6.3.1.In de onderhavige procedure heeft [geïntimeerde] in eerste aanleg na wijziging van eis gevorderd dat de rechtbank, bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
PAULIANA, VERNIETIGING EN OPHEFFING NADEEL
1. primair (ten aanzien van vordering 1.)
verklaart voor recht dat door hem rechtsgeldig bij brief van 6 maart 2017 buitengerechtelijk zijn vernietigd ieder voor zich, danwel in onderling verband bezien, de (samengestelde) (rechts)handelingen bestaande uit:
a. de onverplichte (integrale) aflossing op of omstreeks 18 maart 2016 van de vordering van [appellant] op moeder uit hoofde van de nalatenschap van vader, middels
a) de overdracht / overboeking / bijschrijving van de in de dagvaarding omschreven effecten uit de portefeuille van moeder bij ABN Amro bank ter waarde van
€ 893.725,36, en
b) de overdracht / overboeking van de in de dagvaarding omschreven effecten uit de portefeuille van moeder bij ING bank ter waarde van € 16.377,-;
b. het separeren / deponeren, overmaken / overdragen / bijschrijven van gelden en/of effecten bestemd ter aflossing van de geldvordering van [geïntimeerde] op moeder, op bankrekeningen en effectendepots op naam van [appellant] (“inzake [geïntimeerde] ”), in ieder geval bestaande uit:
- de overboeking(en) van moeder naar de vermogensspaarrekening van [appellant] bij ABN Amro bank met [banknummer] , saldo per 31 december 2016 volgens opgave € 100.205,29;
- de overboeking(en) van moeder naar de beleggersspaarrekening van [appellant] bij ABN Amro bank met [banknummer] , saldo per 31 december 2016 volgens opgave € 344,88;
- de overdracht / overboeking(en) / bijschrijving van de effecten van moeder naar het effectendepot bij ABN Amro bank met [banknummer] , waarde per 31 december 2016 volgens opgave van € 503.188,01;
- alle overige overboekingen van gelden en/of effecten die nog van moeder op deze bankrekeningen en/of effectenportefeuilles van [appellant] hebben plaatsgevonden;
subsidiair (ten aanzien van vordering 1.)
vernietigt op grond van artikel 3:45 lid 1 BW jo. artikel 3:51 lid 1 BW, althans een beroep op deze vernietigingsgrond aanvaardt ten aanzien van de (samengestelde) (rechts)handelingen ieder voor zich, danwel in onderlinge samenhang bezien zoals hiervoor onder 1 primair omschreven, al dan niet in samenhang bezien met de hierna onder 2 bedoelde rechtshandelingen;
2.op grond van artikel 3:45 lid 1 BW jo. artikel 3:51 BW de navolgende rechtshandelingen elk voor zich, althans in onderling verband en/of in verband met de onder 1 omschreven rechtshandelingen bezien, vernietigt, althans een beroep op voormelde vernietigingsgrond aanvaardt ten aanzien van:
a. de schenking(en) van moeder aan [appellant] van € 125.304,- op of omstreeks 27 mei 2016 en/of 7 december 2016, bestaande uit:
- de schenking / betaling van € 110.000,- per 7 december 2016, en;
- de verkoop en levering van de auto en de volledige inboedel van moeder (zoals gespecificeerd in productie 20) aan [appellant] voor een bedrag van € 9.999,- onder verrekening van de koopprijs; en
- de schenking / betaling van € 5.304,- op of omstreeks 27 mei 2016;
b. de schenking van moeder aan [appellant] voor een bedrag van € 5.320,-;
3.de werking aan de (buiten)gerechtelijke vernietiging als bedoeld onder 1 en/of 2 hiervoor genoemd ontzegt, en [appellant] veroordeelt om aan [geïntimeerde] te voldoen in geld het door [geïntimeerde] als gevolg van de paulianeuze rechtshandelingen geleden nadeel, zijnde een bedrag van € 759.377,36, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens te vermeerderen met een enkelvoudige rente per jaar van 6% vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en te verminderen met de bedragen die [geïntimeerde] uit hoofde van toekomstige (tussentijdse) uitkeringen uit de nalatenschap van moeder nog zal ontvangen;
ONRECHTMATIGE DAAD EN SCHADEVERGOEDING
4.verklaart voor recht dat [appellant] en/of moeder onrechtmatig jegens [geïntimeerde] heeft/hebben gehandeld op één en/of meerdere wijzen als in de dagvaarding omschreven;
5.[appellant] , al dan niet hoofdelijk met moeder, veroordeelt tot voldoening van de schade die [geïntimeerde] door het onrechtmatig handelen van [appellant] (en moeder) geleden heeft en/of nog zal lijden, welke schade wordt begroot op € 759.377,36, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens te vermeerderen met een enkelvoudige rente per jaar van 6% vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en te verminderen met de bedragen die [geïntimeerde] uit hoofde van toekomstige (tussentijdse) uitkeringen uit de nalatenschap van moeder nog zal ontvangen;
6.moeder, al dan niet hoofdelijk met [appellant] , veroordeelt tot voldoening van de schade die [geïntimeerde] door het onrechtmatig handelen van moeder (en [appellant] ) geleden heeft en/of nog zal lijden, welke schade wordt begroot op € 759.377,36, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens te vermeerderen met een enkelvoudige rente per jaar van 6% vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en te verminderen met de bedragen die [geïntimeerde] uit hoofde van toekomstige (tussentijdse) uitkeringen uit de nalatenschap van moeder nog zal ontvangen;
MEER SUBSIDIAIR
voor het geval de pauliana-vorderingen en/of onrechtmatige daad-vorderingen onder 1 t/m 6 hiervoor niet (geheel) worden toegewezen:
7.[appellant] gebiedt om binnen 5 werkdagen na dagtekening van het vonnis onherroepelijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overboeking van de gelden, geldswaarden en effecten op de in de dagvaarding gespecificeerde “inzake [geïntimeerde] -rekeningen” aan een door [geïntimeerde] op te geven bank/effectenrekening danwel de tenaamstelling van de “inzake [geïntimeerde] -rekeningen” te wijzigen zodat [geïntimeerde] als enige rechthebbende bevoegd is over deze rekeningen te beschikken, op straffe van een dwangsom;
8.[appellant] gebiedt om binnen 5 werkdagen na dagtekening van het vonnis inzage te geven in en afschrift te verstrekken van alle bankafschriften en mutaties op de in de dagvaarding gespecificeerde “inzake [geïntimeerde] -rekeningen” en rekening en verantwoording af te leggen over alle mutaties op de “inzake [geïntimeerde] -rekeningen”, op straffe van een dwangsom;
9.op de voet van artikel 3:300 BW bepaalt dat het vonnis in de plaats treedt van de door [appellant] onder sub 7 en 8 vereiste medewerking danwel een vertegenwoordiger aan te wijzen die de handelingen (het overboeken c.q. wijziging tenaamstelling en/of het verlenen van inzage c.q. verstrekken van afschriften) zal verrichten namens [appellant] en uit kracht van het vonnis van de rechtbank, voor het geval [appellant] niet binnen 5 werkdagen na dagtekening van het vonnis uitvoering heeft gegeven aan de overboeking van de gelden, geldswaarden en effecten op de “inzake [geïntimeerde] -rekeningen” c.q. de wijziging van de tenaamstelling van de “inzake [geïntimeerde] -rekeningen” op naam van [geïntimeerde] en/of het verlenen van inzage en verstrekken van afschrift van alle bankafschriften en mutaties op de in de dagvaarding gespecificeerde “inzake [geïntimeerde] -rekeningen”;
10.[appellant] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de fiscale schade van [geïntimeerde] en de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten, nader op te maken bij staat;
11. primair (ten aanzien van vordering 11.)
[appellant] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de volledige proceskosten van deze procedure en de schadestaatprocedure, eventuele beslagkosten daaronder begrepen, nader op te maken bij staat;
subsidiair (ten aanzien van vordering 11.)
[appellant] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de forfaitaire proceskosten ex art. 237 Rv;
zowel primair als subsidiair (ten aanzien van vordering 11.)
[appellant] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten, indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis zijn voldaan;
12.[appellant] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de nakosten.