In deze zaak gaat het om een huurgeschil tussen Stichting Leystromen en een huurder, aangeduid als [geïntimeerde]. De huurder heeft sinds 1999 een woning gehuurd van Leystromen, maar heeft in de periode van mei tot en met augustus 2022 drie maanden huur niet betaald, wat heeft geleid tot een betalingsachterstand van € 1.956,-. Leystromen heeft daarop de kantonrechter ingeschakeld om de huurovereenkomst te ontbinden en de huurder te veroordelen tot ontruiming van de woning. De kantonrechter heeft in een eerdere uitspraak de huurder veroordeeld tot betaling van de achterstallige huur, maar de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming zijn afgewezen, onder andere vanwege de persoonlijke omstandigheden van de huurder, die onder bewind stond en te maken had met psychiatrische problemen.
Leystromen is in hoger beroep gegaan tegen deze beslissing en heeft drie bezwaren ingediend. Een belangrijk punt in het hoger beroep is de vraag of Leystromen de bewindvoerder van de huurder had moeten oproepen als formele procespartij, nu de huurder onder bewind is gesteld. De Hoge Raad heeft eerder geoordeeld dat in dergelijke gevallen de bewindvoerder moet worden betrokken in de procedure. Het hof heeft vastgesteld dat de huurder op het moment van het indienen van het hoger beroep niet onder bewind stond, maar dat de bewindvoerder later is benoemd. Het hof heeft Leystromen de gelegenheid gegeven om de bewindvoerder op te roepen voor de mondelinge behandeling, waarbij ook aandacht zal zijn voor de huurachterstand en de persoonlijke omstandigheden van de huurder.
De mondelinge behandeling is bedoeld om Leystromen in staat te stellen de bewindvoerder op te roepen en om te proberen tot een minnelijke regeling te komen. Het hof heeft verder bepaald dat partijen hun verhinderdata moeten opgeven en dat de benodigde stukken tijdig moeten worden overgelegd. De beslissing over de verdere procedure is aangehouden.