ECLI:NL:GHSHE:2024:613

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
27 februari 2024
Publicatiedatum
27 februari 2024
Zaaknummer
200.323.596_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over de totstandkoming en uitleg van een overeenkomst inzake een gebrekkige pelletketel

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen Installatiebedrijf [X] B.V. over de totstandkoming en uitleg van een overeenkomst met betrekking tot een gebrekkige pelletketel. De appellant, vertegenwoordigd door mr. H.G.J. Jacobs, heeft in eerste aanleg bij de kantonrechter verweer gevoerd tegen de vordering van Installatiebedrijf [X], die hem had aangesproken tot betaling van € 5.000,-. De kantonrechter heeft de vordering toegewezen, waarna de appellant in hoger beroep is gegaan.

Het hof heeft de procedure in hoger beroep beoordeeld aan de hand van de feiten die zijn vastgesteld in de eerdere procedure. De appellant heeft betoogd dat er geen overeenkomst tot stand is gekomen met Installatiebedrijf [X] en dat hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling. Het hof heeft echter vastgesteld dat er wel degelijk gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de appellant en Installatiebedrijf [X], waarin afspraken zijn gemaakt over de kosten van de nieuwe pelletketel.

Het hof heeft geconcludeerd dat de appellant niet voldoende heeft onderbouwd dat de gemaakte afspraken niet klopten en dat hij niet heeft aangetoond dat hij gedwaald heeft bij het sluiten van de overeenkomst. De vordering van Installatiebedrijf [X] is derhalve terecht toegewezen. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en veroordeelt de appellant tot betaling van de proceskosten in hoger beroep.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Team Handelsrecht
zaaknummer 200.323.596/01
arrest van 27 februari 2024
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
bij de kantonrechter: gedaagde partij,
hierna aan te duiden als:
[appellant],
advocaat: mr. H.G.J. Jacobs te Waalre,
tegen
Installatiebedrijf [X] B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
bij de kantonrechter: eisende partij,
hierna aan te duiden als:
Installatiebedrijf [X],
advocaat: mr. F.M.A. Rooijakkers te Eindhoven.

1.De procedure bij de kantonrechter (zaaknummer 9598053 \ CV EXPL 21-7818)

Het hof verwijst voor de procedure bij de kantonrechter naar de vonnissen van 31 maart 2022 en 24 november 2022 die de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, heeft gewezen.

2.De procedure in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep van 23 februari 2023
  • de memorie van grieven
  • de memorie van antwoord.
2.2.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op
bovenvermelde stukken en de stukken van de procedure bij de kantonrechter.

3.De beoordeling

De vaststaande feiten

3.1.
In hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten. [Y] B.V. (hierna: [Y] ) heeft verbouwingswerkzaamheden aan de woning van [appellant] uitgevoerd. Daaronder viel ook het leveren en installeren van een pelletketel. Hiervoor is Installatiebedrijf [X] door [Y] ingeschakeld. Installatiebedrijf [X] heeft eind 2019 een BioTech pelletketel van Technea bij [appellant] geïnstalleerd.
3.2.
Kort na de installatie bleek de pelletketel niet naar behoren te functioneren. In oktober 2020 startte de pelletketel in zijn geheel niet meer op. [appellant] heeft toen [Y] benaderd. [Y] heeft contact opgenomen met Installatiebedrijf [X] , waarna Installatiebedrijf [X] zich tot Technea heeft gewend.
3.3.
Tussen [appellant] en [X] (hierna: [X] ) van Installatiebedrijf [X] is overleg geweest over een oplossing voor de gebrekkige pelletketel. Dit heeft ertoe geleid dat er een andere pelletketel door het bedrijf [bedrijf] (hierna: [bedrijf] ) is geplaatst. [bedrijf] heeft hiervoor bij [appellant] een bedrag van € 14.520,- in rekening gebracht.
3.4.
In december 2020 heeft op het kantoor van [Y] tussen [appellant] en zijn echtgenote, [X] en [eigenaar 1] (hierna: [eigenaar 1] ) en [eigenaar 2] (hierna: [eigenaar 2] ) van [Y] een gesprek plaatsgevonden. In dit gesprek is gesproken over de afwikkeling van de kosten van de nieuwe pelletketel. Naar aanleiding van dat gesprek heeft Installatiebedrijf [X] op 1 december 2020 een bedrag van € 14.520,- aan [Z] Holding B.V. overgemaakt (prod. 4 inleidende dagvaarding).
3.5.
Nadien is discussie ontstaan over de verdere afwikkeling van de kosten. In een
e-mail van 29 december 2020 laat [appellant] weten dat met [Y] de afspraak is gemaakt dat de pelletketel vervangen zou worden en dat het verschil in prijs tussen de ketels rechtstreeks met [X] verrekend zou worden. [appellant] heeft aangegeven dat het verschil in prijs tussen de ketels € 151,- exclusief btw is en heeft voorgesteld om € 200,- te voldoen.
3.6.
[eigenaar 2] heeft de e-mail van [appellant] aan [X] doorgestuurd met de vraag hierop te reageren. In de e-mail van 29 december 2020 heeft [X] aan [appellant] en [eigenaar 2] bericht dat hij op 1 december 2020 € 14.520,- inclusief btw in goed vertrouwen naar [appellant] heeft overgemaakt en dat de afspraak was dat door [appellant] € 5.000,- exclusief btw aan hem betaald zou worden.
3.7.
In vervolg op die e-mail heeft [eigenaar 2] diezelfde dag [appellant] en [X] per e-mail bericht dat de afspraak was dat [X] op 1 december 2020 € 14.520,- inclusief btw aan [appellant] betaalt en dat [appellant] € 5.000,- exclusief btw aan [X] zou terugbetalen.
3.8.
In de e-mail van 13 april 2021 heeft [X] aangegeven dat hij € 11.127,52 aan kosten heeft gemaakt als gevolg van de vervanging van de gebrekkige pelletketel. [X] herhaalt daarin de afspraak dat [appellant] € 5.000,- zou betalen en hij benoemt dat hij daarmee het merendeel van de kosten € 6.127,52 voor zijn rekening neemt. [appellant] heeft bij e-mail van 19 april 2021 op deze e-mail gereageerd met een eigen berekening.
3.9.
Installatiebedrijf [X] en [Y] hebben meerdere malen geprobeerd om tussen [appellant] en [X] een gesprek te laten plaatsvinden, maar een gesprek heeft niet plaatsgevonden. [appellant] heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van Installatiebedrijf [X] om € 5.000,- te betalen.
De procedure bij de kantonrechter
3.10.
Installatiebedrijf [X] is vervolgens een procedure bij de kantonrechter gestart. Installatiebedrijf [X] heeft gevorderd [appellant] te veroordelen tot betaling van € 5.000,-, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 29 december 2020 en de proceskosten. [appellant] heeft verweer gevoerd. Primair heeft [appellant] aangevoerd dat Installatiebedrijf [X] niet-ontvankelijk moet worden verklaard dan wel dat de vordering moet worden afgewezen. Subsidiair heeft [appellant] betoogd dat de overeenkomst op grond van dwaling is vernietigd.
3.11.
In het vonnis van 24 november 2022 heeft de kantonrechter de vordering van Installatiebedrijf [X] toegewezen en [appellant] veroordeeld in de proceskosten.
De procedure in hoger beroep
3.12.
[appellant] is het niet eens met de uitspraak van de kantonrechter en komt daar tegen op onder aanvoering van drie bezwaren. In de eerste plaats heeft [appellant] betoogd dat tussen hem en Installatiebedrijf [X] geen overeenkomst tot stand is gekomen. Indien er al een overeenkomst tussen hem en Installatiebedrijf [X] tot stand is gekomen, heeft [appellant] betoogd dat hij ten onrechte is veroordeeld tot betaling van € 5.000,-, vermeerderd met wettelijke rente. Tot slot heeft [appellant] aangevoerd dat zijn subsidiaire beroep op dwaling ten onrechte is afgewezen.
en Installatiebedrijf [X] zijn contractspartijen
3.13.
De beantwoording van de vraag of een overeenkomst met [appellant] als partij is tot stand gekomen en met welke inhoud hangt af van hetgeen partijen daaromtrent jegens elkaar hebben verklaard en over en weer uit elkaars verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten afleiden (artikelen 3:33-3:35 BW en zie Hoge Raad 29 oktober 2021, ECLI:NL:HR:2021:1615). Overeenkomstig de hoofdregel van artikel 150 Rv rust op Installatiebedrijf [X] de bewijslast van de stelling dat tussen haar en [appellant] een overeenkomst tot stand is gekomen op grond waarvan [appellant] € 5.000,- aan haar dient te betalen.
3.14.
Het meest verstrekkende verweer van [appellant] is dat hij met Installatiebedrijf [X] geen overeenkomst heeft gesloten, omdat hij Installatiebedrijf [X] altijd heeft mogen beschouwen als onderaannemer van [Y] . Hij heeft aangevoerd dat hij ervan uit mocht gaan dat Installatiebedrijf [X] in de gesprekken die hij voerde [Y] vertegenwoordigde. Het hof volgt [appellant] hier niet in. Weliswaar was Installatiebedrijf [X] de onderaannemer van [Y] die de pelletketel bij [appellant] heeft geïnstalleerd en heeft [appellant] [Y] benaderd over de gebrekkige pelletketel, maar [appellant] is vervolgens meermaals, al dan niet in de aanwezigheid van [Y] , met Installatiebedrijf [X] in gesprek gegaan over een oplossing met de gebrekkige pelletketel. De gesprekken tussen [appellant] en [X] hebben ertoe geleid dat er een nieuwe ketel geleverd is. Uit het overgelegde bankafschrift blijkt vervolgens dat Installatiebedrijf [X] het bedrag van de nieuwe ketel van € 14.520,- aan [appellant] Holding B.V. heeft voldaan. De omschrijving bij de betaling luidt
‘Coulance creditering pelletketel’. Hieruit blijkt niet dat Installatiebedrijf [X] de betaling namens [Y] , dus als vertegenwoordiger van [Y] , heeft verricht. [appellant] heeft ook geen andere omstandigheden gesteld waaruit dat zou blijken. Bovendien blijkt uit de e-mail van [appellant] van 29 december 2020 dat ook hij ervan uitging dat Installatiebedrijf [X] in eigen naam – dus als zijn wederpartij – optrad en afspraken heeft gemaakt. In deze e-mail aan [X] en [eigenaar 2] schrijft [appellant] namelijk dat volgens hem is afgesproken
‘dat wij het verschil in de prijs van de ketels met [X][
bestuurder van [X] ,Hof]
, rechtstreeks zouden verrekenen’.Ook schrijft hij:
‘Ik stel voor om € 200,= over te maken naar de rekening van [X] (graag je rekening nummer) (…)’.Gelet op het voorgaande heeft Installatiebedrijf [X] als contractspartij van [appellant] te gelden. De omstandigheid dat [Y] hoofdaannemer was, staat er niet aan in de weg dat [appellant] met de onderaannemer, die de pelletketel heeft geplaatst, rechtstreeks een overeenkomst kan sluiten ter afwikkeling van het geschil daarover.
Partijen zijn overeengekomen dat [appellant] € 5.000,- aan Installatiebedrijf [X] moet voldoen
3.15.
De vervolgvraag is of tussen Installatiebedrijf [X] een overeenkomst tot stand is gekomen waaruit volgt dat [appellant] gehouden is aan Installatiebedrijf [X] € 5.000,- te voldoen. Met toepassing van de hiervoor in 3.13 vermelde maatstaf oordeelt het hof als volgt.
3.16.
Zoals reeds vastgesteld hebben er tussen Installatiebedrijf [X] en [appellant] gesprekken plaatsgevonden over de gebrekkige ketel. Partijen zijn toen overeengekomen dat er een nieuwe pelletketel door een derde geplaatst zou worden en dat de kosten van de nieuwe pelletketel van € 14.520,- door Installatiebedrijf [X] aan [appellant] zouden worden betaald. Een en ander op basis van een door [bedrijf] aan [appellant] uitgebrachte offerte en factuur (prod. 4 conclusie van antwoord). Installatiebedrijf [X] heeft dit bedrag ook aan [Z] Holding B.V. betaald. In het gesprek, waarbij ook [eigenaar 1] en [eigenaar 2] aanwezig waren, is gesproken over de kostenafwikkeling.
3.17.
Installatiebedrijf [X] heeft gesteld dat zij in het gesprek in december 2020 heeft aangegeven dat zij met het betalen van de nieuwe pelletketel met een verlies van circa € 10.000,- zou blijven zitten. Volgens haar is toen met [appellant] de afspraak gemaakt om de kosten te delen. [appellant] zou afgerond € 5.000,- aan Installatiebedrijf [X] voldoen. Die betaling zou contant gebeuren, omdat dit voor [appellant] fiscale voordelen had. [appellant] kreeg daar tegenover op korte termijn een nieuwe pelletketel en was van de Technea ketel af, aldus Installatiebedrijf [X] . Installatiebedrijf [X] heeft ter onderbouwing van haar stellingen schriftelijke verklaringen van [eigenaar 1] en [eigenaar 2] en e-mailcorrespondentie overgelegd. Zo verklaart [eigenaar 1] over de gemaakte afspraak het volgende:
‘(…)Er was met zekerheid besproken dat [X]
€ 5.000,- van familie [appellant] terug zou krijgen. Dat weet ik zeker.Dit bedrag is aan tafel beredeneerd, besproken en is mondeling overeengekomen dat het de gang van zaken voor het vervolg zou gaan zijn.Hiervoor moest [X] eerst een groot bedrag (€ 14.520,-?) naar familie [appellant] overmaken, zodat zij die nieuwe ketel konden kopen. Dat heeft [X] gedaan en vervolgens betaald familie [appellant] het afgesproken bedrag niet aan [X] .Familie [appellant] komt achteraf zelf met een andere berekening dan dat we toentertijd hadden afgesproken. Op detail weet ik het allemaal niet meer te vertellen. Ik zou het wellicht aan de hand van rekensommen kunnen herleiden,maar ik vertel je daarom wat duidelijk de ‘afspraak’ was. “ [X] maakt het bedrag van de nieuwe palletketel over. Familie [appellant] betaald [X] € 5.000,- terug.”[onderstreping toegevoegd door hof] (...).’In de schriftelijke verklaring van [eigenaar 2] staat voor zover relevant het volgende:
‘Deze ketel had enkele mankementen waardoor de familie [appellant] geen vertrouwen meer had in de geleverde ketel, In onderling overleg bij ons op kantoor heeft [X] toen voorgesteld de ketel te vervangen voor een andere.Gemaakte afspraak was toen dat [X] € 14520 (de kosten voor vervanging) zou overmaken naar [appellant] waarna [appellant] na plaatsing van de ketel door een derde partij €5000,- zou betalen aan [X] .(…) Ik ben er zeker van dat we deze afspraak destijds hebben gemaakt en deze moet ook nagekomen worden. [onderstreping toegevoegd door hof]’.In de e-mail van 29 december 2020 bericht [eigenaar 2] aan [appellant] : ‘
Wij hebben bij elkaar gezeten bij ons op kantoor om de zaak palletketel te bespreken. Waar Jij [persoon A] en [eigenaar 1] en ik bij elkaar hebben gezeten, en daar ook het volgende hebben afgesproken. [X] heeft op 1 december € 14.520,- incl btw betaald. En de afspraak was dat jij € 5.000 excl btw aan [X] zou terug betalen. Ik ga er ook zeker van uit dat je deze afspraak nakomt [appellant] .’
3.18.
Het hof overweegt dat [appellant] deze met schriftelijke getuigenverklaringen en een e-mail onderbouwde stellingen van Installatiebedrijf [X] onvoldoende gemotiveerd heeft weersproken. [appellant] heeft weliswaar de juistheid van de gestelde afspraak ontkend, maar na de uitvoerig onderbouwde stellingen van Installatiebedrijf [X] had [appellant] zijn standpunten nader moeten toelichten. Zo heeft [appellant] niet toegelicht hoe het gesprek in december 2020 volgens hem exact is verlopen. Op het voorstel van [eigenaar 2] om de helft van het verlies van Installatiebedrijf [X] te voldoen, zou [appellant] hebben gezegd dat hij het verlies van circa
€ 11.000,- absurd hoog vond. Het bedrag van € 5.000,- is volgens [appellant] wel besproken, maar niet overeengekomen. [appellant] laat echter vervolgens na om uit te leggen hoe partijen volgens hem wel tot een financiële afwikkeling van het probleem rond de pelletketel zijn komen. [appellant] heeft verder aangegeven dat hij bereid was het verschil tussen de inkoopprijs van de pelletketels te voldoen en dat hij dit heeft gezegd, maar hij heeft niet duidelijk gemaakt hoe daarop door [X] , [eigenaar 1] en [eigenaar 2] tijdens dat gesprek is gereageerd. [appellant] geeft ook niet aan of en hoe dit heeft geresulteerd in een afspraak met Installatiebedrijf [X] . De enkele omstandigheid dat [eigenaar 2] niet direct op de e-mail van [appellant] reageerde dat de door [appellant] geschetste afspraak om het prijsverschil tussen de ketels te voldoen niet klopte, maakt het oordeel van het hof niet anders. De verklaring van de directeur van [bedrijf] kan [appellant] verweer ook niet ondersteunen, omdat de directeur slechts heeft verklaard over de nieuwe pelletketel en niet over de afspraken die zijn gemaakt ter afwikkeling van de kosten rond de oude pelletketel. Bovendien heeft Installatiebedrijf [X] aan het deel van haar afspraak wel uitvoering heeft gegeven met de betaling van € 14.520,-. [appellant] heeft nog aangevoerd dat [Y] belang heeft bij de uitkomst van deze procedure, maar dit valt – zonder nadere uitleg, die ontbreekt – niet in te zien. Aangezien het hof van oordeel is dat [appellant] de concreet onderbouwde stellingen van Installatiebedrijf [X] niet genoegzaam heeft weersproken, staan die stellingen vast.
3.19
De conclusie moet op grond van het voorgaande zijn dat in dit geschil is komen vast te staan dat Installatiebedrijf [X] er redelijkerwijs op heeft mogen vertrouwen dat met [appellant] mondeling is overeengekomen dat het Installatiebedrijf aan [appellant] Holding B.V. een bedrag van € 14.520,- betaalt en dat [appellant] op zijn beurt een bedrag van € 5.000,- aan Installatiebedrijf [X] zou voldoen. Installatiebedrijf [X] heeft haar verplichting nagekomen, en [appellant] niet. Installatiebedrijf [X] vordert dus terecht de nakoming daarvan, te weten betaling door [appellant] van het bedrag van € 5.000,-.
[appellant] heeft niet gedwaald
3.2
[appellant] heeft verder nog aangevoerd dat als hij al de afspraak had gemaakt om € 5.000,- te betalen, dat er dan sprake is van dwaling. [appellant] verbindt daar het rechtsgevolg vernietiging van de koopovereenkomst aan. Dit brengt mee dat voor een gegrond beroep op dwaling op [appellant] de stelplicht en de bewijslast rusten. [appellant] heeft betoogd dat hij ervan uitging dat hij de kosten van de pelletketel al aan [Y] had voldaan en dat hij enkel voor een nieuwe ketel, die iets duurder zou zijn, een meerprijs moest betalen. [appellant] heeft gesteld dat hij met de nieuwe pelletketel circa € 200,- duurder uit zou zijn. Als hij goed was voorgelicht, dan zou hij hebben geweten dat hij maar € 200,- en niet € 5.000,- hoefde te betalen. Ook dit betoog gaat niet op. Er zijn geen concrete feiten en omstandigheden door [appellant] aangevoerd waaruit volgt dat Installatiebedrijf [X] tijdens de gesprekken heeft meegedeeld dat het bedrag van € 5.000,- was gebaseerd op het prijsverschil tussen de ketels. [appellant] heeft dus niet aan de op hem rustende stelplicht voldaan.
Het bewijsaanbod wordt niet gehonoreerd
3.21
Er zijn geen, niet vaststaande, stellingen van [appellant] die, indien zij na bewijslevering wel zouden komen vast te staan, tot een andere beslissing dan de hierna volgende zouden kunnen leiden. Daarom wordt het bewijsaanbod van [appellant] gepasseerd.
De conclusie
3.22
Het hoger beroep slaagt niet. Omdat [appellant] in het ongelijk zal worden gesteld, zal het hof [appellant] tot betaling van de proceskosten in hoger beroep veroordelen. Onder die kosten vallen ook de nakosten die nodig zijn voor de betekening van de uitspraak en de wettelijke rente daarover. De rente is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening (vlg. Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853).
3.23
De veroordelingen in deze uitspraak kunnen ook ten uitvoer worden gelegd als een van partijen de beslissing van het hof voorlegt aan de Hoge Raad (uitvoerbaarheid bij voorraad).

4.4. De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
4.1.
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter in de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, van 24 november 2022;
4.2.
veroordeelt [appellant] tot betaling van de volgende proceskosten van Installatiebedrijf [X] :
€ 783,- aan griffierecht
€ 858,- aan salaris van de advocaat van Installatiebedrijf [X]
(1 procespunt x appeltarief I)
4.3.
bepaalt dat al deze kosten moeten worden betaald binnen 14 dagen na vandaag. Als niet op tijd wordt betaald, dan worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente;
4.4.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
4.5.
wijst af wat verder is gevorderd.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.A. van der Pol, O.G.H. Milar en J.K.B. van Daalen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 27 februari 2024.
griffier rolraadsheer