Uitspraak
1.Procesverloop in cassatie
2.Beoordeling van het cassatiemiddel
3.Beslissing
7 februari 2023.
Hoge Raad
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 7 februari 2023 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het gerechtshof Den Haag van 12 november 2021. De verdachte, geboren in 1995, was aangeklaagd voor het opzettelijk vervoeren van cocaïne en heroïne in zijn auto, in strijd met artikel 2.B van de Opiumwet. De kern van de zaak was of het hof terecht had geoordeeld dat de verdovende middelen zich in de machtssfeer van de verdachte bevonden en of hij wetenschap had van de in zijn auto verborgen middelen. De verdachte zat op het moment van aanhouding op de bijrijdersstoel, terwijl de verdovende middelen zich onder een eenvoudig te verwijderen paneel naast de bestuurder bevonden.
De Hoge Raad heeft het cassatiemiddel beoordeeld en geconcludeerd dat de klachten over de uitspraak van het hof niet konden leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad heeft geen verdere motivering gegeven, aangezien het niet nodig was om vragen te beantwoorden die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht, zoals vermeld in artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie. Uiteindelijk heeft de Hoge Raad het beroep van de verdachte verworpen, waarmee de uitspraak van het gerechtshof in stand bleef.