ECLI:NL:GHSHE:2024:857

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
15 maart 2024
Zaaknummer
20-002650-23
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarbij de verdachte op 20 september 2023 was veroordeeld voor opzettelijk handelen in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De politierechter had de verdachte een geldboete van € 500,00 opgelegd, subsidiair 10 dagen hechtenis, met de mogelijkheid tot betaling in termijnen. De verdachte heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld. Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die vroeg om vernietiging van het vonnis en een nieuwe veroordeling van de verdachte. De raadsman van de verdachte heeft vrijspraak bepleit voor het eerste feit en zich gerefereerd aan het oordeel van het hof voor het tweede feit. Het hof heeft vastgesteld dat de politierechter niet aan de motiveringsverplichtingen heeft voldaan, waardoor het vonnis vernietigd werd. Het hof heeft vervolgens de feiten opnieuw beoordeeld en vastgesteld dat de verdachte op 7 februari 2023 in Tilburg 1,9 gram heroïne en 1,4 gram cocaïne heeft vervoerd, en op 17 februari 2023 een busje pepperspray voorhanden heeft gehad. Het hof heeft geoordeeld dat de verdachte opzettelijk heeft gehandeld in strijd met de Opiumwet en de Wet wapens en munitie. De verdachte is veroordeeld tot een taakstraf van 30 uren, subsidiair 15 dagen hechtenis.

Uitspraak

Parketnummer : 20-002650-23
Uitspraak : 13 maart 2024
TEGENSPRAAK (ex artikel 279 Sv)

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 20 september 2023, in de strafzaak met parketnummer 02-141789-23 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
De politierechter heeft de verdachte, bij vonnis waarvan beroep, ter zake van het ‘opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod’ (feit 1) en het ‘handelen in strijd met artikel 13, eerste lid, van de Wet wapens en munitie’ (feit 2) veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. De politierechter heeft daarbij bepaald dat de geldboete mag worden voldaan in 10 termijnen van elk € 50,00 per maand.
Van de zijde van de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis van de politierechter zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen zal verklaren en de verdachte daarvoor zal veroordelen tot een geldboete van € 500,00, subsidiair 10 dagen hechtenis. De advocaat-generaal heeft daarbij opgemerkt geen bezwaar te hebben tegen betaling in termijn.
De raadsman heeft op meerdere gronden vrijspraak van het onder 1 tenlastegelegde bepleit. Ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 tenlastegelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Tot slot heeft de raadsman, ten aanzien van het onder 2 tenlastegelegde, een straftoemetingsverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk, maar het hof gebonden is aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Tilburg opzettelijk heeft vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, ongeveer 1,9 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne en/of ongeveer 1,4 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en/of cocaïne (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
2.
hij op of omstreeks 17 februari 2023 te Tilburg een wapen van categorie II, onder 6º, van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 7 februari 2023 te Tilburg opzettelijk heeft vervoerd 1,9 gram van een materiaal bevattende heroïne en 1,4 gram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde heroïne en cocaïne, (telkens) een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
2.
hij op 17 februari 2023 te Tilburg een wapen van categorie II, onder 6º, van de Wet wapens en munitie, te weten een busje pepperspray, zijnde een voorwerp bestemd voor het treffen van personen met giftige, verstikkende, weerloosmakende, traanverwekkende en soortgelijke stoffen, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Tenzij anders vermeld wordt hierna telkens verwezen naar pagina’s van het dossier van de politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, registratienummer PL2000-2023042831, opgemaakt en op 7 april 2023 gesloten door verbalisant [verbalisant 1] , hoofdagent van politie Eenheid Zeeland-West-Brabant, doorgenummerde pagina’s 1 tot en met 51. Alle tot het bewijs gebezigde processen-verbaal zijn, voor zover niet anders vermeld, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde verbalisanten en alle verklaringen zijn, voor zover nodig, zakelijk weergegeven.
Ten aanzien van de feiten 1 en 2
1.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 februari 2023 (p. 6-7), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] :
Op vrijdag 17 februari 2023 waren wij, verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] , in dienst voor de incidentenafhandeling in het teamgebied van Leijdal.
Omstreeks 20.00 uur zagen wij een Opel Corsa, met kenteken [kenteken] , rijden over de Westerpark. Het is mij, verbalisant [verbalisant 3] , ambtshalve bekend dat de gebruiker van dit voertuig [verdachte] betreft. Ik wist dat hij in december 2022 onder invloed had gereden, hierop controleerden wij het voertuig op de Petrus Canisiusstraat in Tilburg.
Ik, verbalisant [verbalisant 3] , liep richting de bestuurder en herkende [verdachte] direct. Ik vroeg naar een geldig rijbewijs, op dat moment zag ik een gripzakje met daarin een bruine substantie, tussen zijn benen liggen op de zitting van de stoel. Ik zag dat er een afbeelding van Pablo Escobar op het gripzakje stond. Het is mij ambtshalve bekend dat dit harddrugs kon zijn.
Ik merkte hierna [verdachte] als verdachte aan en deelde hem mede dat hij niet tot antwoorden verplicht was.
Op de vordering uitlevering van alle aanwezige verdovende middelen, gaf hij hierop een zakje met daarin een gebruikershoeveelheid hennep.
Gelet op de aangetroffen verdovende middelen onderwierpen wij [verdachte] aan een fouillering. Eenmaal buiten het voertuig maakte [verdachte] de kofferbak open en gooide direct een busje pepperspray daarin.
Het voertuig heb ik verder doorzocht op het politiebureau. In het voertuig troffen wij ongeveer 20 lege gripzakjes aan die opgestapeld waren op elkaar. Ik forceerde de binnenzijde van de deurstijl aan de bestuurderskant. Ik zag dat er een doorzichtige plastic zak tegen het plafond aan lag. Ik pakte de zak en zag dat er meerdere gripzakjes met daarin een witte en bruine substantie in zaten.
VerdachteAchternaam: [verdachte]
Voornamen: [verdachte]
Geboren: [geboortedag] 1988
Geboorteplaats: [geboorteplaats] in Nederland
2.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 februari 2023 (p. 4), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan mij ter beschikking werden gesteld door [verbalisant 3] , team Leijdal.
Deze partij was in beslag genomen bij de verdachte [verdachte] [geboortedag] 1988.
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
- 1.9 gram netto bruin poeder, verpakt in 9 gripzakjes.
Goednummer: PL2000-2023042729-2561607
Totale hoeveelheid: 1,9 g
3.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 17 februari 2023 (p. 5), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 4] :
Het onderzoek vond plaats aan een hoeveelheid verdovende middelen welke aan mij ter beschikking werden gesteld door [verbalisant 3] , team Leijdal
Deze partij was in beslag genomen bij de verdachte [verdachte] [geboortedag] 1988
De aangeboden partij verdovende middelen bestond uit:
- 1.4 gram netto wit poeder/kristallen, verpakt in 7 gripzakjes
Goednummer: PL2000-2023042729-2561613
Totale hoeveelheid: 1,4 g
4.
Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 21 maart 2023 (p. 32-33), voor zover inhoudende als relaas van verbalisanten [verbalisant 5] en [verbalisant 6] :
Monster 1 - AAQF5308NL
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb het monster getest met de voornoemde kleurreactietesten.
Daarbij zag ik het volgende resultaat:
Marquis gaf een paarse verkleuring wat een indicatie is voor de aanwezigheid van
Heroïne.
Ruybal gaf groene spikkels.
Monster 2 - AAPX6789NL
Ik, verbalisant [verbalisant 5] , heb het monster getest met de voornoemde kleurreactietesten. Daarbij zag ik het volgende resultaat:
Marquis gaf geen verkleuring.
Ruybal gaf een blauwe verkleuring wat een indicatie is voor de aanwezigheid van
Cocaïne.
Volgens bijgevoegd rapport van het NFI is het volgende aangetoond:

Monster 1 - AAQF5308NL => bevat heroïne.Monster 2- AAPX6789NL => bevat cocaïne.

Goednummer: PL2000-2023042729-2571515Totale hoeveelheid: 1,9 gSpoor identificatienr.: AAQF5308NLInhoud/specificatie: Betreft de volledige partij van goednummer 2561607

Goednummer: PL2000-2023042729-2571517
Totale hoeveelheid: 1,4 g
Spoor identificatienr.: AAPX6789NL
Inhoud/specificatie: Betreft de volledige partij monster van goednummer 2561613
5.
Het NFiDENT-rapport d.d. 22 maart 2023 (p. 34), voor zover inhoudende als verklaring van rapporteur [rapporteur NFI] :
De ontvangen data voldoen aan de gestelde criteria voor het NFiDENT-proces. De resultaten en conclusie van het onderzoek zijn vermeld in tabel 1.
Tabel 1
Kenmerk: AAQF5308NL
Omschrijving FO: poeder en brokjes, bruin, uit 1,9 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek
Conclusie: bevat heroïne
Heroïne is vermeld op lijst I van de Opiumwet.
6.
Het NFiDENT-rapport d.d. 22 maart 2023 (p. 35), voor zover inhoudende als verklaring van rapporteur [rapporteur NFI] :
De ontvangen data voldoen aan de gestelde criteria voor het NFiDENT-proces. De resultaten en conclusie van het onderzoek zijn vermeld in tabel 1.
Tabel 1
Kenmerk: AAPX6789NL
Omschrijving FO: poeder en brokjes, wit, uit 1,4 gram; aantal bemonsteringen in onderzoek
Conclusie: bevat cocaïne
Cocaïne is vermeld op lijst I van de Opiumwet
7.
Het proces-verbaal onderzoek wapen d.d. 18 februari 2023 (p. 47-48), voor zover inhoudende als relaas van verbalisant [verbalisant 7] :
Op vrijdag 17 februari 2023 te 22:08 uur zijn bij [verdachte] goederen inbeslaggenomen. Na onderzoek van deze goederen is het volgende naar voren gekomen:
Goednummer: PL2000-2023042729-2561617
Categorie omschrijving Object: Wapens/munitie/springstof
Bijzonderheden: Police rsg gel
Het inbeslaggenomen busje is 112 mm hoog en heeft een diameter van 35 mm, voorzien van het opschrift: "Police RSG Gel Pepperspray".
Het busje is voorzien van een sprayknop en heeft een inhoud van 50 ml en was praktisch nog geheel gevuld. Als werkende stof is vermeld dat deze bestaat uit 13,2 % Oleoresin Capsicum.
Als taakaccenthouder Wet wapens en munitie ben ik meerdere malen in aanraking geweest met pepperspray. Derhalve ben ik bekend met de uitwerking welke pepperspray op mijn lichaam heeft. Na organoleptische beoordeling bleek mij dat de inhoud van het aangetroffen busje eenzelfde werking op mij had als pepperspray, zijnde traan verwekkend en een prikkelende/brandende werking in neus, mond, ogen en op de huid.
Gezien het gerelateerde wordt gesteld dat het bedoelde gasbusje een voorwerp is bestemd voor het treffen van personen met CS-gas zijnde een giftige en/of verstikkende en/of weerloos makende en/of traan verwekkende of soortgelijke stof
Het hierboven omschreven voorwerp is een wapen in de zin van artikel 2 lid 1, categorie II onder 6 van de WWM.
8.
Het proces-verbaal van verhoor d.d. 18 maart 2023 (p. 40-45), voor zover inhoudende als weergave van het verhoor van de verdachte:
''V" Staat voor vraag verbalisant/verbalisanten."A" Staat voor antwoord- opmerking verdachte.
"O'' Staat voor opmerking verbalisant/verbalisanten.
V: Ben je in het bezit van een voertuig?
A: Ja.
V: Welke voertuig is dat?
A: Een Opel Corsa.
V: Wie maken er allemaal gebruik van het voertuig?
A: Verschillend soms. Over het algemeen ik.
O: Je maakte op straat de kofferbak van je auto open.
V: Wat gooide je toen in de kofferbak?
A: Pepperspray.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezenverklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt – ook in zijn onderdelen – slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezenverklaarde feit, of die bewezenverklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
De raadsman heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat de verdachte van het onder 1 tenlastegelegde feit dient te worden vrijgesproken, omdat
er sprake is geweest van een onrechtmatige doorzoeking, wat ten aanzien van de verdachte een onherstelbaar vormverzuim in het vooronderzoek oplevert. Als rechtsgevolg daarvan dient wat in de auto is aangetroffen te worden uitgesloten van het bewijs.
er bij de verdachte geen meer of mindere mate van wetenschap van de harddrugs kan worden vastgesteld. De bij de verdachte (tevens) aangetroffen hennep is onvoldoende voor de stelling dat de verdachte ook daadwerkelijk wetenschap had van de verborgen heroïne en cocaïne. Het voertuig werd immers door meerdere personen gebruikt en, in tegenstelling tot de harddrugs, werd er enkel een kleine hoeveelheid softdrugs bij de verdachte aangetroffen. Tevens kunnen de harddrugs niet in technische zin aan de verdachte gelinkt worden nu er geen onderzoek is verricht naar DNA of dactyloscopie.
Het hof overweegt als volgt.
Ad a.
In het proces-verbaal van bevindingen van 17 februari 2023 van verbalisanten [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (pagina 6 van het procesdossier; hiervoor weergegeven onder bewijsmiddel 1) relateert verbalisant [verbalisant 3] dat hij en zijn collega op 17 februari 2023 omstreeks 20.00 uur een Opel Corsa met kenteken [kenteken] zagen rijden over de Westerpark. Het was de verbalisant [verbalisant 3] ambtshalve bekend dat de gebruiker van dit voertuig [verdachte] betreft en dat hij in december 2022 onder invloed had gereden. Daarop voerden de verbalisanten een controle uit op de Petrus Canisiusstraat in Tilburg. Als de verbalisant [verbalisant 3] richting de bestuurder loopt, herkent hij de latere verdachte [verdachte] direct.
Nadat de verbalisant [verbalisant 3] de verdachte om zijn rijbewijs heeft gevraagd, zag de verbalisant een gripzakje met een bruine substantie tussen de benen van de verdachte liggen met daarop een afbeelding van Pablo Escobar, dat erop duidde dat er mogelijk sprake was van harddrugs. Naar aanleiding hiervan heeft de verbalisant [verdachte] medegedeeld dat hij als verdachte werd aangemerkt en dientengevolge niet tot antwoorden verplicht was. Na een vordering tot uitlevering van alle verdovende middelen gaf de verdachte een zakje met daarin een gebruikershoeveelheid hennep. Gezien de aangetroffen verdovende middelen werd de verdachte vervolgens gefouilleerd. Op het moment dat de verdachte aan de fouillering werd onderworpen, zagen de verbalisanten dat hij een busje pepperspray in de kofferbak van het voertuig gooide. Hierop werd de verdachte aangehouden.
Het voertuig is verder doorzocht op het politiebureau waar in het voertuig, na het forceren van de binnenzijde van de deurstijl aan de bestuurderskant, ongeveer 20 gripzakjes werden aangetroffen in een doorzichtige plastic zak met daarin een witte en bruine substantie. Na onderzoek bleken deze zakjes heroïne en cocaïne te bevatten. Op de gripzakjes met daarin de bruine substantie zat tevens de gelijksoortige afbeelding van Pablo Escobar, welke was aangetroffen bij de verdachte tussen zijn benen ten tijde van de controle.
Als ambtenaren van politie als bedoeld in artikel 159 van de Wegenverkeerwet 1994 (WVW) jo. artikel 141, tweede lid Wetboek van Strafvordering waren de verbalisant en zijn collega [verbalisant 2] op grond van artikel 160, vierde lid WVW bevoegd zich te vergewissen van de naleving van de bij of krachtens deze wet vastgestelde voorschriften en zo nodig een voertuig ten aanzien waarvan zij een onderzoek wensen in te stellen, naar een nabij gelegen plaats te voeren. De bestuurder van het voertuig ten aanzien waarvan dit onderzoek wenselijk wordt geoordeeld, is verplicht desgevorderd de tot het onderzoek noodzakelijke medewerking te verlenen. In het optreden van de politie ligt naar het oordeel van het hof besloten dat de verbalisanten van voormelde controlebevoegdheid gebruik hebben gemaakt.
Tevens hadden opsporingsambtenaren na het aantreffen van de verdovende middelen op grond van artikel 9 van de Opiumwet, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is, toegang tot onder meer vervoermiddelen. Daarnaast zijn zij te allen tijde bevoegd tot inbeslagneming van daarvoor vatbare voorwerpen en kunnen zij daartoe de uitlevering vorderen.
In het kader van de Wet Wapens en Munitie (WWM) beschikken opsporingsambtenaren over de bevoegdheden zoals neergelegd in de artikelen 49 tot en met 52 van die wet. Artikel 51, eerste lid, WWM verleent, indien daartoe redelijkerwijs aanleiding bestaat op grond van een gepleegde overtreding van onder andere artikel 26 WWM, de bevoegdheid tot het onderzoeken van vervoermiddelen (vgl. HR 23 maart 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL1711). In het onderhavige geval troffen de opsporingsambtenaren tijdens een controle niet alleen verdovende middelen aan, maar ook werd door hen ter plekke – en dus terwijl het begaan werd/op heterdaad (art. 128 Sv) – geconstateerd dat verdachte zich schuldig maakte aan een strafbaar feit op grond van de Wet Wapens en Munitie. Dat maakt dat de opsporingsambtenaren in dezen op grond van artikel 96b Sv bevoegd waren om ter inbeslagneming het vervoermiddel van de verdachte te doorzoeken en zich daartoe de toegang tot dit vervoermiddel te verschaffen.
Het hof concludeert dan ook dat de verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 2] in het onderhavige geval gezien de feiten en omstandigheden zowel op grond van de Opiumwet, de Wet Wapens en Munitie en artikel 96b Sv bevoegd waren om respectievelijk de verdachte te fouilleren en het voertuig te doorzoeken.
Gelet op het vorenstaande is het hof, met de advocaat-generaal en de politierechter, maar anders dan de verdediging, van oordeel dat de verbalisanten rechtmatig hebben gehandeld en de doorzoeking van het voertuig niet onrechtmatig heeft plaatsgevonden. Er zijn bij het voorbereidend onderzoek dan ook geen vormen verzuimd en bewijsuitsluiting is derhalve niet aan de orde.
Het verweer wordt verworpen.
Ad b.
Het hof stelt voorop dat voor de vraag of de verdachte opzettelijk drugs heeft vervoerd onder omstandigheden een gelijksoortige afweging dient plaats te vinden als ter zake van de bestendige jurisprudentie aangaande het aanwezig hebben van drugs. Op grond van die jurisprudentie is niet doorslaggevend aan wie de drugs toebehoren. Ook is niet vereist dat bij de verdachte sprake is van beschikkings- of beheersbevoegdheid ten aanzien van de drugs. Voor het tenlastegelegde opzettelijk vervoeren (en aanwezig hebben) van verdovende middelen is vereist dat deze zich a) in de machtssfeer van de verdachte bevinden, dat wil zeggen dat de verdachte feitelijke macht over de verdovende middelen kan uitoefenen in de zin dat hij daarover kan beschikken. De verdovende middelen hoeven zich daarvoor niet noodzakelijkerwijs in de directe nabijheid van de verdachte te bevinden. Daarnaast is vereist dat de verdachte b) wetenschap heeft van de aanwezigheid van de verdovende middelen. Daarbij geldt dat ook de bewuste aanvaarding van de aanmerkelijke kans dat die middelen aanwezig zijn in een bepaalde ruimte onder deze wetenschap kan worden geschaard (vgl. o.a. HR 15 september 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC4312, NJ 1987/359; HR 21 december 2010, ECLI:NL:HR:2010:BO1263; HR 22 december 2015, ECLI:NL:HR:2015:3696 en HR 21 december 2021, ECLI:NL:HR:2021:1945).
De hoedanigheid van bestuurder van een auto waarin drugs wordt aangetroffen, veronderstelt naar het oordeel van het hof reeds enige feitelijke macht over de in aan hem toebehorende auto aangetroffen drugs. Immers, de bestuurder van een auto heeft toegang tot en kan beschikken over alle delen van de auto. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kan volgens het hof ook enige wetenschap van de aanwezigheid van de verdovende middelen aan de bestuurder van de auto worden toegerekend (vgl. HR 7 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:16).
Het hof overweegt in dat kader dat uit het dossier volgt dat op 17 februari 2023 in het voertuig van de verdachte aan de binnenzijde van de deurstijl aan de bestuurderskant een doorzichtige plastic zak met hierin 1,9 gram heroïne en 1,4 gram cocaïne, verdeeld over verschillende gripzakjes, werd aangetroffen. Op de gripzakjes met de bruine substantie zat een afbeelding van Pablo Escobar, eenzelfde afbeelding als de verbalisant ziet op het gripzakje dat tussen de benen van de verdachte ligt en later hennep blijkt te bevatten en waarvan de verdachte zegt dat hij dat heeft voor eigen gebruik. De verdachte is diezelfde dag aangehouden en op 18 februari 2023 door de politie verhoord. De verdachte heeft tijdens de politieverhoren (grotendeels) gebruik gemaakt van zijn zwijgrecht en heeft geen verklaring gegeven voor de aangetroffen harddrugs in het voertuig. In zowel eerste aanleg als in hoger beroep is de verdachte niet ter terechtzitting verschenen en derhalve is door hem op deze punten geen toelichting gegeven.
Voorts is niet gebleken dat er, buiten de verdachte als bestuurder zijnde, nog andere personen in het voertuig aanwezig waren. Tevens is niet op andere wijze gebleken dat een ander dan de verdachte betrokken was bij het vervoeren van de in de auto aangetroffen heroïne en cocaïne. Het hof acht deze omstandigheden redengevend voor het bewijs.
Daarnaast heeft de verdachte zich tijdens zijn verhoor bij de politie omtrent de aangetroffen drugs en pepperspray hoofdzakelijk beroepen op zijn zwijgrecht. In eerste aanleg en in hoger beroep is de verdachte ter terechtzitting niet verschenen. De omstandigheid dat een verdachte weigert een verklaring af te leggen of een bepaalde vraag te beantwoorden kan op zichzelf, mede gelet op het bepaalde in artikel 29, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, niet tot het bewijs bijdragen. Dat brengt echter niet mee dat de rechter, indien een omstandigheid, die op zichzelf of in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen redengevend moet worden geacht voor het bewijs van het aan hem tenlastegelegde feit, geen redelijke die redengevendheid ontzenuwende verklaring heeft gegeven, niet in zijn overwegingen omtrent het gebezigde bewijs zou mogen betrekken.
Dat er geen onderzoek is gedaan naar eventuele DNA-sporen of vingerafdrukken op de drugs in het voertuig, zoals door de raadsman is aangevoerd, maakt het vorenstaande niet anders. Indien er wel DNA-onderzoek was verricht op de gevonden drugs en/of daarop onderzoek was verricht naar vingerafdrukken, zou het ontbreken van sporen die wijzen richting verdachte nog niet meebrengen dat verdachte geen wetenschap van de drugs heeft gehad. Immers een ander zou de drugs daar kunnen hebben geplaatst, terwijl de verdachte daarvan op de hoogte was.
Het hof is van oordeel dat, mede in aanmerking nemende het uitblijven van een verklaring van de verdachte in het onderhavige geval, gelet op alle hiervoor genoemde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het niet anders kan zijn dan dat de verdachte over de betreffende verdovende middelen feitelijke macht kon uitoefenen in de zin dat hij daarover kon beschikken en dat hij van de aanwezigheid daarvan wetenschap had.
Het verweer wordt verworpen.
Op grond van het bovenstaande en de gebezigde bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het onder 1 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd.
Het onder 2 bewezenverklaarde levert op:

handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluiten. De feiten zijn strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Op te leggen sanctie
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsman bepleit dat het hof de verdachte voor het onder 2 tenlastegelegde zal veroordelen tot een geheel voorwaardelijke geldboete. Daartoe is – kort weergegeven – aangevoerd dat de verdachte de pepperspray ten overstaan van de politie open en bloot in de kofferbak van het voertuig zou hebben gegooid. Daarnaast heeft de raadsman bepleit dat, indien het hof tevens komt tot een bewezenverklaring van het onder 1 tenlastegelegde, de verdediging zich zal kunnen vinden in de door de politierechter opgelegde geldboete, met name vanwege de toegestane termijnbetalingen.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk vervoeren van 1,9 gram heroïne en 1,4 gram cocaïne. De drugs zijn aangetroffen in het voertuig dat door de verdachte werd gebruikt en bestuurd. Het lag verstopt in een plastic zak in de binnenzijde van de deurstijl aan de bestuurderskant. Het vervoeren van drugs is een illegale bezigheid die de drugshandel in Nederland in stand houdt en daaraan bijdraagt. Het is een feit van algemene bekendheid dat drugs – in het bijzonder harddrugs – zeer schadelijk zijn voor de volksgezondheid en er tegen het bezit daarvan hard moet worden opgetreden. Voorts heeft de verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een busje pepperspray. Het onbevoegd voorhanden hebben daarvan maakt een ernstige inbreuk op de rechtsorde en brengt in het algemeen een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van de maatschappij. Het hof rekent het de verdachte dan ook aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Het hof heeft bij de strafoplegging acht geslagen op de inhoud van het uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 11 januari 2024, betreffende het justitiële verleden van de verdachte. Hieruit blijkt dat de verdachte weliswaar voorafgaand aan het bewezenverklaarde handelen eerder onherroepelijk is veroordeeld, maar niet ter zake van soortgelijke feiten. Tevens blijkt uit voornoemd uittreksel dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is.
Voorts heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De raadsman van de verdachte heeft ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat de verdachte geen werk heeft, maar leeft van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van zijn echtgenote. Verder heeft de verdachte een zoon, voor wie hij als huisman (mede) de zorg draagt.
Het hof heeft voorts acht geslagen op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het ‘Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS)’, waarin het gebruikelijke rechterlijke straftoemetingsbeleid zijn neerslag heeft gevonden. Volgens die oriëntatiepunten kan voor het vervoeren van 0 tot 10 gram harddrugs een taakstraf voor de duur van 30 uur als uitgangspunt voor de op te leggen straf worden genomen. Uit het onderzoek ter terechtzitting zijn naar het oordeel van het hof geen omstandigheden naar voren gekomen die ertoe dienen te leiden dat van deze oriëntatiepunten wordt afgeweken. Daarnaast heeft de verdachte ook nog een busje pepperspray voorhanden gehad.
Naar het oordeel van het hof kan dan ook niet worden volstaan met oplegging van een geldboete, zoals in eerste aanleg door de politierechter is opgelegd, door de advocaat-generaal in hoger beroep is gevorderd en door de verdediging is bepleit, omdat daarin de aard en de ernst van het bewezenverklaarde onvoldoende tot uitdrukking komen.
Alles afwegende acht het hof oplegging van een taakstraf voor de duur van 30 uren, subsidiair 15 dagen vervangende hechtenis, passend en geboden.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 9, 22c, 22d, 57 en 63 van het Wetboek van Strafrecht, de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van het wijzen van dit arrest rechtens gelden.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
30 (dertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
15 (vijftien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. A.J. Henzen, voorzitter,
mr. A.R. Hartmann en mr. H.N. Brouwer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. L. Beskers, griffier,
en op 13 maart 2024 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. Brouwer is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.