde partijen
niet-ontvankelijkin de vorderingen tot schadevergoeding:
  • [benadeelde partij 7]
  • [benadeelde partij 8]
  • [benadeelde partij 9]
  • [benadeelde partij 10]
  • [benadeelde partij 11]
  • [benadeelde partij 12]
  • [benadeelde partij 13]
  • [benadeelde partij 14]
  • [benadeelde partij 15]
  • [benadeelde partij 16]
  • [benadeelde partij 17]
  • [benadeelde partij 18]
  • [benadeelde partij 19]
  • [benadeelde partij 20]
  • [benadeelde partij 21]
  • [benadeelde partij 22]
Veroordeeltde benadeelde partijen telkens in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door:
mr. A.C. Bosch, voorzitter,
mr. R.G.A. Beaujean en mr. H.A.T.G. Koning, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. R.J. Gras, griffier,
en op 24 juni 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van de bovenregionale recherche Zuid-Nederland, proces verbaalnummer 228C120415, gesloten d.d. 28 juni 2013, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 14760, alsmede op niet genummerde hierna specifiek aan te duiden bescheiden.
2.Het proces-verbaal Bevindingen inzake [adres 3] Maastricht, p. 10364 en 10365.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [security officer van benadeelde partij 1] namens PostNL d.d. 9 december 2011, pagina 9891 en met 9892.
4.Het proces-verbaal van aangifte van [security officer van benadeelde partij 1] namens PostNL d.d. 9 december 2011, pagina 9892 en 9894.
5.Het proces-verbaal ter zake onderzoek zegels d.d. 3 mei 2013, p. 10592 (AH.408).
6.Het proces-verbaal van aanvullende aangifte van [security officer van benadeelde partij 1] namens PostNL d.d. 27 januari 2012, pagina 9902.
7.Het proces-verbaal van aanvullende aangifte van [security officer van benadeelde partij 1] namens PostNL d.d. 27 januari 2012, pagina 9906.
8.Het proces-verbaal van aanvullende aangifte van [security officer van benadeelde partij 1] namens PostNL d.d. 27 januari 2012, pagina 9908 en 9909.
9.Het overzichtsproces-verbaal, pagina 9866 en 9867.
10.Proces-verbaal van verhoor getuige S. [benadeelde partij 14] bij de rechter-commissaris in de rechtbank Limburg d.d. 7 december 2015.
11.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 27 juni 2012, pagina 11330 en 11331.
12.Het proces-verbaal ter zake onderzoek zegels, pagina 14591 en 14592 en het geschrift, pagina 14598.
13.De processen-verbaal ter zake onderzoek zegels, pagina 14612 en 14613, 14625 en 14626, 14640 en 14641.
14.Rapportage [deskundige 1] d.d. 21 november 2011 en 28 juni 2012, pagina 14300 tot en met 14307.
15.Proces-verbaal van verhoor van [deskundige 1] d.d. 28 juni 2012, pagina 14293 tot en met 14299.
16.Rapportage van [deskundige 2] , pagina 14249 tot en met 14275.
17.Het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , pagina 9821 en 9822.
18.De processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s 10206 en 10207, 10208 en 10209, 10252 en 10253, 10362 en 10363, 10494 tot en met 10496, 10592 en 10593.
19.Rapportage van [deskundige 3] d.d. 23 juli 2014, niet opgenomen in de doornummering.
20.Rapportage van [deskundige 4] en [deskundige 5] d.d. 29 juli 2014, niet opgenomen in de doornummering.
21.Het proces-verbaal van verhoor deskundige [deskundige 1] , pagina 11353 en het proces-verbaal bevindingen detectieapparatuur PostNL, p. 10066.
22.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 3] , pagina 11494 tot en met 11498.
23.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 4] , pagina 11516 tot en met 11519.
24.Het proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 7] , pagina 11638 en 11639.
25.Het geschrift met opschrift [bedrijf verdachte] inkopen marge 19%, pagina 9419.
26.Het geschrift met opschrift Kasboek [bedrijf verdachte] 2011, pagina 9418.
27.Het proces-verbaal van verhoor van [getuige 5] d.d. 2 augustus 2012, pagina 11412.
28.Het overzichtsproces-verbaal pagina 9815 en de processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina 10252 en 10253 t.a.v. [bedrijf 2] (DOC 1250, pagina. 11078), pagina 10206 en 10207 t.a.v. [bedrijf 3] , (DOC 1251, pagina 11094), pagina 10208 en 10209 t.a.v. [bedrijf 4] (DOC 1300, pagina 11104) en pagina 10362 en 10363 t.a.v. [bedrijf 5] (DOC 1303, pagina 11108).
29.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina 10612 en 101613.
30.Het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina 10614 en 10615.
31.De processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina ‘s 10206 en 10207, 10208 en 10209, 10252 en 10253, 10362 en 10363,10494 tot en met 10496, 10592.
32.Bijvoorbeeld de envelop op pagina 11117 met poststempel 11 IX 11 (het hof begrijpt 11 september 2011) en de envelop op pagina 11122 met poststempel 3 VI 11 (het hof begrijpt 3 juni 2011).
33.De processen-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] , pagina’s 10206 en 10207, 10208 en 10209, 10252 en 10253, 10362 en 10363, 10494 tot en met 10496, 10592.
34.Zie het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] op pagina’s 10494 tot en met 10496.
35.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 2] d.d. 27 juni 2012, pagina 11330 en 11331.
36.Het proces-verbaal van verhoor van getuige [getuige 6] d.d. 7 februari 2013, pagina 11650 e.v.