ECLI:NL:GHSHE:2024:937

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
20 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
22/01255
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens gebrek aan vertegenwoordigingsbevoegdheid in WOZ-zaak

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 20 maart 2024 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De zaak betreft een geschil over de waarde van een onroerende zaak voor het belastingjaar 2020, vastgesteld door de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle. De belanghebbende, vertegenwoordigd door [bedrijf] B.V., heeft hoger beroep ingesteld na een ongegrond verklaard beroep bij de rechtbank. Het hof heeft echter geoordeeld dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is, omdat niet is komen vast te staan dat de gemachtigde van belanghebbende rechtsgeldig was gemachtigd om het hoger beroep in te stellen. Dit oordeel is gebaseerd op de afwezigheid van een recente volmacht en eerdere onduidelijkheden over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gemachtigde. Het hof heeft benadrukt dat het belangrijk is dat gemachtigden beschikken over een rechtsgeldige machtiging om misbruik te voorkomen. De uitspraak van het hof houdt in dat de eerdere beslissing van de rechtbank blijft staan, en dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De belanghebbende kan binnen zes weken na de uitspraak in cassatie gaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team belastingrecht
Enkelvoudige belastingkamer
Nummer: 22/01255
Uitspraak op het hoger beroep van
[belanghebbende] ,
wonend in [woonplaats] ,
hierna: belanghebbende,
tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant (hierna: de rechtbank) van 13 mei 2022, nummer BRE 20/9848, in het geding tussen belanghebbende en
de heffingsambtenaar van de gemeente Goirle,
hierna: de heffingsambtenaar.

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft in het kader van de Wet waardering onroerende zaken (hierna: Wet WOZ) een beschikking gegeven (hierna: de WOZbeschikking) en daarbij de waarde van [adres] in [woonplaats] (hierna: de onroerende zaak) voor het belastingjaar 2020 vastgesteld. Tevens is de aanslag onroerendezaakbelastingen bekend gemaakt.
1.2.
Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar heeft uitspraak op bezwaar gedaan en het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld bij de rechtbank. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de rechtbank hoger beroep ingesteld bij het hof. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
Belanghebbende heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn doorgestuurd naar de heffingsambtenaar.
1.6.
De zitting heeft plaatsgevonden op 22 december 2023. Op de zitting is verschenen, als gesteld gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] (zie hieronder vanaf 4.1). Namens de heffingsambtenaar is verschenen, [heffingsambtenaar] .
1.7.
Het hof heeft aan het einde van de zitting het onderzoek gesloten.
1.8.
De gesteld gemachtigde heeft na de zitting nadere stukken ingediend bij het hof. Op 27 december 2023 zijn diverse nadere stukken ontvangen. Op 28 december 2023 is een nader stuk met dagtekening 19 december 2023 binnengekomen. Daarbij is een bijlage gevoegd. Vervolgens is op 2 januari 2024 nog een nader stuk met dagtekening 21 december 2023 binnengekomen. Daarbij is eveneens een bijlage gevoegd. Voor zover deze stukken al moeten worden opgevat als verzoeken om heropening, heeft het hof die verzoeken op de hierna onder 4.0 vermelde gronden afgewezen.

2.Feiten

2.1.
De waarde van de onroerende zaak is door de heffingsambtenaar per de waardepeildatum 1 januari 2019 vastgesteld op € 236.000. Belanghebbende heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Bij uitspraak van 17 november 2020 is het bezwaar gegrond verklaard.
2.2.
[bedrijf] B.V., in de persoon van [gemachtigde] , heeft op 1 december 2020 beroep ingesteld tegen de uitspraak op bezwaar. De rechtbank heeft bij brief van 1 december 2020 [bedrijf] B.V. bericht dat het beroepschrift niet voldoet aan de voorwaarden die aan een beroepschrift worden gesteld. In deze brief is opgenomen dat een schriftelijke machtiging dient te worden toegestuurd waaruit volgt op welke za(a)k(en) het beroep betrekking heeft en waaruit volgt dat deze machtiging zich uitstrekt tot het verrichten van proceshandelingen en het aanwenden van rechtsmiddelen.
2.3.
[bedrijf] B.V. heeft hierop een ondertekende volmacht inzake WOZ/OZB/Waterschapslasten/Zuiveringsheffing/BIZ c.a. overgelegd, gedateerd “maart/april 2020”, waarin [belanghebbende] [bedrijf] B.V. - in de persoon van [gemachtigde] - machtigt om (onder meer) bezwaar en (hoger) beroep in te stellen. Deze volmacht is ondertekend met een handtekening waarin “ [belanghebbende] ” duidelijk herkenbaar is.
2.4.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Wegens overschrijding van de redelijke termijn heeft de rechtbank de heffingsambtenaar veroordeeld tot een vergoeding voor immateriële schade van € 500, een proceskostenvergoeding van € 541 en terugbetaling van het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 48. [bedrijf] B.V., in de persoon van [gemachtigde] , heeft op 28 juni 2022 hoger beroep ingesteld.
2.5.
Het hof heeft de gesteld gemachtigde van belanghebbende bij brief van 13 december 2023 verzocht om een recente, op zijn naam gestelde volmacht te overleggen. In de brief is vermeld dat indien niet aan dit verzoek wordt voldaan, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.6.
Tijdens de zitting van het hof heeft de gesteld gemachtigde een op 21 december 2023 door “ [naam 1] ” getekende volmacht willen overleggen aan het hof. Met partijen is vastgesteld dat de ondertekenaar, “ [naam 1] ”, een andere persoon betreft dan belanghebbende. Gelet hierop heeft de gesteld gemachtigde het document uiteindelijk niet overgelegd. Aangezien het volgens de gesteld gemachtigde om een vergissing ging, heeft het hof de gesteld gemachtigde de gelegenheid gegeven om alsnog een recente, door belanghebbende getekende volmacht te overleggen, mits die volmacht - zoals door de gesteld gemachtigde was verzocht - dezelfde dag (22 december 2023) zou worden ingediend bij het hof. Daarbij is opgemerkt dat indien de gesteld gemachtigde hieraan niet voldoet, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De gesteld gemachtigde heeft hieraan niet voldaan.
2.7.
Op 27 december 2023 zijn diverse stukken (zie hiervoor onder 1.8) ontvangen:
  • een nauwelijks leesbare, door [belanghebbende] ondertekende volmacht inzake WOZ OZB Waterschapslasten Riool en Zuiveringsheffing BIZ Toeristenbelasting c.a. aan [bedrijf] B.V. met als datumvermelding: 3 april 2020 waarop met pen onder andere is aangetekend “Verlengd tot en met datum uitspraak hof”. Deze volmacht is ondertekend met een volstrekt andere handtekening dan de volmacht genoemd in 2.3 hiervoor;
  • e-mailwisselingen tussen [gemachtigde] en [naam 2] van maart, april en juni 2020;
  • een e-mailbericht van [naam 3] van 30 juli 2020.
2.8.
Op 28 december 2023 is een brief met dagtekening 19 december 2023 van [bedrijf] B.V. ontvangen (zie hiervoor onder 1.8). Deze brief bevat twee bijlagen:
  • een e-mailwisseling tussen [gemachtigde] en [naam 1] van april 2021;
  • een door [naam 1] ondertekende volmacht aan [bedrijf] B.V. met als datumvermelding: februari/maart/april 2021.
2.9.
Op 2 januari 2024 is een brief met dagtekening 21 december 2023 van [bedrijf] B.V. ontvangen (zie hiervoor onder 1.8). Deze brief bevat twee bijlagen:
  • een e-mailwisseling tussen [gemachtigde] en [naam 1] van december 2023;
  • een door [naam 1] ondertekende volmacht aan [bedrijf] B.V. met als datumvermelding: 21 december 2023.

3.Geschil en conclusies van partijen

3.1.
In geschil is (i) de waarde van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2019 en (ii) de vergoeding voor de kosten van beroep.
3.2.
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de WOZ-waarde.
3.3.
De heffingsambtenaar concludeert met belanghebbende tot vernietiging van de uitspraak van de rechtbank voor zover het de beslissing omtrent de vergoeding voor de kosten van beroep betreft.

4.Gronden

Vooraf en ambtshalve
Na sluiting van het onderzoek ingekomen stukken
4.0.
Voor zover de onder 1.8 vermelde stukken als verzoeken tot heropening van het onderzoek, als voorzien in artikel 8:68 Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb), moeten worden aangemerkt, heeft het volgende te gelden. Het hof heeft in de stukken en de daarbij gevoegde bijlagen geen reden gevonden om tot heropening van het onderzoek over te gaan. Het hof merkt daarbij op dat een deel van de stukken die op 27 december 2023 zijn binnengekomen reeds tot de stukken van het geding behoren. De overige stukken geven geen aanleiding om het onderzoek te heropenen, omdat die geen nieuw licht werpen op de vragen van het hof over de vertegenwoordigingsbevoegdheid van de gesteld gemachtigde. De bijlagen bij de stukken van 28 december 2023 en 2 januari 2024 betreffen correspondentie tussen de gesteld gemachtigde en “ [naam 1] ”, alsmede door “ [naam 1] ” afgegeven volmachten. Die stukken hebben dan ook geen betrekking op de onderhavige zaak (zie onder 2.8 en 2.9 hiervoor). De gesteld gemachtigde van belanghebbende heeft deze stukken tijdens de zitting van het hof eveneens willen overleggen, maar tijdens de zitting is reeds vastgesteld dat deze stukken zien op een ander persoon dan belanghebbende en uiteindelijk zijn deze stukken niet overgelegd (zie onder 2.6 hiervoor). Het hof rekent de onder 1.8 vermelde stukken dan ook niet tot de gedingstukken en slaat daar dus geen acht op.
Ontvankelijkheid van het hoger beroep
4.1.
Ingevolge artikel 26a, lid 1, Algemene wet inzake rijksbelastingen, dat in artikel 30, lid 1, Wet WOZ van overeenkomstige toepassing is verklaard op de Wet WOZ, kan beroep worden ingesteld door de belanghebbende aan wie de aanslag is opgelegd of degene tot wie de voor bezwaar vatbare beschikking zich richt.
4.2.
Een bezwaar- of beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener. [1] Daarbij wordt met ‘indiener’ bedoeld degene die voor zichzelf beroep instelt of degene namens wie beroep wordt ingesteld. [2] Ondertekening van het beroepschrift dient als bewijs dat het geschrift door of namens de indiener is opgesteld. Is het beroepschrift niet door de indiener zelf (mede)ondertekend maar slechts door degene die bij het beroepschrift stelt daartoe te zijn gemachtigd, dan is daarmee dit bewijs niet geleverd indien bij dat beroepschrift geen schriftelijke machtiging wordt overgelegd. In zoverre kleeft dan aan het beroepschrift een gebrek. [3] Indien niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb of aan enig ander bij de wet gesteld vereiste voor het in behandeling nemen van het beroep, kan het beroep niet-ontvankelijk worden verklaard mits de indiener de gelegenheid heeft gehad het verzuim te herstellen binnen een daartoe gestelde termijn. [4] Het ontbreken van een bewijs van machtiging is als een zodanig verzuim aan te merken. Dat het ontbreken van een bewijs van machtiging als verzuim is aan te merken, komt tevens tot uitdrukking in artikel 8:24, lid 2, Awb. Daarin is bepaald dat de rechter een schriftelijke machtiging kan verlangen van een gemachtigde die geen advocaat is, om na te gaan of degene die zich als gemachtigde namens een belanghebbende aandient daartoe werkelijk bevoegd is. [5]
4.3.
Het hof is van oordeel dat niet is komen vast te staan dat [bedrijf] B.V. namens belanghebbende is gemachtigd om hoger beroep in te stellen. Bij brief van 13 december 2023 (zie onder 2.5), dat wil zeggen ruim drieënhalf jaar na de onder 2.3 genoemde volmacht, heeft het hof aan [bedrijf] B.V. de gelegenheid geboden een recente op haar naam gestelde volmacht over te leggen. Die brief vermeldt dat, indien van die gelegenheid geen gebruik wordt gemaakt, het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard. De achtergrond van dit verzoek is dat het hof enerzijds in het najaar van 2023 is gebleken dat [bedrijf] B.V. in een zaak hoger beroep bij het hof heeft ingesteld terwijl de belanghebbende in die zaak daarvan niet op de hoogte was en anderzijds is gebleken dat in één van de andere zaken die eveneens op 22 december 2023 ter zitting is behandeld uit de correspondentie in dat dossier volgt dat [bedrijf] B.V. ook voor die belanghebbende rechtsmiddelen heeft aangewend zonder dat die belanghebbende daar op dat moment van op de hoogte was en zonder dat daarvoor op dat moment een machtiging was verleend. Daarnaast heeft het hof acht geslagen op het per 1 januari 2024 ingevoerde artikel 30a, lid 4, Wet WOZ, waarin is bepaald dat uitbetalingen van geldbedragen waartoe een belanghebbende ingevolge een uitspraak op bezwaar of een uitspraak in een (hoger) beroepsprocedure is gerechtigd, uitsluitend kan plaatsvinden op een bankrekening op naam van de belanghebbende. Ten tijde van het opvragen van een recente volmacht was het wetsvoorstel dat deze bepaling bevat reeds aangenomen door de Tweede Kamer. De achtergrond van die bepaling is er onder andere in gelegen dat in de (rechts)praktijk is gebleken van situaties waarin belanghebbenden niet wisten dat er in hun naam procedures werden gevoerd of daarvoor geen toestemming hadden gegeven. Dit wordt door de wetgever als een zorgelijke ontwikkeling gezien. [6] Het hof deelt - gelet op het voorgaande - die zorgen en acht het, gezien het belang van een rechtsgeldige vertegenwoordigingsbevoegdheid en het voorkomen van misbruik, belangrijk dat erop wordt toegezien dat slechts rechtsmiddelen worden aangewend door gemachtigden die beschikken over een toereikende en rechtsgeldige machtiging. Artikel 8:24, lid 2, Awb biedt de rechter een instrument om in een geval als het onderhavige een nieuwe schriftelijke machtiging op te vragen. [7] Het hof verbindt aan de volgende feiten en omstandigheden de conclusie dat het hoger beroep niet-ontvankelijk moet worden verklaard: (i) het uitblijven van een reactie op de brief van 13 december 2023, (ii) het tijdens de zitting willen overleggen van een volmacht uit naam van een ander dan belanghebbende (zie onder 2.6) en het nadien niet alsnog overleggen van een toereikende, recente volmacht, sterker nog: het nogmaals overleggen van een volmacht uit naam van die ander en een volmacht van 3 april 2020, dus niet een recente volmacht, die is ondertekend met een andere handtekening dan de eerder overgelegde volmacht van maart/april 2020, (iii) de hiervoor genoemde ambtshalve bekende feiten en omstandigheden en (iv) de recente wetswijziging. Het hof is zich ervan bewust dat het een vergaande consequentie verbindt aan de handelwijze van de gesteld gemachtigde en dat belanghebbende daarvan (mogelijk) de dupe is. Het voorgaande maakt echter dat niet is komen vast te staan dat de gesteld gemachtigde belanghebbende rechtsgeldig vertegenwoordigt. Dat kan niet aan een ander worden toegerekend dan aan belanghebbende. Het hof merkt nog op dat het in deze zaak gaat om het belastingjaar 2020, terwijl uit de overgelegde volmachten volgt dat reeds bij ondertekening van die volmachten toestemming wordt gegeven om ook voor het jaar erna, een belastingjaar waarvoor de desbetreffende WOZ-waarde nota bene nog niet eens is bepaald, bezwaar te maken en (hoger) beroep (in cassatie) in te stellen. Het hof zal op basis van artikel 6:17 Awb en in de geest van de per 1 januari jl. ingegane wetgeving - op basis waarvan vergoedingen in zaken als de onderhavige slechts mogen worden overgemaakt op een bankrekening op naam van de belanghebbende - een afschrift van deze uitspraak ook aan belanghebbende zenden.
4.4.
Het voorgaande betekent dat het hof het hoger beroep op grond van artikel 6:6 Awb niet-ontvankelijk zal verklaren, omdat niet is voldaan aan artikel 6:5 Awb.
4.5.
Gelet op dat wat hiervoor is overwogen behoeven de vragen zoals vermeld onder 3.1 geen beantwoording meer.
Tussenconclusie
4.6.
De slotsom is dat het hoger beroep niet-ontvankelijk is.
Ten aanzien van het griffierecht
4.7.
Het hof ziet geen aanleiding om het griffierecht te laten vergoeden.
Ten aanzien van de proceskosten
4.8.
Het hof oordeelt dat er geen redenen zijn voor een veroordeling in de proceskosten als bedoeld in artikel 8:75 Awb.

5.Beslissing

Het hof verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en bepaalt dat een afschrift van deze uitspraak ook aan belanghebbende wordt gezonden.
De uitspraak is gedaan door M.J.C. Pieterse, raadsheer, in tegenwoordigheid van A.S. van Middelkoop, als griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2024 en afschriften van de uitspraak zijn op die datum aangetekend aan partijen verzonden.
De griffier, De voorzitter,
A.S. van Middelkoop M.J.C. Pieterse
Het aanwenden van een rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie instellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
Bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
(Alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
Het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
de naam en het adres van de indiener;
de dagtekening;
een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
e gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad.
In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de andere partij te veroordelen in de proceskosten.

Voetnoten

1.Artikel 6:5, lid 1, letter a, Awb.
2.Hoge Raad 17 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO7505, r.o. 3.7.
3.Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, r.o. 3.3.2.
4.Artikel 6:6 Awb.
5.Kamerstukken II 1988/89, 21 221, nr. 3, p. 49. Vergelijk Hoge Raad 10 januari 2014, ECLI:NL:HR:2014:2, r.o. 3.3.4 en Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, r.o. 3.2.
6.Kamerstukken II 2023/24, 36 427, nr. 3, p. 15.
7.Vergelijk Hoge Raad 28 oktober 2022, ECLI:NL:HR:2022:1558, r.o. 3.2.