ECLI:NL:GHSHE:2025:1102

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 april 2025
Publicatiedatum
17 april 2025
Zaaknummer
20-000902-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van poging tot invoer van cocaïne na terugwijzing door de Hoge Raad

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 april 2025 uitspraak gedaan in hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad. De Hoge Raad had het eerdere arrest van het hof van 16 april 2021 gedeeltelijk vernietigd, specifiek met betrekking tot de tenlastelegging van poging tot invoer van cocaïne. Het hof heeft geoordeeld dat de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten niet zodanig dicht bij de voltooiing van het misdrijf lagen dat er sprake was van een strafbare poging. De verdachte is vrijgesproken van de tenlasteleggingen onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair, omdat niet bewezen kon worden dat hij medepleger was van de poging tot invoer van cocaïne. Het hof heeft de verdachte wel veroordeeld voor andere feiten, waaronder medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De opgelegde straf bedraagt 60 maanden gevangenisstraf, met aftrek van voorarrest. Het hof heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat heeft geleid tot een vermindering van de straf.

Uitspraak

Parketnummer : 20-000902-23
Uitspraak : 18 april 2025
TEGENSPRAAK (ex art. 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen, na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad der Nederlanden bij arrest van 28 maart 2023, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 29 maart 2018, parketnummer 03-702587-12 in de strafzaak tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1945,
wonende te [adres] .
Procesverloop
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte vrijgesproken van het onder 3 primair, subsidiair en meer subsidiair tenlastegelegde en ter zake van:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
  • medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde en vijfde lid, en 10a, eerste lid van de Opiumwet
  • gewoontewitwassen
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van het voorarrest. Voorts heeft de rechtbank de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en beslist omtrent het beslag.
Namens de verdachte is op 10 april 2018 tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
In hoger beroep heeft het hof, bij arrest van 16 april 2021
(parketnummer 20-001226-18)het vonnis van de rechtbank vernietigd en, opnieuw rechtdoende, de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep betreffende het onder 3 (primair, subsidiair en meer subsidiair) tenlastegelegde, de verdachte vrijgesproken van het onder 5 tenlastegelegde en de verdachte ter zake van:
  • medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
  • medeplegen van poging tot opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet gegeven verbod
  • deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van een misdrijf als bedoeld in artikel 10, derde lid, vierde lid en vijfde lid, en 10a, van de Opiumwet
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 5 jaren en 6 maanden met aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht. Voorts heeft het hof de schorsing van de voorlopige hechtenis opgeheven en de teruggave aan de verdachte gelast van de inbeslaggenomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
De verdachte en de advocaat-generaal hebben beiden op 30 april 2021 tegen dit arrest beroep in cassatie ingesteld.
Volgens de akte partiële cassatie van 11 mei 2021 is het cassatieberoep van de verdachte enkel gericht tegen de bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 4 tenlastegelegde, alsmede tegen de tussenbeslissingen (op de onderzoekswensen van de verdediging), maar uitdrukkelijk niet tegen de vrijspraken van het onder 3 en 5 tenlastegelegde.
De advocaat-generaal heeft op 22 oktober 2021 het ingestelde beroep in cassatie ingetrokken.
De Hoge Raad heeft bij arrest van 28 maart 2023
(rolnummer 21/01878)het arrest van het hof van 16 april 2021, parketnummer 20-001226-18, vernietigd, maar uitsluitend voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, en de zaak teruggewezen naar dit hof opdat de zaak ten aanzien daarvan opnieuw wordt berecht en afgedaan. Het beroep is voor het overige verworpen.
Omvang van het hoger beroep na terugwijzing door de Hoge Raad
Aangezien de Hoge Raad het bestreden arrest van het hof van 16 april 2021 partieel heeft vernietigd, te weten uitsluitend voor wat betreft het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging, is de omvang van het hoger beroep na terugwijzing derhalve beperkt tot een oordeel uitsluitend over het onder 2 tenlastegelegde en de strafoplegging.
In zoverre zal het hof de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw berechten en afdoen.
Al hetgeen hierna wordt overwogen en beslist heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het bestreden vonnis dat thans – na terugwijzing – nog aan het oordeel van het hof is onderworpen.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is – na terugwijzing van de zaak door de Hoge Raad – gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bestreden vonnis, voor zover na terugwijzing nog aan het oordeel van het hof onderworpen, zal vernietigen en, in zoverre opnieuw rechtdoende, bewezen zal verklaren hetgeen – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep – aan de verdachte onder 2 meest subsidiair is tenlastegelegd en hem ter zake van al het bewezenverklaarde zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaar en 6 maanden, met aftrek van voorarrest.
De verdediging heeft vrijspraak van het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde bepleit. Subsidiair heeft de verdediging een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis – voor zover nog aan het oordeel van het hof onderworpen – zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep en voor zover thans nog aan de orde – tenlastegelegd dat:
(zaakdossier 2) hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 14 april 2013, in elk geval in het jaar 2012 en in het jaar 2013, in de gemeente Landgraaf en/of Urmond en/of Eindhoven en/of Leende en/of te Bonaire, in elk geval in (Europees en/of Caribisch) Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval in België en/of in de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door hem, verdachte en/of zijn, verdachtes, mededader(s) voorgenomen misdrijf om opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland te brengen een hoeveelheid van (ongeveer) 550 kilogram, althans (ongeveer) 366 kilogram cocaïne, in elk geval van (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet, met voornoemd oogmerk (meermalen) (telefonisch(e)) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) heeft gehad en/of (een) bespreking(en) heeft gevoerd en/of (een) afspra(a)k(en) heeft gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en) en/of leverancier(s) en/of transporteur(s) en/of financier(s) en/of afnemer(s) en/of tussenperso(o)n(en) en/of verlener(s) van hand- en spandiensten en/of ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid en/of prijs en/of kwaliteit en/of levering en/of betaling en/of vervoer en/of verpakking en/of opslag van voornoemde hoeveelhe(i)d cocaïne, in elk geval van (een) hoeveelhe(i)d(n) cocaïne, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 14 april 2013, in elk geval in het jaar 2012 en/of in het jaar 2013, in de gemeente Landgraaf en/of Urmond en/of Eindhoven en/of Leende en/of te Bonaire, in elk geval in (Europees en/of Caribisch) Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval in België en/of in de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt en/of vervoerd en/of verstrekt en/of afgeleverd en/of verkocht, in elk geval (telkens) opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van (ongeveer) 550 kilogram, althans (ongeveer) 366 kilogram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;meer subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij, verdachte, in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 14 april 2013, in elk geval in het jaar 2012 en/of in het jaar 2013, in de gemeente Landgraaf en/of Urmond en/of Eindhoven en/of Leende en/of te Bonaire, in elk geval in (Europees en/of Caribisch) Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval in België en/of in de Dominicaanse Republiek, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, meermalen, althans eenmaal (telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 550 kilogram cocaïne, althans van 366 kilogram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander of anderen gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft/hebben getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte, wist of ernstige reden had om te vermoeden dat dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat/die feit(en), immers heeft hij, verdachte en/of zijn, verdachtes mededader(s)
-meermalen, althans eenmaal (telkens) (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) gehad en/of (een) bespreking(en) gevoerd en/of (een) afspra(a)k(en) gemaakt met een of meer (mogelijke) producent(en) en/of leverancier(s) en/of transporteur(s) en/of financier(s) en/of afnemer(s) en/of tussenperso(o)n(en) en/of verlener(s) van hand- en spandiensten en/of (een) ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid en/of prijs en/of kwaliteit en/of levering en/of betaling en/of verpakking en/of opslag en/of vervoer van (een) hoeveelhe(i)d(en) cocaine en/of
-meermalen, althans eenmaal (telkens) terzake telefonisch en/of via Skype en/of persoonlijk contact gehad met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of een of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
-geëncrypteerde BlackBerry‘s en/of (een) bill(s) of lading en/of (een) contain(er) voor het transport van voornoemde cocaïne en/of een of meer deklading(en) voor voornoemde cocaïne en/of (een aanzienlijke hoeveelheid) geld, bestemd voor het verwerven/aankopen/vervoer/transport van voornoemde cocaïne, voorhanden gehad;
meest subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
een of meer mededader(s) op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 14 april 2013, in elk geval in het jaar 2012 en/of in het jaar 2013, in de gemeente Landgraaf en/of Urmond en/of Eindhoven en/of Leende en/of te Bonaire, in elk geval in (Europees of Caribisch) Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval in België en/of de Dominicaanse Republiek, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
te weten het opzettelijk bereiden en/of bewerken en/of verwerken en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen van ongeveer 550 kilogram cocaïne, althans van 366 kilogram cocaïne, in elk geval (een) hoeveelhe(i)d(en) van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen, door
- een of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, en/of te doen plegen en/of mede te plegen en/of uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
- zich en/of een ander gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
- voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft/hebben gehad, waarvan hij, verdachte en/of zijn mededader(s), wist(en) of ernstige reden had(den) om te vermoeden dat/die bestemd was/waren tot het plegen van dat feit,
bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 1 november 2012 tot en met 14 april 2013, in elk geval in het jaar 2012 en/of in het jaar 2013, in de gemeente Landgraaf en/of Urmond en/of Eindhoven en/of Leende en/of te Bonaire, in elk geval in (Europees of Caribisch) Nederland en/of te Antwerpen, in elk geval in België en/of de Dominicaanse Republiek, opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door
- meermalen, althans eenmaal (telkens) (telefonische) contact(en) en/of (een) ontmoeting(en) te hebben en/of (een) bespreking(en) te voeren en/of (een) afspra(a)k(en) te maken met een of meer (mogelijke) producent(en) en/of leverancier(s) en/of transporteur(s) en/of financier(s) en/of afnemer(s) en/of tussenperso(o)n(en) en/of verlener(s) van hand- en spandiensten en/of (een) ander(en) met betrekking tot de hoeveelheid en/of prijs en/of kwaliteit en/of levering en/of betalingen/of verpakking en/of opslag en/of vervoer van een hoeveelhe(i)d(en) cocaïne en/of
- meermalen, althans eenmaal (telkens) ter zake telefonisch en/of via Skype en/of persoonlijk contact te hebben met [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [medeverdachte 3] en/of [medeverdachte 4] en/of [medeverdachte 5] en/of [medeverdachte 6] en/of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(en) en/of
- geëncrypteerde BlackBerry’s en/of (een) bill(s) of lading en/of (een) contain(er) voor het transport van voornoemde cocaïne en/of een of meer deklading(en) voor voornoemde cocaïne en/of (een aanzienlijke hoeveelheid) geld, bestemd voor het verwerven/aankopen/vervoer/ transport van voornoemde cocaïne, voorhanden te hebben gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Feit 2 primair(medeplegen van poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne)
De verdediging heeft, op de gronden als verwoord in de pleitnota, verzocht om de verdachte vrij te spreken van het onder 2 primair tenlastegelegde, onder meer nu er geen sprake is van een strafbare poging.
Het hof overweegt hieromtrent als volgt.
Het hof stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 45, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht is een poging tot misdrijf strafbaar, wanneer het voornemen van de dader zich door een begin van uitvoering heeft geopenbaard. Het voornemen van de dader omvat mede een opzetvereiste. Dat opzet moet betrekking hebben op de voltooiing van het tenlastegelegde misdrijf. De openbaring van het voornemen moet geschieden doordat met de uitvoering van het voorgenomen misdrijf een begin is gemaakt. De maatstaf is daarbij of de bewezenverklaarde feitelijke handelingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm moeten worden beschouwd als te zijn gericht op de voltooiing van het misdrijf (Hoge Raad 24 oktober 1978, ECLI:NL:HR:1978:AC6373, NJ 1979/52 en Hoge Raad 8 september 1987, ECLI:NL:HR:1987:AC0501, NJ 1998/612). De gedragingen die naar hun uiterlijke verschijningsvorm op voltooiing zijn gericht, moeten wel uitvoeringshandelingen zijn die tot het plegen van het misdrijf behoren en in voldoende concrete mate gericht zijn op de voltooiing van het tenlastegelegde (Hoge Raad 5 april 2016, ECLI:NL:HR:2016:575, rov. 2.3.).
Uit het dossier blijkt dat in de Dominicaanse Republiek door de lokale autoriteiten de lading van een vrachtwagen is onderschept. Die lading bestond uit pakketten met cocaïne die in een geheime ruimte van de vrachtwagen werden aangetroffen. Deze vrachtwagen was onderweg naar de haven van Caucedo, waar de pakketten zouden worden verstopt in een container met deklading, die vervolgens zou worden geladen op een vrachtschip en zou worden verscheept naar de haven in Antwerpen. Gelet op het voorgaande kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat op het moment van het onderscheppen van de lading van de vrachtwagen, de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachten, zodanig dicht in tijd en plaats bij voltooiing van invoer van cocaïne in Nederland lagen en zodanig concreet daarop waren gericht, dat sprake was van begin van uitvoering van dat misdrijf en dus van een strafbare poging. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat er nog vele handelingen zouden moeten worden verricht voordat de cocaïne daadwerkelijk de grens met Nederland zou passeren, nu de cocaïne zich op het moment van de onderschepping nog op grote afstand van Nederland bevond, de vrachtwagen niet onderweg was naar Nederland, maar naar de haven van Caucedo, aldaar de cocaïne nog moest worden samengevoegd met de deklading en geladen op het vrachtschip. De cocaïne was aldus nog niet geladen in een transportmiddel dat de Nederlandse grens zou passeren. Gelet hierop, kan niet worden bewezen dat sprake was van medeplegen van poging tot het binnen het grondgebied van Nederland brengen van cocaïne, zodat de verdachte zal worden vrijgesproken van het onder 2 primair tenlastegelegde.
Feit 2 subsidiair(medeplegen van het bewerken, verwerken, vervoeren, verstrekken afleveren, verkopen of aanwezig hebben van 550, dan wel 366, kilo cocaïne),meer subsidiair(medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van art. 10a van de Opiumwet met betrekking tot 550, dan wel 366 kilo, cocaïne)en
meest subsidiair(medeplichtigheid aan de voorbereidingshandelingen in de zin van art. 10a van de Opiumwet met betrekking tot 550, dan wel 366 kilo, cocaïne):
De verdediging heeft tevens ten aanzien van het onder het subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde vrijspraak bepleit. Volgens de verdediging wordt de hoeveelheid van 366 kilo cocaïne, die op 14 april 2013 in de Dominicaanse Republiek in beslag is genomen, abusievelijk toegeschreven aan de verdachte en zijn medeverdachten. Deze hoeveelheid cocaïne was volgens de verdediging niet van hen en evenmin voor hen bestemd. Voorts blijkt op geen enkele wijze dat de verdachte contact heeft gehad met de personen op de Dominicaanse Republiek die de cocaïne hebben vervoerd en aanwezig hebben gehad en dus ook niet dat de verdachte nauw en bewust met hen heeft samengewerkt, waardoor hij, verdachte, niet als medepleger van het vervoeren of aanwezig hebben hiervan aangemerkt kan worden.
Ten aanzien van het meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde stelt de verdediging dat uit het dossier niet blijkt dat de verdachte behulpzaam is geweest of gelegenheid, middelen of inlichtingen heeft verschaft of één of meer anderen heeft getracht te bewegen of uit te lokken, om een hoeveelheid cocaïne binnen Nederlands grondgebied te brengen, dan wel zich of anderen gelegenheid of middelen of inlichtingen heeft verschaft tot het binnen Nederlands grondgebied brengen van 550, dan wel 366 kilo cocaïne, alsmede dat hij getracht heeft die te verschaffen, of dat hij voorwerpen, vervoermiddelen, stoffen, gelden of andere middelen voorhanden heeft gehad waarvan hij wist, of ernstige reden had om te vermoeden dat die bestemd waren tot het binnen Nederlands grondgebied brengen van 550 dan wel 366 kilo cocaïne. Voorts is er volgens de verdediging geen sprake van een dusdanig nauwe en bewuste samenwerking met de medeverdachten en heeft de verdachte ook geen materiële en/of intellectuele bijdrage aan het tenlastegelegde van voldoende gewicht geleverd, noch is er sprake geweest van overige omstandigheden waardoor sprake zou kunnen zijn van medeplegen of medeplichtigheid. De verdachte had volgens de verdediging enkel een financieel belang en werd om die reden door de medeverdachte(n) op de hoogte gehouden over (het verloop van) het beoogde transport.
Het hof overweegt als volgt.
Voor medeplegen moet sprake zijn van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander, waarbij de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage aan het delict van de verdachte van voldoende gewicht moet zijn. Een en ander brengt mee dat wanneer het tenlastegelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, maar uit gedragingen die met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), op de rechter de taak rust om in het geval dat hij toch tot een bewezenverklaring van het medeplegen komt, in de bewijsvoering – dus in de bewijsmiddelen en zo nodig in een afzonderlijke bewijsoverweging – dat medeplegen nauwkeurig te motiveren.
Het accent ligt bij medeplegen op de samenwerking en minder op de vraag wie welke feitelijke handelingen heeft verricht. De vraag of aan deze eis is voldaan, laat zich niet in algemene zin beantwoorden, maar vergt een beoordeling van het concrete geval, waarbij ook de aard van het delict een rol kan spelen.
Voor de vraag of sprake is van de vereiste nauwe en bewuste samenwerking kan onder meer rekening worden gehouden met de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip. Daarbij verdient opmerking dat aan het zich niet distantiëren op zichzelf geen grote betekenis toekomt, nu het erom gaat dat de verdachte een wezenlijke bijdrage moet hebben geleverd aan het delict.
Waar het verwijt bij medeplegen zich concentreert op het gewicht van de intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict, is het kernverwijt bij medeplichtigheid ‘het bevorderen en/of vergemakkelijken van een door een ander begaan misdrijf’.
Het hof beantwoordt de vraag of er in het onderhavige geval sprake is van medeplegen dan wel medeplichtigheid, ontkennend. Uit het dossier blijkt dat de verdachte in een bepaalde mate bemoeienis heeft gehad in het traject, dan wel door de medeverdachte(n) op de hoogte is gehouden van het beoogde transport, maar niet dat zijn bemoeienis van dusdanige aard is geweest dat gezegd kan worden dat de verdachte daarmee een door een ander begaan misdrijf heeft bevorderd en/of vergemakkelijkt dan wel een zodanige materiële en/of intellectuele bijdrage van voldoende gewicht heeft geleverd aan de gedragingen die strekken tot de verwezenlijking van het beoogde transport door andere personen. Het hof is dan ook met de verdediging van oordeel dat de gedragingen van de verdachte, op grond van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen – in onderling verband en samenhang bezien – de lat om te kunnen spreken van medeplegen van het bewerken, verwerken, vervoeren, verstrekken afleveren, verkopen of aanwezig hebben van 550, dan wel 366, kilo cocaïne
(subsidiair), medeplegen van voorbereidingshandelingen in de zin van art. 10a van de Opiumwet met betrekking tot 550, dan wel 366 kilo cocaïne
(meer subsidiair)of van medeplichtigheid aan voorbereidingshandelingen in de zin van art. 10a van de Opiumwet met betrekking tot 550, dan wel 366 kilo cocaïne
(meest subsidiair), niet halen.
Op te leggen sanctie
Nu het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde, zal het hof overeenkomstig de opdracht na terugwijzing uitsluitend een straf opleggen ter zake van het onder 1 primair en 4 tenlastegelegde, voor welke feiten de verdachte door dit hof bij arrest van 16 april 2021 onherroepelijk is veroordeeld.
De raadsman heeft, indien het hof komt tot een bewezenverklaring van het onder 2 meest subsidiair tenlastegelegde, het hof verzocht – mede gelet op de leeftijd van de verdachte en zijn slechte gezondheidstoestand – de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van (hoogstens) 4 jaren op te leggen. In het geval het hof de verdachte zal vrijspreken van het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair tenlastegelegde, heeft de verdediging het hof verzocht de voornoemde gevangenisstraf te verlagen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het navolgende.
Bewezen is verklaard het medeplegen van de invoer van 50 kilo cocaïne en de deelname aan een criminele organisatie die gericht was op de invoer van en handel in cocaïne en de voorbereiding daarvan.
Het criminele samenwerkingsverband stelde alles in werking om een geslaagd transport te realiseren en inbeslagneming van de cocaïne te voorkomen. De cocaïne werd verstopt in een zogenaamde deklading en overheidspersoneel werd voor grof geld omgekocht. Daarnaast werd getracht om uit het zicht en uit de handen van politie en justitie te blijven door het gebruik van katvanger-bedrijven, door zo min mogelijk over de telefoon te communiceren, vooral in persoon af te spreken en door het versluierd en verhullend taalgebruik in de onderlinge communicatie. Om het risico op interceptie door de politie te verkleinen, communiceerde de verdachte bij voorkeur via Skype. Het spreekt voor zich dat organisaties met als doelstelling het plegen van misdrijven als hiervoor genoemd de rechtstaat ernstig ondermijnen.
Het getuigt van een bedenkelijke mentaliteit om te menen dat je je niet aan de regels hoeft te houden die voor iedereen gelden. Binnen het strafrecht is voor dergelijke ontwrichtende criminaliteit een lange gevangenisstraf de enige passende reactie, mede om de verdachte zelf, zijn omgeving en de samenleving de norm nog eens duidelijk in te scherpen.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft het hof acht geslagen op de LOVS-oriëntatiepunten. Deze oriëntatiepunten dienen als vertrekpunt bij de beslissing over de straftoemeting. Voor de onder 1 bewezenverklaarde invoer van een hoeveelheid van meer dan 20 kilo harddrugs, waarbij sprake is van een organisatie, luidt het oriëntatiepunt reeds een gevangenisstraf van meer dan 72 maanden. Voor de bewezenverklaarde deelname aan een criminele organisatie bestaat geen separaat oriëntatiepunt. De op te leggen straf voor dit laatste feit kan gedeeltelijk worden geacht te zijn verdisconteerd in voormeld oriëntatiepunt voor het onder 1 bewezenverklaarde, waarbij immers de aanwezigheid van een organisatie tot uitgangspunt is genomen.
Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft het hof acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 20 januari 2025, betrekking hebbende op het justitiële verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat de verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van strafbare feiten. In het bijzonder is de verdachte bij een in 1999 onherroepelijk geworden veroordeling veroordeeld voor meerdere misdrijven in de sfeer van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie tot een gevangenisstraf voor de duur van drie jaar en zes maanden. Deze laatstgenoemde veroordeling zal het hof, ondanks het tijdsverloop sindsdien, in strafverzwarende zin meewegen, met name nu sprake is van soortgelijke feiten en gelet op de hoogte van de toen opgelegde gevangenisstraf. Gelet op het tijdsverloop zal het hof aan deze veroordeling wel minder gewicht toekennen dan het zou hebben gedaan in geval van een recente veroordeling met dezelfde inhoud.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken, in het bijzonder de hoge leeftijd van de verdachte.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van het bewezenverklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Het hof heeft daarbij gelet op de omstandigheid dat harddrugs als de onderhavige, eenmaal in handen van gebruikers, grote gevaren voor de gezondheid van die gebruikers opleveren, terwijl die gebruikers hun verslaving vaak door diefstal of ander crimineel handelen trachten te bekostigen, waardoor aan de samenleving ernstige schade wordt berokkend.
Alle omstandigheden afwegende acht het hof in beginsel de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Het hof overweegt met betrekking tot het procesverloop in deze zaak nog het volgende.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging zou moeten leven. Deze termijn vangt aan vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem of haar ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld.
Bij de vraag of sprake is van een schending van de redelijke termijn moet rekening worden gehouden met de omstandigheden van het geval, waaronder begrepen de processuele houding van verdachte, de aard en ernst van het ten laste gelegde, de ingewikkeldheid van de zaak en de mate van voortvarendheid waarmee deze strafzaak door de justitiële autoriteiten is behandeld.
In de onderhavige zaak is de redelijke termijn in eerste aanleg aangevangen op 1 oktober 2013, de dag waarop verdachte in verzekering is gesteld. De rechtbank heeft eindvonnis gewezen op 29 maart 2018. De behandeling in eerste aanleg werd dan ook niet afgerond met een (eind)vonnis binnen 16 maanden na de inverzekeringstelling van de verdachte. Het hof stelt de overschrijding van de redelijke termijn in deze fase vast op ongeveer 38 maanden.
De verdachte heeft op 10 april 2018
(in de zaak met parketnummer 20-001226-18)hoger beroep ingesteld. Het hof heeft (eind)arrest gewezen op 16 april 2021. De behandeling in hoger beroep werd dan ook niet afgerond met een eindarrest binnen 16 maanden na het ingestelde hoger beroep. In hoger beroep is derhalve eveneens sprake geweest van een schending van de redelijke termijn en wel met een periode van ongeveer 20 maanden.
De aanvang van de termijn in cassatie stelt het hof vast op de datum waarop namens de verdachte en het Openbaar Ministerie cassatie is ingesteld, te weten op 30 april 2021. Het einde van de termijn stelt het hof op 28 maart 2023, de datum waarop de Hoge Raad (eind)arrest heeft gewezen. Daarmee is de redelijke termijn in cassatie, die voor deze fase tevens op 16 maanden wordt gesteld, overschreden met ongeveer 7 maanden.
De aanvang van de termijn in hoger beroep in onderhavige zaak stelt het hof vast op de datum waarop het hof het dossier van de Hoge Raad heeft ontvangen, te weten op 21 december 2023. Het einde van de termijn stelt het hof op 18 april 2025, de datum waarop het hof (eind)arrest wijst. Daarmee is de redelijke termijn in dit hoger beroep, die voor deze fase op twee jaren wordt gesteld, niet overschreden.
Al met al is de redelijke termijn van het geding, welk geding tot op heden in vier rechterlijke instanties is behandeld, overschreden met in totaal ongeveer 65 maanden.
Zonder schending van de redelijke termijn zou zoals hierboven vermeld, een gevangenisstraf voor de duur van 72 maanden met aftrek van voorarrest, passend zijn geweest. Ter compensatie van de schending van verdachtes recht op behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn zal het hof de gevangenisstraf matigen. Gelet op de ernst van de overschrijdingen en dat deze zich in drie van de vier fasen van de procedure hebben voorgedaan, zal het hof de op te leggen gevangenisstraf matigen met twaalf maanden. Het hof verwijst hierbij naar het arrest van de Hoge Raad der Nederlanden van 17 juni 2008, ECLI:NL:HR:2008:BD2578, rechtsoverweging 3.6.4.. Dit leidt tot de slotsom dat het hof aan de verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 60 maanden, met aftrek van voorarrest zal opleggen.
Voorlopige hechtenis
Het hof heft op het verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis, nu de verdachte met ingang van de toenmalige fictieve v.i. datum is geschorst en verdachte ook de thans aan hem op te leggen straf, die (nagenoeg) gelijk is aan de eerder aan hem opgelegde straf, reeds heeft uitgezeten.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 2, 10 en 11b van de Opiumwet en de artikelen 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigthet vonnis – voor zover na terugwijzing aan het oordeel van het hof onderworpen – en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 2 primair, subsidiair, meer subsidiair en meest subsidiair heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Veroordeelt de verdachte ter zake van het bij arrest van dit hof van 16 april 2021
(parketnummer 20-001226-18)onder 1 primair en 4 bewezenverklaarde tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
60 (zestig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
heft ophet tegen de verdachte verleende en reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. T. van de Woestijne, voorzitter,
mr. dr. M.J.M.A. van der Put en mr. R. Lonterman, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N. Koop, griffier,
en op 18 april 2025 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. N. Koop is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.