In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Limburg over de WOZ-waarde van een activiteitencentrum voor mensen met een verstandelijke beperking. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak vastgesteld op € 723.000 per waardepeildatum 1 januari 2019. Belanghebbende, de gebruiker van het activiteitencentrum, heeft bezwaar gemaakt tegen deze waarde, maar de heffingsambtenaar handhaafde zijn beslissing. De rechtbank verklaarde het beroep van belanghebbende ongegrond, waarna belanghebbende in hoger beroep ging bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch.
Tijdens de zitting op 14 december 2023 zijn beide partijen vertegenwoordigd door taxateurs en andere betrokkenen. De heffingsambtenaar heeft zijn taxatie onderbouwd met een taxatierapport en verwijzingen naar vergelijkingsobjecten. Belanghebbende heeft een eigen taxatierapport overgelegd, waarin een lagere waarde van € 569.000 wordt voorgesteld. Het hof heeft de argumenten van beide partijen gehoord en beoordeeld.
Het hof concludeert dat de heffingsambtenaar niet heeft voldaan aan zijn bewijslast met betrekking tot de door hem gehanteerde grondwaarde en restwaarde. De heffingsambtenaar heeft onvoldoende bewijs geleverd voor de door hem voorgestelde waarde van € 723.000. Het hof komt tot de conclusie dat het hoger beroep ongegrond is en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, waarbij de WOZ-waarde op € 723.000 blijft staan. De proceskosten worden niet vergoed.