ECLI:NL:GHSHE:2025:1163

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
23 april 2025
Publicatiedatum
23 april 2025
Zaaknummer
23/94
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep wegens ontbrekende machtiging

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 23 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep van een belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Limburg. De rechtbank had op 6 maart 2023 de uitspraak van de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg ongegrond verklaard. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [bedrijf] B.V., had hoger beroep ingesteld, maar het hof verklaarde het hoger beroep niet-ontvankelijk. Dit gebeurde omdat de gemachtigde van de belanghebbende geen recente machtiging had overgelegd binnen de gestelde termijn. Het hof had eerder twijfels over de bevoegdheid van de gemachtigde om namens de belanghebbende op te treden, wat leidde tot de eis van een recente machtiging. Ondanks dat de gemachtigde tijdens de zitting aanbood om een machtiging over te leggen, was dit te laat, aangezien de termijn op 2 april 2024 was verstreken. Het hof concludeerde dat er geen inhoudelijke behandeling van het hoger beroep kon plaatsvinden en dat de proceskosten niet vergoed zouden worden. De beslissing werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken in cassatie te gaan bij de Hoge Raad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Meervoudige Belastingkamer
Nummer: 23/94
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg (hierna: de rechtbank) van 6 maart 2023, nummer ROE 21/2363 V, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de Belastingsamenwerking Gemeenten en Waterschappen Limburg,
hierna: de heffingsambtenaar.
1Ontstaan en loop van het geding
1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] (BEDR) in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen (eigendom en gebruik) voor het jaar 2021 bekendgemaakt (hierna: de aanslag).
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Namens belanghebbende heeft [bedrijf] B.V. tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep met toepassing van artikel 8:54 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) kennelijk gegrond verklaard. [1]
1.4.
De heffingsambtenaar is in verzet gegaan tegen de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard [2] en heeft tevens uitspraak gedaan op het ingestelde beroep.
1.5.
[bedrijf] B.V. heeft tegen deze uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.6.
[bedrijf] B.V. heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.7.
De zitting heeft plaatsgevonden op 31 januari 2025 in ’s-Hertogenbosch. Daar zijn verschenen [gemachtigde] (hierna: [gemachtigde] ), als gesteld gemachtigde van belanghebbende, en, namens de heffingsambtenaar, [heffingsambtenaar] . Op deze zitting zijn gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld de onderhavige zaak en de zaken met de nummers 23/87 tot en met 23/93 en 23/95 tot en met 23/103.
1.8.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.

2.Feiten

2.1.
De rechtbank heeft het beroep in de uitspraak van 30 augustus 2022 met toepassing van artikel 8:54, lid 1, letter d, Awb kennelijk gegrond verklaard, omdat de heffingsambtenaar heeft erkend dat hij belanghebbende ten onrechte voor de onroerende zaak heeft aangeslagen. De rechtbank heeft hierop de uitspraak op bezwaar, de WOZ-beschikking en de aanslag vernietigd, bepaald dat de uitspraak van de rechtbank in de plaats treedt van de uitspraak op bezwaar en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van (1 punt x € 759 x wegingsfactor 1 is) € 759.
2.2.
De heffingsambtenaar is in verzet gekomen tegen de uitspraak van de rechtbank van 30 augustus 2022 op de grond dat de rechtbank bij de vaststelling van de vergoeding voor de proceskosten een te hoge wegingsfactor heeft gehanteerd. De rechtbank heeft het verzet gegrond verklaard, de uitspraak van de rechtbank van 30 augustus 2022 vervallen verklaard maar alleen voor de beslissing over de proceskostenvergoeding, bepaald dat de uitspraak van de rechtbank van 6 maart 2023 in de plaats treedt van het vervallen verklaarde gedeelte van de uitspraak van de rechtbank van 30 augustus 2022 en de heffingsambtenaar veroordeeld in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van (1 punt x € 759 x wegingsfactor 0,5 is) € 379,50.
2.3.
Het (ongedateerde) hoger beroep is op 9 maart 2023 namens [bedrijf] B.V. ingediend door [gemachtigde] .
2.4.
In het dossier dat het hof van de rechtbank heeft ontvangen, bevindt zich een schriftelijke machtiging met datum “Februari/maart/april 2021”, ondertekend door [belanghebbende] .
2.5.
Het hof heeft [gemachtigde] op 5 maart 2024 een brief gestuurd:

Zaaknummer: BK-SHE 23/87 t/m 23/103 (…)
Procedure van: [belanghebbende] / BsGW Belastingsamenwerking Gemeenten en
Waterschappen (…)
U heeft op 1 februari 2023 hoger beroep ingesteld. Dit beroep voldoet niet aan de hierna opgenomen vereisten. U heeft verzuimd:
- een op uw naam gestelde machtiging in te dienen. Als hoger beroep is ingesteld door een belanghebbende B.V., C.V., N.V., V.O.F., stichting of vereniging dan tevens ter zake een uittreksel van inschrijving bij de Kvk toevoegen, waaruit blijkt dat namens belanghebbende correct hoger beroep is ingesteld. De machtiging en het uittreksel Kvk mogen niet ouder zijn dan 6 maanden gerekend vanaf het moment van indiening van het hogerberoepschrift;
Ik geef u de mogelijkheid het verzuim uiterlijk 2 april 2024 te herstellen.
Als u van deze mogelijkheid geen gebruik maakt, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard. Dit betekent dat het gerechtshof uw hoger beroep niet (inhoudelijk) in behandeling neemt. Er volgt dan een uitspraak, waartegen u bij het gerechtshof in verzet kunt komen.”
2.6.
[gemachtigde] heeft daar met een brief van 1 april 2024 (en ontvangen door het hof op 8 april 2024) op gereageerd. Bij die brief is geen (recente) machtiging gevoegd. In die brief is onder meer het volgende opgenomen:
“Geachte Griffier, [plaats] , 1 april 2024
Door (extra) grote drukte én een tekort aan gekwalificeerd personeel kan het zijn dat deze (re)actie langer op zich liet wachten dan normaal. Excuus!
Inzake uw dossier(s) met het(de) nummer(s) 23/87 t/m 103 (…) bericht ik u hierdoor in ieder geval tijdig [lees in voorkomend geval: nogmaals c.q. per omgaande] als volgt: het
adres van onze klant staat vermeld in het inleidende bezwaarschrift en/of op het aanslagbiljet zelf en/of onder het „kenmerk“ in uw eigen correspondentie én het verder door u verzochte c.q. benodigde maakt(e) reeds deel uit van uw dossier(s) van dezelfde opdrachtgever (c.q. van verweerder) danwel is {wederom}-al dan niet in kopie- bijgevoegd! Bent u nu zó volledig alsmede geheel akkoord?
(…)
Voorts wordt de meeste recente volmacht van onze klant in kopie bijgevoegd. If not: graag een (nader) uitstel tot en met 31 mei aanstaande opdat u iig ruimschoots vóór de datum van de beoogde mondelinge behandeling daarover „state oft he art“ kunt beschikken. Akkoord?”
2.7.
[gemachtigde] heeft nadien in de zaken met nummers 23/87 tot en met 23/93 en 23/95 tot en met 23/103 nog nadere stukken ingediend, te weten op 6 november 2024, 18 november 2024 en 29 januari 2025. In onderhavige zaak is eveneens op 18 november 2024 een nader stuk ingediend. Bij geen van die stukken is een (recente) machtiging gevoegd.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is of de rechtbank de proceskostenvergoeding juist heeft vastgesteld.
3.2.
[bedrijf] B.V. concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank en – naar het hof begrijpt – bevestiging van de uitspraak van de rechtbank van 30 augustus 2022.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de rechtbank.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1.
Het hof overweegt dat de rechter op grond van artikel 8:24, lid 2, Awb in verbinding met artikel 8:108 Awb een schriftelijke machtiging kan verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is.
4.2.
Het hof heeft [gemachtigde] verzocht een op zijn naam gestelde machtiging van maximaal een half jaar oud over te leggen. Het hof is hiertoe overgegaan omdat in diverse andere zaken waarin [gemachtigde] als (gesteld) gemachtigde optrad twijfels zijn gerezen over de bevoegdheid van [gemachtigde] om namens de desbetreffende belanghebbende (hoger) beroep in te stellen. Aanleiding voor deze twijfels zijn de ambtshalve bekende feiten en omstandigheden zoals genoemd in de recente uitspraak van het hof van 19 maart 2025. [3]
4.3.
Aangezien [gemachtigde] in onderhavige procedure niet binnen de daarvoor gestelde termijn een schriftelijke machtiging heeft overgelegd die minder dan een half jaar oud is, en van een verschoonbare reden niet is gebleken, zal het hof het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaren. [4] [gemachtigde] heeft weliswaar tijdens de zitting in hoger beroep aangeboden om een machtiging over te leggen, maar dit is buiten de door het hof gestelde termijn. Die termijn eindigde namelijk op 2 april 2024.
Tussenconclusie
4.4.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is. Aan een inhoudelijke behandeling van het hoger beroep wordt niet toegekomen.
Ten aanzien van het verzoek om (immateriële) schadevergoeding
4.5.
[gemachtigde] heeft het hof verzocht om toekenning van een vergoeding van immateriële schade wegens de overschrijding van de redelijke termijn voor beslechting van dit belastinggeschil. Het hof ziet daarvoor geen aanleiding. Indien degene die niet gerechtigd is een rechtsmiddel aan te wenden toch dat rechtsmiddel aanwendt, bestaat geen aanleiding te veronderstellen dat de lange duur van de procedure spanning en frustratie bij diegene heeft veroorzaakt. In zo’n geval behoeft de rechter, vanwege het ontbreken van zodanige spanning en frustratie, niet vast te stellen of de redelijke termijn is overschreden. [5]
Ten aanzien van het griffierecht
4.6.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.7.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk.
De uitspraak is gedaan door A.J. Kromhout, voorzitter, M.E. Smorenburg en J.K. Lanser, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 april 2025 en een afschrift van de uitspraak is op die datum in Mijn Rechtspraak geplaatst. Aan de partij die niet digitaal procedeert, is een afschrift op die datum aangetekend per post verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop A.J. Kromhout
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Rechtbank Limburg 30 augustus 2022, ROE 21/2363.
2.Rechtbank Limburg 6 maart 2023, ROE 21/2363 V.
4.Zie Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2 en vergelijk Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558.
5.Hoge Raad 5 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1660, r.o. 2.3.