ECLI:NL:RBOBR:2022:2052

Rechtbank Oost-Brabant

Datum uitspraak
18 mei 2022
Publicatiedatum
20 mei 2022
Zaaknummer
C-01-328439 - HA ZA 17-808
Instantie
Rechtbank Oost-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Geldvordering uit nalatenschap en Pauliana- en onrechtmatige daad vorderingen tussen broers en moeder

In deze zaak gaat het om een geldvordering van eiser, [eiser], uit hoofde van de nalatenschap van zijn vader, die op 2 januari 2007 is overleden. Eiser en zijn broer, [gedaagde sub 1], hebben gelijke geldvorderingen uit de nalatenschap, maar eiser stelt dat hij door handelingen van zijn broer en moeder, mevrouw [erflater], is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden. Eiser heeft deze handelingen buitengerechtelijk vernietigd en vordert nu schadevergoeding op grond van Pauliana en onrechtmatige daad. De rechtbank concludeert dat de hoofdvorderingen van eiser op grond van Pauliana kunnen worden toegewezen, evenals zijn vorderingen op grond van onrechtmatige daad. De processuele verzoeken van [gedaagde sub 1] worden afgewezen, evenals zijn provisionele vordering. Dit vonnis is een tussenvonnis omdat eiser nog een akte mag nemen over door hem gestelde kosten.

De procedure begon met een tussenvonnis op 18 april 2018, waarin de rechtbank de behandeling van deze zaak schorste in afwachting van een arrest van het gerechtshof in een andere zaak. Na het overlijden van moeder op [datum 1] 2018, is mr. P.R. Dekker benoemd tot vereffenaar van haar nalatenschap. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geldvordering van eiser niet is voldaan en dat er sprake is van Paulianaus handelen, omdat de rechtshandelingen die door moeder en [gedaagde sub 1] zijn verricht, de verhaalsmogelijkheden van eiser hebben benadeeld. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er sprake is van onrechtmatige daad, omdat zowel moeder als [gedaagde sub 1] wisten dat hun handelingen eiser zouden benadelen.

De rechtbank heeft de vorderingen van eiser toegewezen en [gedaagde sub 1] en moeder hoofdelijk veroordeeld tot schadevergoeding. De zaak wordt aangehouden voor verdere behandeling van de kosten en andere vorderingen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK OOST-BRABANT

Civiel Recht
Zittingsplaats 's-Hertogenbosch
zaaknummer / rolnummer: C/01/328439 / HA ZA 17-808
Vonnis van 18 mei 2022
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser,
advocaat mr. M.C.J. Peeters te Maastricht-Airport,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] , gemeente [gemeente] ,
gedaagde,
advocaat mr. R. Dhalganjansing te Den Haag,
2.
MR. P.R. DEKKER q.q.
in zijn hoedanigheid van vereffenaar in de nalatenschap van
[erflater],
namens de gezamenlijke erfgenamen,
gedaagde,
advocaat mr. S.G.H. van der Poel te Rosmalen, gemeente ’s-Hertogenbosch.
Partijen zullen hierna [eiser] , [gedaagde sub 1] en de vereffenaar genoemd worden.

1.Inleiding en korte samenvatting

1.1.
In deze zaak staat centraal de geldvordering van [eiser] uit hoofde van de nalatenschap van zijn vader. [eiser] en [gedaagde sub 1] zijn broers en zij hadden gelijke geldvorderingen uit hoofde van de nalatenschap. Mevrouw [erflater] is hun moeder. Zij diende deze geldvorderingen te voldoen. [eiser] stelt dat hij door handelingen van [gedaagde sub 1] en moeder is benadeeld in zijn verhaalsmogelijkheden. Hij heeft deze handelingen buitengerechtelijk vernietigd.
1.2.
In dit vonnis komt de rechtbank tot de conclusie dat de hoofdvorderingen van [eiser] op grond van Paulianeus handelen kunnen worden toegewezen. Dat geldt ook voor zijn vorderingen op grond van onrechtmatige daad. De processuele verzoeken van [gedaagde sub 1] worden daarentegen afgewezen. Datzelfde geldt voor zijn provisionele vordering.
Dit vonnis is een tussenvonnis omdat [eiser] nog een akte mag nemen over door hem gestelde kosten.

2.Het verloop van de procedure

2.1.
Op 18 april 2018 is een tussenvonnis gewezen. In dit vonnis is vermeld welke stukken er tot dat moment in deze zaak zijn ontvangen.
2.2.
Het tussenvonnis had niet alleen betrekking op deze zaak, maar ook op de zaak met nummer C/01/320433/ HA ZA 17-286 (hierna: zaak 286). In zaak 286 heeft de rechtbank
op 3 januari 2018 vonnis gewezen. Daartegen is hoger beroep ingesteld bij het gerechtshof.
2.3.
In het tussenvonnis van 18 april 2018 is de behandeling van zaak 286 geschorst in afwachting van het (eind)arrest van het gerechtshof. De behandeling van deze zaak (808) is aangehouden in afwachting van dat arrest. Beide zaken zijn naar de parkeerrol verwezen.
2.4.
Op [datum 1] 2018 is moeder overleden. Mr. B.A.H.M. Boelens is benoemd tot vereffenaar van haar nalatenschap. Bij beschikking van 10 mei 2019 is mr. P.R. Dekker benoemd tot opvolgend vereffenaar. De vereffenaar heeft de procedures bij het gerechtshof overgenomen.
2.5.
Op 16 juni 2020 heeft het gerechtshof arrest gewezen in het hoger beroep van zaak 286 met betrekking tot het vonnis in het incident van 16 augustus 2017. Dit incident zag op de opheffing van de door [eiser] ten laste van moeder gelegde beslagen. De vereffenaar heeft het hoger beroep ingetrokken en is daarom niet-ontvankelijk verklaard.
2.6.
Ook op 18 november 2020 heeft het gerechtshof arrest gewezen. Dit arrest heeft betrekking op het vonnis van 3 januari 2018 (eveneens in zaak 286). In dit vonnis heeft de rechtbank de incidentele vordering van [gedaagde sub 1] tot tussenkomst afgewezen.
Ook dit hoger beroep is door de vereffenaar ingetrokken, zodat de vereffenaar ook in deze zaak niet-ontvankelijk is verklaard. Verder heeft het gerechtshof het vonnis van
3 januari 2018 bekrachtigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank voor verdere behandeling en beslissing.
2.7.
Tegen de arresten van het gerechtshof is geen beroep in cassatie ingesteld.
2.8.
Op verzoek van [eiser] is deze zaak weer op de rol geplaatst voor verder procederen omdat de schorsingsgrond uit het tussenvonnis is komen te vervallen.
2.9.
Op 21 april 2021 heeft de rechtbank in deze zaak een tussenvonnis gewezen waarin een comparitie van partijen is bevolen, zodat er geen schorsing en hervatting van het geding hoeft plaats te vinden (zoals bedoeld in artikel 225 en artikel 228 Rv).
2.10.
Op 12 mei 2021 heeft de vereffenaar (namens de erfgenamen) de formele procespositie van moeder overgenomen.
2.11.
Vervolgens heeft de rechtbank ontvangen:
  • de akte van de vereffenaar van 12 mei 2021 met bijlagen
  • de akte tot wijziging van eis, tevens houdende eisvermindering van [eiser]
  • de akte wijziging processtandpunt van de vereffenaar van 8 december 2021.
2.12.
De comparitie van partijen (hierna: de zitting) heeft plaatsgevonden op
23 december 2021. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt buiten de aanwezigheid van partijen. Op 20 januari 2022 heeft mr. Peeters namens [eiser] opmerkingen op het proces-verbaal ingediend. Ook [gedaagde sub 1] heeft dat gedaan, maar dan op 24 januari 2022.
2.13.
Aan het einde van de zitting heeft de rechter bepaald dat schriftelijk uitspraak zal worden gedaan.

3.De feiten

3.1.
Op [datum 2] 2007 is de heer [A] (hierna: vader) overleden. Hij was gehuwd met mevrouw [erflater] (hierna: moeder).
3.2.
Uit het huwelijk zijn twee kinderen geboren: [eiser] (eiser) en [gedaagde sub 1] (gedaagde sub 1).
3.3.
Vader en moeder waren gehuwd in gemeenschap van goederen.
3.4.
Vader heeft bij testament van 29 november 2005 over zijn nalatenschap beschikt. Vader heeft moeder voor 1% als erfgename aangewezen en de kinderen samen voor 99%. Moeder is aangewezen als executeur.
3.5.
Uit de akte van verdeling van de nalatenschap van vader van 31 december 2007 blijkt dat moeder de hele nalatenschap aan zichzelf heeft toegedeeld. De geldvordering van de kinderen is vastgesteld op € 938.439,31(per kind).
3.6.
Op 11 mei 2010 heeft moeder een algemene notariële volmacht aan [gedaagde sub 1] gegeven.
3.7.
In maart 2016 was de geldvordering van [gedaagde sub 1] uit hoofde van de nalatenschap van vader volledig afgelost.
3.8.
Op 1 maart 2017 bedroeg de geldvordering van [eiser] uit hoofde van de nalatenschap van vader € 945.786,-. Dit totaalbedrag bestaat uit de hoofdsom van
€ 626.560,81 plus 6% rente.
3.9.
Op 6 maart 2017 heeft [eiser] een brief aan moeder en [gedaagde sub 1] gestuurd. Daarin heeft hij de pauliana ingeroepen wat betreft de aflossingen en de “inzake [eiser] ”-rekeningen. [eiser] heeft moeder en [gedaagde sub 1] uitgenodigd voor overleg over een minnelijke oplossing.
3.10.
Op 13 april 2017 heeft [eiser] een dagvaarding uitgebracht tegen moeder (zaak 286). De vordering betrof een voorwaardelijke betalingsveroordeling op grond van artikel 3:296 lid 2 BW.
3.11.
Op 17 november 2017 is de dagvaarding uitgebracht in deze zaak (zaak 808).
3.12.
Op 18 april 2018 heeft de rechtbank in beide procedures een tussenvonnis gewezen (zie overwegingen 2.1.-2.3.)
3.13.
Moeder heeft bij testament van 6 juni 2018 over haar nalatenschap
beschikt. Het testament houdt in dat beide kinderen worden onterfd. Er is een stichting aangewezen als testamentair erfgenaam.
3.14.
Op [datum 1] 2018 is moeder overleden
3.15.
Op 19 september 2018 heeft de door moeder aangewezen stichting de nalatenschap verworpen.
3.16.
De erfgenamen volgens het versterferfrecht (ab-intestaat) hebben de nalatenschap op 24 april 2019 beneficiair aanvaard.
3.17.
Op 10 mei 2021 hebben [eiser] en de vereffenaar overeenstemming bereikt in zaak 286, waarna deze zaak op de parkeerrol is doorgehaald.

4.Het geschil

4.1.
Vanwege het overlijden van moeder en de overneming van haar formele procespositie door de vereffenaar heeft [eiser] aanleiding gezien om zijn eis te wijzigen.
[eiser] wil er voor zorgen dat zijn vorderingen aan de vereffenaar dan wel de nalatenschap van moeder kunnen worden tegengeworpen en dat verificatiegeschillen in de afwikkeling van de nalatenschap worden voorkomen.
4.2.
[eiser] vordert thans, na wijziging en vermeerdering van eis, bij vonnis, voor zo ver mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
PAULIANA, VERNIETIGING EN OPHEFFING NADEEL

1.Primair (ten aanzien van vordering 1.)

Te verklaren voor recht dat door hem rechtsgeldig bij brief van 6 maart 2017 buitengerechtelijk zijn vernietigd ieder voor zich, danwel in onderling verband bezien, de (samengestelde) (rechts)handelingen bestaande uit:
a.
de onverplichte (integrale) aflossingop of omstreeks 18 maart 2016 van de vordering van [gedaagde sub 1] op moeder uit hoofde van de nalatenschap van vader, middels
a) de overdracht / overboeking / bijschrijving van de in deze dagvaarding omschreven effecten uit de portefeuille van moeder bij ABN Amro bank ter waarde van EUR 893.725,36 en
b) de overdracht / overboeking van de in de dagvaarding omschreven effecten uit de portefeuille van moeder bij ING bank ter waarde van EUR 16.377,-;
b.
het separeren / deponeren, overmaken / overdragen / bijschrijven van gelden en/of effecten bestemd ter aflossing van de Geldvorderingvan [eiser] op moeder, op bankrekeningen en effectendepots op naam van [gedaagde sub 1] ('
inzake [eiser]'), in ieder geval bestaande uit:
  • de overboeking(en) van moeder naar de vermogensspaarrekening van [gedaagde sub 1] bij ABN Amro bank met nummer [bankrekeningnummer] , saldo per 31-12-2016 volgens opgave EUR 100.205,29;
  • de overboeking(en) van moeder naar de beleggersspaarrekening van [gedaagde sub 1] bij ABN Amro bank met nummer [bankrekeningnummer] , saldo per 31-12-2016 volgens opgave EUR 344,88;
  • de overdracht / overboeking(en) / bijschrijving van de effecten van moeder naar het effectendepot bij ABN Amro bank met nummer [bankrekeningnummer] , waarde per 31-12-2016 volgens opgave van EUR 503.188,01;
  • alle overige overboekingen van gelden en/of effecten die nog van moeder op deze bankrekeningen en/of effectenportefeuilles van [gedaagde sub 1] hebben plaatsgevonden.
Subsidiair (ten aanzien van vordering 1.)
Te vernietigen op grond van art 3:45 lid 1 BW jo. art. 3:51 lid 1 BW, althans een beroep op deze vernietigingsgrond te aanvaarden ten aanzien van de (samengestelde) (rechts)handelingen ieder voor zich, danwel in onderlinge samenhang bezien zoals hiervoor onder 1. primair omschreven, al dan niet in samenhang bezien met de hierna onder 2. bedoelde rechtshandelingen.
2.Op grond van art. 3:45 lid 1 BW jo. art. 3:51 BW de navolgende rechtshandelingen elk voor zich, althans in onderling verband en/of in verband met de onder 1 omschreven rechtshandelingen bezien, te vernietigen, althans een beroep op voormelde vernietigingsgrond te aanvaarden ten aanzien van:
a. de schenking(en)van moeder aan [gedaagde sub 1] van EUR 125.304,- op of omstreeks 27 mei 2016 en/of 7 december 2016, bestaande uit:
- de schenking/betaling van EUR 110.000,- per 7 december 2016, en;
- de verkoop en levering van de auto (van het merk, type en kenteken) en de volledige inboedel van moeder (zoals gespecificeerd in productie 20) aan [gedaagde sub 1] voor een bedrag van EUR 9.999,- onder verrekening van de koopprijs; en
- de schenking/betaling van EUR 5.304,- op of omstreeks 27 mei 2016;
b. de schenkingvan moeder aan [gedaagde sub 1] voor een bedrag van EUR 5.320,-.
3.De werking aan de (buiten)gerechtelijke vernietiging als bedoeld onder 1 en/of 2 hiervoor genoemd te ontzeggen, en [gedaagde sub 1] te veroordelen om aan [eiser] te voldoen in geld het door [eiser] als gevolg van de paulianeuze rechtshandelingen geleden nadeel, zijnde een bedrag van EUR 759.377,36, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens te vermeerderen met een enkelvoudige rente per jaar van 6% vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en te verminderen met de bedragen die [eiser] uit hoofde van toekomstige (tussentijdse) uitkeringen uit de nalatenschap van moeder nog zal ontvangen.
ONRECHTMATIGE DAAD EN SCHADEVERGOEDING
4. Te verklaren voor recht dat [gedaagde sub 1] en/of moeder onrechtmatig jegens [eiser] heeft/hebben gehandeld op één en/of meerdere wijzen als in deze dagvaarding omschreven.
5. [gedaagde sub 1] , al dan niet hoofdelijk met moeder, te veroordelen tot voldoening van de schade die eiser door het onrechtmatig handelen van [gedaagde sub 1] (en moeder) geleden heeft en/of nog zal lijden, welke schade wordt begroot op EUR 759.377,36, althans een door uw rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens te vermeerderen met een enkelvoudige rente per jaar van 6% vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en te verminderen met de bedragen die [eiser] uit hoofde van toekomstige (tussentijdse) uitkeringen uit de nalatenschap van moeder nog zal ontvangen.
6. Moeder, al dan niet hoofdelijk met [gedaagde sub 1] , te veroordelen tot voldoening van de schade die [eiser] door het onrechtmatig handelen van moeder (en [gedaagde sub 1] ) geleden heeft en/of nog zal lijden, welke schade wordt begroot op EUR 759.377,36, althans een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag, telkens te vermeerderen met een enkelvoudige rente per jaar van 6% vanaf 7 november 2018 tot aan de dag der algehele voldoening, en te verminderen met de bedragen die [eiser] uit hoofde van toekomstige (tussentijdse) uitkeringen uit de nalatenschap van moeder nog zal ontvangen.
MEER SUBSIDIAIR
Voor het geval de paulianavorderingen en/of onrechtmatige daads- vorderingen onder 1 t/m 6 hiervoor niet (geheel) worden toegewezen:
7. [gedaagde sub 1] te gebieden om binnen 5 werkdagen na dagtekening van het vonnis onherroepelijke en onvoorwaardelijke medewerking te verlenen aan de overboeking van de gelden, geldswaarden en effecten op de in de dagvaarding gespecificeerde "inzake [eiser] -rekeningen" aan een door eiser op te geven bank/effectenrekening danwel de tenaamstelling van de "inzake [eiser] - rekeningen" te wijzigen zodat eiser als enige rechthebbende bevoegd is over deze rekeningen te beschikken, op straffe van een dwangsom van EUR 50.000,- die [gedaagde sub 1] verbeurt per (gedeelte van de) dag dat hij niet aan dit gebod voldoet met een maximum van EUR 1.000.000,-.
8. [gedaagde sub 1] te gebieden om binnen 5 werkdagen na dagtekening van het vonnis inzage te geven in en afschrift te verstrekken van alle bankafschriften en mutaties op de in de dagvaarding gespecificeerde "inzake [eiser] -rekeningen" en rekening en verantwoording af te leggen over alle mutaties op de "inzake [eiser] - rekeningen", op straffe van een dwangsom van EUR 25.000,- die [gedaagde sub 1] verbeurt per (gedeelte van de) dag dat hij niet aan dit gebod voldoet met een maximum van EUR 500.000,-.
9. Op de voet van artikel 3:300 BW te bepalen dat het vonnis in de plaats treedt van de door [gedaagde sub 1] onder sub 7 en 8 vereiste medewerking
danweleen vertegenwoordiger aan te wijzen die de handelingen (het overboeken c.q. wijziging tenaamstelling en/of het verlenen van inzage c.q. verstrekken van afschriften) zal verrichten namens [gedaagde sub 1] en uit kracht van het vonnis van de rechtbank, voor het geval [gedaagde sub 1] niet binnen 5 werkdagen na dagtekening van het vonnis uitvoering heeft gegeven aan de overboeking van de gelden, geldswaarden en effecten op de "inzake [eiser] -rekeningen" c.q. de wijziging van de tenaamstelling van de "inzake [eiser] -rekeningen" op naam van eiser en/of het verlenen van inzage en verstrekken van afschrift van alle bankafschriften en mutaties op de in de dagvaarding gespecificeerde "inzake [eiser] -rekeningen".
AANVULLENDE VORDERINGEN
10. [gedaagde sub 1] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de fiscale schade van eiser en de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten, nader op te maken bij staat.

11.Primair (ten aanzien van vordering 11.)

[gedaagde sub 1] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de volledige proceskosten van deze procedure en de schadestaatprocedure, eventuele beslagkosten daaronder begrepen, nader op te maken bij staat.
Subsidiair (ten aanzien van vordering 11.)
[gedaagde sub 1] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de forfaitaire proceskosten ex art. 237 Rv;
Zowel primair als subsidiair (ten aanzien van vordering 11.)
[gedaagde sub 1] en moeder hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over de proceskosten, indien de proceskosten niet binnen veertien dagen na het wijzen van het vonnis zijn voldaan.
12. Gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de
nakostentot een bedrag van EUR 131,00 indien gedaagden aangeschreven dienen te worden tot betaling van hetgeen waartoe zij in het te deze te wijzen vonnis wordt veroordeeld maar er geen betekening van de uitspraak plaatsvindt, dan wel een bedrag van EUR 199,00 indien er wel betekening van de uitspraak plaats vindt.
4.3.
Kort samengevat baseert [eiser] zijn vorderingen op het volgende.
Er is sprake van een aanzienlijke geldvordering op (de nalatenschap van) moeder uit hoofde van de verdeling van de nalatenschap van vader. Het bestaan en de omvang van de vordering staan niet ter discussie.
De nalatenschap van moeder biedt onvoldoende verhaal voor deze vordering. De vordering van [gedaagde sub 1] is wel volledig afgelost. Daarnaast is een groot deel van het vermogen van moeder geparkeerd op bankrekeningen en effectenportefeuilles op naam van [gedaagde sub 1] . Ook heeft moeder bedragen aan [gedaagde sub 1] geschonken. De totale vermogensverschuiving bedraagt ongeveer EUR 1,5 miljoen. Het is niet mogelijk gebleken om in onderling overleg tot een oplossing te komen. Deze procedure is bedoeld om de rechten van [eiser] veilig te stellen.
4.4.
Volgens de vereffenaar is een groot deel van wat in geschil was tussen moeder en [eiser] opgelost door middel van de vaststellingsovereenkomst. De vereffenaar sluit zich aan bij de stellingen van [eiser] . Het betoog van [gedaagde sub 1] over de aflossing van de vordering is niet te volgen. [eiser] heeft nimmer de beschikking gehad over de “inzake [eiser] ” rekeningen en de saldi daarop. [gedaagde sub 1] stelt ten onrechte een voorwaarde (décharge) aan de terugbetaling van de onttrokken gelden aan de nalatenschapsboedel dan wel aan [eiser] . De vereffenaar heeft er geen bezwaar tegen dat de vordering tot reële executie wordt toegewezen. [eiser] is de enige schuldeiser in de vereffening. De vereffenaar kan in deze procedure geen vordering instellen tegen [gedaagde sub 1] .
Vaststaat dat vermogenswaarden van moeder zijn overgeboekt naar rekeningen op naam van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft zelf verklaard dat deze waarden aan [eiser] dienden toe te komen. [eiser] vordert dit ook en de vereffenaar stemt daarmee in.
De vereffenaar meent dat moeder niet zelfstandig onrechtmatig heeft gehandeld. In ieder geval is ter zake niet voldoende gesteld en ook niet voldoende bewijs geleverd. Moeder was volledig hulpbehoevend en totaal afhankelijk van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 1] heeft zijn positie misbruikt en ook het door moeder in hem gestelde vertrouwen. De handelingen van [gedaagde sub 1] dienen niet aan moeder te worden toegerekend. [eiser] heeft geen belang bij het laten vaststellen van onrechtmatig handelen door moeder en de daarop te baseren schadevergoeding. De vordering van [eiser] is in overleg vastgesteld en erkend. Ook als wordt vastgesteld dat moeder onrechtmatig heeft gehandeld, zal [eiser] niets extra ontvangen. De vorderingen van [eiser] op moeder dienen daarom te worden afgewezen.
4.5.
[gedaagde sub 1] voert verweer. Moeder heeft eerst zelfstandig gehandeld en later heeft [gedaagde sub 1] in opdracht van haar gehandeld. De vorderingen moeten worden afgewezen omdat [eiser] niets te vorderen heeft. De vordering is al afgelost omdat [gedaagde sub 1] de gelden die voor [eiser] bestemd waren in ontvangst heeft genomen. [gedaagde sub 1] heeft dat wat hij in beheer had aan [eiser] aangeboden, maar [eiser] heeft geweigerd deze te aanvaarden. Ook heeft [eiser] geweigerd décharge te verlenen. De Pauliana wordt betwist en ook de onrechtmatige daad.
4.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde sub 1] heeft bezwaar gemaakt tegen zowel de akte van [eiser] (tot wijziging eis tevens houdende eisvermindering) als de akte van de vereffenaar (wijziging processtandpunt). Zijn bezwaar blijkt onder meer uit de schriftelijke aktes die door [gedaagde sub 1] zijn ingediend. De rechtbank heeft tijdens de zitting beslist dat de aktes van [eiser] en de vereffenaar worden geaccepteerd, omdat deze binnen de gestelde termijn zijn ontvangen.
5.2.
In zijn aktes houdende bezwaar heeft [gedaagde sub 1] zich nadrukkelijk het recht voorbehouden om bij antwoordakte op de aktes te reageren. Ook wenst [gedaagde sub 1] nadrukkelijk gebruik te maken van zijn recht op mondeling en schriftelijk pleidooi.
De rechtbank zal hier eerst over beslissen.
Mag [gedaagde sub 1] een nadere akte nemen en/of pleidooi houden?
5.3.
De rechtbank wijst de processuele verzoeken van [gedaagde sub 1] af.
5.4.
De aktes van [eiser] en de vereffenaar zijn door de rechtbank geaccepteerd omdat deze binnen de gestelde termijn zijn ontvangen. De aktes hebben een relatief beperkte omvang (14 respectievelijk 6 pagina’s) en ook een dusdanige inhoud dat [gedaagde sub 1] in staat moet zijn geweest daarop adequaat te reageren tijdens de zitting. Volgens [gedaagde sub 1] is de eiswijziging niet duidelijk terwijl het (gewijzigde) petitum zes pagina’s beslaat. [eiser] heeft in zijn akte echter duidelijk uitgelegd waarom de eiswijziging is ingediend, welke onderdelen zijn gewijzigd en om welke reden en welke van de oorspronkelijke vorderingen zijn vervallen.
Bij de akte van de vereffenaar is een bijlage overgelegd, namelijk het proces-verbaal van pleidooi bij het gerechtshof op 13 augustus 2020. [gedaagde sub 1] en ook zijn advocaat zijn daarbij aanwezig geweest, zodat de inhoud daarvan al eerder bij hen bekend was. [eiser] en de vereffenaar hadden de aktes wellicht eerder kunnen indienen dan de termijn van tien dagen, maar naar het oordeel van de rechtbank is [gedaagde sub 1] niet in zijn belangen geschaad. Er is dan ook geen sprake van strijd met de goede procesorde of een schending van artikel 6 EVRM.
5.5.
Ook in zaken waarbij de dagvaarding voor 1 oktober 2019 is betekend beslist de rechtbank of pleidooi wordt gehouden. Het verzoek om mondeling en schriftelijk pleidooi te houden is alleen gemotiveerd met een verwijzing naar het vorenstaande. De rechtbank ziet daarom geen reden dit verzoek toe te wijzen.
5.6.
De rechtbank zal nu de vorderingen van [eiser] beoordelen.
De geldvordering van [eiser]
5.7.
In deze zaak gaat het om de geldvordering van [eiser] op moeder uit hoofde van de nalatenschap van vader. [eiser] wil als schuldeiser opkomen tegen de rechtshandelingen waardoor zijn verhaalsmogelijkheden worden beperkt.
5.8.
De rechtbank stelt voorop dat het bestaan en de omvang van de geldvordering van [eiser] niet langer ter discussie staan. Zowel [eiser] als de vereffenaar hebben tijdens de zitting verklaard over de vaststellingsovereenkomst die zij hebben gesloten. Daarin is vastgelegd dat de geldvordering van [eiser] € 760.000,- (te vermeerderen met rente) bedraagt op 16 april 2021. Ook is vastgelegd dat de vordering opeisbaar is vanaf 18 maart 2016, dat de overbedelingsvordering niet is afgelost danwel bevrijdend is voldaan en dat er geen geldig vruchtgebruik op de overbedelingsvordering is gevestigd.
5.9.
De vaststellingsovereenkomst is niet aan de rechtbank overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank is het niet nodig dat dit alsnog wordt gedaan. De overeenkomst is gesloten tussen [eiser] en de vereffenaar. Zij hebben zowel over het bestaan van de vaststellingsovereenkomst als de inhoud daarvan gelijke verklaringen afgelegd. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van die verklaringen.
5.10.
[gedaagde sub 1] voert als verweer dat de geldvordering is afgelost dan wel is betaald op 27 mei 2016. Moeder was toen in leven. De vereffenaar stelt zich thans op het standpunt dat de geldvordering toen niet is afgelost. Ook [eiser] stelt dat dit niet zo is. Zij hebben dit ook vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst. Omdat [gedaagde sub 1] daarbij geen partij is, zal de rechtbank beoordelen of zijn verweer slaagt.
5.11.
Volgens [gedaagde sub 1] is de geldvordering afgelost op 27 mei 2016.
In dat verband heeft hij verwezen naar een document met de titel “
Eindtotaalaflossing
/eindtotaalafrekening inzake vorderingen op mevr. [erflater] wegens de verkrijging door dhr. dr. ir. [eiser] uit de nalatenschap van dhr. [A] s.r. overleden [datum 2] -2007” (productie 8 bij dagvaarding). Dit document is zowel door moeder (als executeur testamentair) als door [gedaagde sub 1] (toegevoegd executeur testamentair) ondertekend. De aflossing zou hebben plaatsgevonden door het aangaan van 2 akte’s van schuldig erkenning en een aanvullende overboeking in contanten van € 100.000,-. Verder wordt in het document een onderscheid gemaakt tussen de vorderingen A) van € 248.252,14 en B) van € 569.005,46.
5.12.
Aan de vorderingen A) en B) zijn diverse voorwaarden verbonden. Uit de conclusie van antwoord blijkt dat [eiser] deze niet heeft aanvaard. De rechtbank verwijst daarvoor naar de randnummers 134 (“
De tegoeden zijn wel degelijk aan eiser vrijgegeven maar eiser heeft geweigerd daarvoor de toegevoegd executeur te kwiteren”) en 136 (“
Eiser is echter nalatig in het kwiteren van moeder en kan vanuit zijn situatie niet tegenwerpen dat zijn vordering niet is voldaan”). Ook tijdens de zitting is verklaard dat [eiser] de aanvaarding heeft geweigerd.
5.13.
In de jaaropgave d.d. 31 december 2016 (productie 11 dagvaarding) wordt door [gedaagde sub 1] aan [eiser] medegedeeld dat er bedragen vanaf rekeningen van moeder naar rekeningen van [gedaagde sub 1] zijn overgemaakt, waarvan de saldi volledig toekomen aan [eiser] . Dit zijn de zogenaamde “inzake [eiser] ” rekeningen. Het gaat om:
vermogensspaarrekening [bankrekeningnummer] € 110.205,29
beleggerspaarrekening [bankrekeningnummer] € 344,88
waarde effectendepot ( [bankrekeningnummer] ) € 503.188,01.
5.14.
Ook hiermee is de vordering van [eiser] echter niet afgelost, want [eiser] heeft nooit over deze saldi kunnen beschikken. Dit is zowel het standpunt van de vereffenaar als dat van [gedaagde sub 1] , die tijdens de zitting heeft verklaard dat de saldi op deze rekeningen of voor de boedel zijn, of voor [eiser] .
5.15.
De conclusie is dat de geldvordering van [eiser] niet is voldaan.
Is sprake van Paulianeus handelen?
5.16.
[eiser] kan als schuldeiser opkomen tegen rechtshandelingen waardoor hij in zijn verhaalsmogelijkheden is beperkt. Dan moet worden voldaan aan de vereisten die artikel 3:45 BW (Pauliana) daarvoor stelt:
“1. Indien een schuldenaar bij het verrichten van een onverplichte rechtshandeling wist of behoorde te weten dat daarvan benadeling van een of meer schuldeisers in hun verhaalsmogelijkheden het gevolg zou zijn, is de rechtshandeling vernietigbaar en kan de vernietigingsgrond worden ingeroepen door iedere door de rechtshandeling in zijn verhaalsmogelijkheden benadeelde schuldeiser, onverschillig of zijn vordering vóór of na de handeling is ontstaan.”
5.17.
Het juridisch kader wordt verder bepaald door artikel 3:46 BW:
“Indien de rechtshandeling waardoor een of meer schuldeisers zijn benadeeld, is verricht binnen één jaar voor het inroepen van de vernietigingsgrond en de schuldenaar zich niet reeds voor de aanvang van die termijn tot die rechtshandeling had verplicht, wordt vermoed dat men aan beide zijden wist of behoorde te weten dat een zodanige benadeling het gevolg van de rechtshandeling zou zijn:
(…)
2. bij rechtshandelingen ter voldoening of zekerheidsstelling voor een niet opeisbare schuld
3. bij rechtshandelingen, door de schuldenaar die een natuurlijk persoon is, verricht met of jegens:
a. zijn echtgenoot, zijn pleegkind of een bloed- of aanverwant tot in de derde graad;”
5.18.
Naar het oordeel van de rechtbank is aan de drie vereisten die artikel 3:45 BW stelt voldaan. Dit wordt hieronder toegelicht.
Onverplichte rechtshandeling
5.19.
[eiser] stelt dat hij in zijn verhaalsmogelijkheid is beperkt omdat de geldvordering van [gedaagde sub 1] uit hoofde van de nalatenschap volledig is afgelost voordat deze opeisbaar was. Daarnaast zijn er gelden en effecten die bestemd waren voor het aflossen van zijn vordering uit het vermogen van moeder overgemaakt naar rekeningen op naam van [gedaagde sub 1] (de inzake [eiser] rekeningen, zie rechtsoverweging 5.13).
5.20.
De stellingen van [eiser] over de niet-opeisbaarheid van de geldvordering van [gedaagde sub 1] zijn juist. Net als de geldvordering van [eiser] was die van [gedaagde sub 1] pas opeisbaar geworden nadat moeder was overleden. De betaling van een niet-opeisbare schuld is een onverplichte rechtshandeling in de zin van de Pauliana-bepalingen. De rechtbank verwijst in dit verband op het arrest van de Hoge Raad van 16 januari 1987 (NJ 1987, 528).
5.21.
Ook de schenkingen van moeder aan [gedaagde sub 1] op 27 mei 2016 (€ 125.304,00), op
7 december 2016 (€ 120.000,00) en in 2017 (€ 5.320,00) zijn onverplichte rechtshandelingen.
Wetenschap
5.22.
Van wetenschap is sprake als ten tijde van de rechtshandeling de benadeling met een redelijke mate van waarschijnlijkheid was te voorzien. [eiser] heeft in dit verband verwezen naar de producties 17 en 18 bij dagvaarding. Dit zijn aangiftes IB van moeder over de jaren 2016 en 2017. Hieruit blijkt een zeer aanzienlijke afname van haar vermogen. Op 1 januari 2016 bedroeg het vermogen nog € 1.712.708,-, op 1 januari 2017 € 158.243,-.
In dit jaar hebben diverse schenkingen aan [gedaagde sub 1] plaatsgevonden en ook is sprake geweest van de overdracht van vermogen via de “inzake [eiser] ” rekeningen. De rechtbank gaat er van uit dat moeder en [gedaagde sub 1] volledig op de hoogte waren van haar vermogenspositie en het bestaan van de geldvordering van [eiser] . Naar het oordeel van de rechtbank was de benadeling van [eiser] voor hen te voorzien.
5.23.
[eiser] wijst in dit verband op de bewijsvermoedens van artikel 3:46 lid 2 en lid 3 BW (zie hiervoor rechtsoverweging 5.17) en artikel 3:47 BW: “
In geval van benadeling door een rechtshandeling om niet, die de schuldenaar heeft verricht binnen één jaar vóór het inroepen van de vernietigingsgrond, wordt vermoed dat hij wist of behoorde te weten dat benadeling van een of meer schuldeisers het gevolg van de rechtshandeling zou zijn.
Tussen moeder en [gedaagde sub 1] was sprake van een familiaire band en de rechtshandelingen zijn verricht binnen een jaar voor de inroeping van de buitengerechtelijke vernietiging op 6 maart 2017.
Benadeling
5.24.
Het gaat hierbij om het moment waarop [eiser] zijn rechten doet gelden. Dat toen sprake was van benadeling staat naar het oordeel van de rechtbank vast. De rechtbank verwijst hiervoor naar het verloop van het vermogen van moeder zoals dat hiervoor is weergegeven. Het was aan haar om de vorderingen van beide kinderen af te lossen. Wat betreft de vordering van [eiser] kan hier niet aan worden voldaan. Ook de vereffenaar heeft bevestigd dat de nalatenschap van moeder niet toereikend is om de geldvordering van [eiser] (volledig) te voldoen. Dat is ook niet het geval als de “inzake [eiser] ” rekeningen in aanmerking worden genomen. De vereffenaar heeft verklaard dat de saldi op deze rekeningen in augustus 2020 in totaal € 361.649,75 bedroegen.
Conclusie
5.25.
De conclusie is dat aan alle vereisten van artikel 3:45 BW is voldaan.
De rechtbank zal de primaire vordering van [eiser] daarom toewijzen. Aan de beoordeling van de subsidiaire en de meer subsidiaire vordering komt de rechtbank dan niet meer toe.
Is sprake van een onrechtmatige daad?
5.26.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit het geval.
5.27.
Artikel 6:162 BW luidt:
Hij die jegens een ander een onrechtmatige daad pleegt, welke hem kan worden toegerekend, is verplicht de schade die de ander dientengevolge lijdt, te vergoeden.
Als onrechtmatige daad worden aangemerkt een inbreuk op een recht en een doen of nalaten in strijd met een wettelijke plicht of met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, een en ander behoudens de aanwezigheid van een rechtvaardigingsgrond.
Een onrechtmatige daad kan aan de dader worden toegerekend, indien zij te wijten is aan zijn schuld of aan een oorzaak welke krachtens de wet of de in het verkeer geldende opvattingen voor zijn rekening komt.
5.28.
Hiervoor is overwogen dat aan alle vereisten van artikel 3:45 BW is voldaan. Daarmee is de norm geschonden die strekt tot het beschermen van [eiser] als schuldeiser van moeder. Zowel moeder als [gedaagde sub 1] hebben in dit verband handelingen verricht, waarbij aan de zijde van [gedaagde sub 1] geldt dat hij correspondentie heeft getypt of per e-mail heeft verstuurd. Ook was [gedaagde sub 1] volledig op de hoogte van de vermogenspositie van moeder.
Naar het oordeel van de rechtbank is sprake van toerekenbaarheid omdat moeder en [gedaagde sub 1] konden voorzien dat [eiser] in zijn verhaalsmogelijkheden zou worden beperkt. De rechtbank verwijst naar de overwegingen hiervoor die betrekking hebben op wetenschap (rechtsoverwegingen 5.22 en 5.23). Door het handelen van moeder en [gedaagde sub 1] heeft [eiser] schade geleden. Vast is komen te staan dat de nalatenschap geen (volledig) verhaal biedt voor zijn geldvordering. De exacte schade is niet duidelijk. Tot het vermogen van moeder behoren ook effecten waarvan de waarde fluctueert. Er is beslag gelegd en pas na opheffing daarvan zal blijken wat deze opleveren. Gezien het vermogen van moeder op 1 januari 2016 bood zij op dat moment voldoende verhaal. Het causaal verband tussen de handelingen en de beperkingen van de verhaalsmogelijkheden van [eiser] is daarmee gegeven.
5.29.
De vereffenaar heeft afzonderlijk verweer gevoerd tegen de onrechtmatige daad vordering tegen moeder. Hij stelt dat zij niet zelfstandig onrechtmatig heeft gehandeld althans dat ter zake niets of onvoldoende is gesteld. De rechtbank deelt dit standpunt niet. Diverse documenten zijn mede door moeder ondertekend, zoals de “eindtotaalaflossing” (productie 8 dagvaarding) en de overeenkomst van 7 december 2016 (productie 20 dagvaarding) met daarin de aanvullende schenking aan [gedaagde sub 1] van € 120.000,-. Er is dus niet alleen door [gedaagde sub 1] gehandeld. Dat moeder op dat moment volledig afhankelijk was van [gedaagde sub 1] is door de vereffenaar niet onderbouwd. Weliswaar had zij een volmacht gegeven aan [gedaagde sub 1] , maar dat is onvoldoende om tot deze conclusie te leiden.
De vereffenaar heeft ook gesteld dat [eiser] geen belang heeft bij het laten vaststellen van de onrechtmatige daad vordering. Dit is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken. De toewijzing van de Pauliana vordering zal leiden tot financiële transacties. Op dit moment is niet te voorspellen wat het uiteindelijke effect daarvan zal zijn.
5.30.
De rechtbank zal de vorderingen op grond van onrechtmatige daad toewijzen tegen zowel [gedaagde sub 1] als moeder.
Fiscale schade, kosten vaststelling schade en buitengerechtelijke kosten
5.31.
[eiser] vordert [gedaagde sub 1] en moeder hoofdelijk te veroordelen in zijn fiscale schade en de kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, alsmede de buitengerechtelijke incassokosten, nader op te maken bij staat.
5.32.
[eiser] over aan dat hij vanaf medio 2016, nadat hij bekend was geworden met de vermeende aflossing per 27 mei 2016, juridisch advies en begeleiding heeft gehad. Daarbij is er voor gekozen om in de eerste periode (van enkele maanden) zelf in rechtstreeks overleg te blijven met moeder en [gedaagde sub 1] , met steun van de advocaten op de achtergrond. Er zijn talrijke pogingen gedaan om de zaak in der minne op te lossen. Daarvoor hebben de advocaten overleg gevoerd met [eiser] , correspondentie beoordeeld en concept
correspondentie opgesteld.
Toen bleek dat een oplossing in der minne niet mogelijk was, hebben de advocaten
van [eiser] bij brief van 6 maart 2017 de pauliana ingeroepen. Vervolgens hebben zij met [gedaagde sub 1] (mede namens moeder) gecorrespondeerd. [gedaagde sub 1] heeft daarbij zeer uitvoerige correspondentie (en pakketten stukken) aan de advocaten van [eiser] gestuurd.
Vervolgens is besloten tot conservatoire beslaglegging ten laste van
moeder om de verhaalspositie veilig te stellen en ook is een bodemprocedure jegens moeder gestart. In deze procedure zijn geen buitengerechtelijke kosten gevorderd en/of kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid.
[eiser] heeft aanzienlijke advocaatkosten moeten maken. Tot aan de verzending van de pauliana brief betrof het reeds een bedrag van ruim € 18.000,-. Deze kosten zien op werkzaamheden die zijn aan te merken als verrichtingen anders dan die ter voorbereiding van de gedingstukken en ter instructie van de zaak. [eiser] had deze kosten niet hoeven maken als [gedaagde sub 1] en moeder niet onrechtmatig en/of paulianeus zouden hebben
gehandeld of eerder bereid waren geweest om in overleg tot een oplossing te
komen.
5.33.
Daarnaast stelt [eiser] dat hij (fiscale) schade heeft geleden omdat de overbedelingsvordering op moeder in de inkomstenbelasting belast wordt/zal worden, terwijl hij door de aan [gedaagde sub 1] en moeder verweten gedragingen niet over de revenuen van die vordering heeft kunnen beschikken.
5.34.
[eiser] vraagt voor deze posten een verwijzing naar de schadestaatprocedure. Subsidiair verzoekt hij de rechtbank deze schade vast te stellen nadat partijen in de gelegenheid zijn gesteld zich daarover bij akte uit te laten.
5.35.
Gedaagden voeren verweer. Een verwijzing naar de schadestaatprocedure betekent een verdere vertraging van de procedure en de afwikkeling van de nalatenschap van moeder. Het had op de weg van [eiser] gelegen om de gestelde schade te onderbouwen. [eiser] heeft dit niet gedaan.
5.36.
De rechtbank acht het in het belang van alle partijen dat deze procedure binnen een zo kort mogelijke termijn wordt afgerond. De rechtbank zal [eiser] daarom in de gelegenheid stellen zich bij akte nader uit te laten over zijn fiscale schade, de kosten van de vaststelling van de schade en de buitengerechtelijke kosten. [eiser] en de vereffenaar mogen daarop bij akte reageren. In afwachting daarvan wordt de zaak aangehouden.
Proceskosten
5.37.
[eiser] vordert dat [gedaagde sub 1] en moeder worden veroordeeld in de volledige proceskosten, nader op te maken bij staat. Subsidiair vordert [eiser] dat zij in de forfaitaire kosten worden veroordeeld.
5.38.
De rechtbank zal de forfaitaire kosten toewijzen.
Er is sprake van een lange en belastende procedure, niet alleen emotioneel maar ook financieel. [eiser] heeft zich door de houding van [gedaagde sub 1] en moeder genoodzaakt gezien een dagvaarding uit te brengen. In procedures tussen familieleden is het uitgangspunt dat kosten worden gecompenseerd. In dit geval zullen [gedaagde sub 1] en de vereffenaar echter in de kosten van [eiser] worden veroordeeld. De vorderingen zijn namelijk gebaseerd op Paulianeus en onrechtmatig handelen en dus niet volledig gebaseerd op de familierechtelijke band tussen [eiser] , [gedaagde sub 1] en moeder. Daarbij komt dat [eiser] (bijna) volledig in het gelijk wordt gesteld.
Naar het oordeel van de rechtbank is echter geen sprake van de “buitengewone omstandigheden” zoals vermeld in het door [eiser] genoemde arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:2366). In dat verband wordt gedacht aan misbruik van procesrecht of onrechtmatig handelen (ECLI:NL:HR:2012:BV7828). Bij het aannemen daarvan past terughoudendheid, gelet op het recht op toegang tot de rechter dat mede gewaarborgd wordt door artikel 6 EVRM. [eiser] stelt dat hij in zijn crediteurenpositie is benadeeld door [gedaagde sub 1] en moeder en door hen willens en wetens op enorme kosten is gejaagd. Hoewel er sprake is geweest van onrechtmatig handelen jegens [eiser] , is naar het oordeel van de rechtbank niet gebleken dat [gedaagde sub 1] en moeder op voorhand hadden moeten begrijpen dat hun stellingen geen enkele kans van slagen hadden en dat dit hen ervan had moeten weerhouden hun standpunt aan de rechter voor te leggen. Gelet hierop acht de rechtbank een forfaitaire kostenveroordeling op zijn plaats.
Nakosten
5.39.
De gevorderde nakosten zullen worden toegewezen. Hier is geen specifiek verweer tegen gevoerd.
Kan de provisionele vordering worden toegewezen?
5.40.
Dit is niet het geval. De provisionele vordering van [gedaagde sub 1] strekt tot opheffing van de door [eiser] gelegde beslagen. De hoofdvorderingen van [eiser] worden echter toegewezen, zodat er geen reden is tot opheffing.
5.41.
Als de in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde sub 1] worden veroordeeld in de kosten in het incident.
Vervolg procedure
5.42.
De zaak wordt naar de rol verwezen in afwachting van de akte van [eiser] en de antwoordakte van [gedaagde sub 1] en de vereffenaar. Iedere overige beslissing wordt aangehouden.

6.De beslissing

De rechtbank
6.1.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
15 juni 2022voor het nemen van een akte door [eiser] over hetgeen is vermeld onder r.o. 5.36, waarna [gedaagde sub 1] en de vereffenaar op de rol van vier weken daarna een antwoordakte kunnen nemen,
6.2.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.T.J.F. Verhappen en in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2022.